ECLI:NL:RBOVE:2018:1160

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
08/770226-17(P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens ontucht met minderjarige nicht

Op 9 april 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 25-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 239 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De man werd beschuldigd van ontucht met zijn 12/13-jarige nichtje in de periode van 1 juni 2016 tot en met 7 april 2017. Tijdens de openbare terechtzitting op 26 maart 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. C.Y. Huang, en de verdediging van de verdachte, mr. S.D. Smid, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft de handelingen gedeeltelijk bekend, maar heeft vrijspraak bepleit voor enkele ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte veroordeeld voor de bewezenverklaring van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de inschatting van het recidiverisico door de reclassering. De rechtbank heeft besloten om de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een taakstraf opgelegd van 150 uur, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770226-17(P)
Datum vonnis: 9 april 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.D. Smid, advocaat te Losser, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 juni 2016 tot en met 7 april 2017 meerdere keren ontucht heeft gepleegd met een meisje dat jonger dan zestien jaar was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juni 2016 tot
en met 07 april 2017 te Enschede, met [slachtoffer] , geboren op [2003] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten, het één of meermalen:
- betasten en/of bevoelen van de borst(en), de vagina en/of de schaamstreek en/of
- het duwen/drukken van zijn hoofd en/of neus op/tegen de vagina, althans de schaamstreek en/of (daarbij) wrijven met zijn hoofd en/of neus over de vagina, althans de schaamstreek en/of
- het duwen/drukken van zijn, verdachtes, stijve penis op/tegen de billen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde, behoudens het betasten en bevoelen van de borsten, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft partieel vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde handelingen. Volgens de raadsvrouw kan het betasten en bevoelen van de borsten, alsmede het wrijven met de hoofd en/of neus over de vagina niet bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 maart 2018, voor zover inhoudende, de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2017, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
De rechtbank acht daarbij ook bewezen dat verdachte zijn hoofd en neus over de vagina van [slachtoffer] heeft gewreven. De verklaring van [slachtoffer] op dat onderdeel is betrouwbaar en verdachte heeft de handelingen ter zitting bekend.
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank het onderdeel “betasten en/of bevoelen van de borsten” niet bewezen, nu uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij zich heeft afgewend van verdachte en zij haar armen en handen steeds voor haar lichaam heeft gehouden. Van deze handelingen zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken, nu het is gebleven bij een poging tot het betasten dan wel bevoelen van de borsten. Poging daartoe is evenwel niet ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht onder verbetering van de voornaam van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen dat:
verdachte op tijdstippen in de periode van 01 juni 2016 tot en met 07 april 2017 te Enschede, met [slachtoffer] , geboren op [2003] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten, het één of meermalen:
- betasten en bevoelen van de vagina en de schaamstreek en/of
- het duwen/drukken van zijn neus op de vagina en (daarbij) wrijven met zijn hoofd en neus over de vagina en/of
- het duwen/drukken van zijn, verdachtes, stijve penis tegen de billen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 239 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Ook vordert de officier van justitie de oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt meldplicht, ambulante behandeling voor de persoonlijkheids- en/of middelenproblematiek van verdachte en het meewerken aan een dagbesteding, een en ander voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Volgens de raadsvrouw kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Volgens het reclasseringsadvies is de kans op herhaling laag. Verdachte is nooit eerder veroordeeld en heeft geen seksuele gevoelens voor andere minderjarigen. Met [slachtoffer] heeft hij geen contact meer. Het verbinden van voorwaarden aan de voorwaardelijke straf is niet wenselijk omdat verdachte moeite heeft met dwang en toezicht. Een meldplicht bij de reclassering en een dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden is niet nodig, nu verdachte hulp en begeleiding van zijn maatschappelijk werker, mevrouw Schimmel. Tot slot heeft de raadsvrouw opgemerkt dat evenmin een taakstraf moet worden opgelegd, omdat verdachte zich daar niet in kan vinden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Verdachte heeft zich in een periode van elf maanden met enige regelmaat schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn destijds twaalf- en dertienjarige nichtje. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij al vier jaren gevoelens voor zijn nichtje heeft en dat hij de laatste tijd zelfs verliefd op haar was. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens en misbruik heeft gemaakt van zijn overwicht en de kwetsbare positie van het meisje. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer meerdere keren heeft gezegd deze handelingen niet te willen en dat verdachte meerdere keren excuses heeft gemaakt voor zijn gedrag. Ook is hij er door zijn moeder op aangesproken. Verdachte is desondanks voort blijven gaan met de ontuchtige handelingen. Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het minderjarige meisje. Als feit van algemene bekendheid kan daarbij worden aangenomen dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog lang psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting geen inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen noch enige verantwoordelijkheid heeft genomen voor het gebeurde. Het strafwaardige van zijn gedragingen ziet verdachte niet. Integendeel, verdachte acht het niet onoverkomelijk dat een relatie tussen een dertienjarige meisje en een vijfentwintig jarige man kan bestaan, en verdachte blijft er daarbij van overtuigd dat zijn nichtje hem leuk vond en ‘in’ was voor de contacten.
Bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank neemt bij de oplegging van de straf in het bijzonder in aanmerking de jonge leeftijd en kwetsbaarheid van het slachtoffer en de aard van de gedragingen. Om recht te doen aan de ernst van het feit acht de rechtbank het opleggen van een vrijheidsbenemende straf in beginsel dan ook passend.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat uit het uittreksel justitiële documentatie van 13 februari 2018 betreffende verdachte blijkt dat hij verdachte niet met justitie in aanraking geweest. De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals beschreven in het door de heer B.C. Bats, reclasseringswerker, opgestelde reclasseringsadvies van 19 februari 2018. Uit het adviesrapport blijkt onder meer het volgende. Verdachte is niet sociaal vaardig; verdachte ontwikkelt gemakkelijk vijandigheid naar zijn omgeving en naar instanties die hem voorwaarden opleggen of eisen stellen. Verdachte gaat problemen niet adequaat te lijf, maar hij probeert ze te ontlopen onder andere door zich afzijdig van de maatschappij te houden. Ook lijkt verdachte nauwelijks doelen na te streven. Verdachte werkt niet, ontvangt een uitkering en zegt ook niet te willen werken. Hij stelt zich semi-filosoferend een wereld voor die accepteert dat hij niet wil werken, wel inkomen heeft en geen verantwoording af hoeft te leggen. In het kader van de door het UWV verstrekte WIA-uitkering heeft nader onderzoek van verdachte door Instituut Van der Stam plaatsgevonden. Na onderzoek heeft Instituut Van der Stam diagnostisch gesteld dat bij verdachte sprake is van een vermijdende persoonlijkheid en van een persisterende depressieve stoornis. Verdachte heeft een beneden gemiddelde intelligentie en er wordt een opvallende rigiditeit in handelen waargenomen. Volgens Instituut Van der Stam is er externe structuur nodig om het leven van verdachte vorm te geven. Ook zou verdachte baat hebben bij ambulante zorg, en Instituut Van der Stam heeft geadviseerd om verdere behandeling van de persoonlijkheidsstoornis en depressieve klachten door de GGZ te laten uitvoeren.
De reclassering heeft daaraan toegevoegd dat verwijzing naar de verslavingszorg vanwege de wietverslaving van verdachte ook noodzakelijk is. Verdachte bezoekt dagelijks de coffeeshop en gebruikt dagelijks 1 à 2 gram wiet. Het recidiverisico op soortgelijke delicten heeft de reclassering als laag ingeschat, omdat zij inschat dat het bewezenverklaarde situationeel gebonden is. Reclasseringsbemoeienis acht de reclassering in de huidige situatie niet geïndiceerd; een traject zonder dwang acht zij het meest haalbare, omdat verdachte bij ‘moeten’ onmiddellijk in verzet gaat en hij nauwelijks open lijkt te staan voor ondersteuning en/of begeleiding.
Alles afwegende zal de rechtbank de hiervoor genoemde gevangenisstraf, behoudens een dag, geheel voorwaardelijk opleggen. De rechtbank acht het vanwege de geschetste problematiek van verdachte op meerdere vlakken geïndiceerd dat verdachte ambulante behandeling krijgt. Nu niet valt uit te sluiten dat het bewezenverklaarde feit voortkomt uit de problematiek van verdachte, acht de rechtbank het onvoldoende om behandeling op eigen initiatief van verdachte te laten plaatsvinden. Niet alleen het feit, maar ook de geschetste problematiek van verdachte is daarvoor te ernstig. Anders dan de reclassering voorstaat maar gelijk de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt meldplicht en ambulante behandeling voor de persoonlijkheids- en middelen problematiek, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, verbinden aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 150 uren opleggen.
De rechtbank ziet geen termen aanwezig om de bijzondere voorwaarden op grond van artikel 14d Sr en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Voorshands bestaat niet de situatie dat er thans ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. De rechtbank betrekt daarbij het advies van de reclassering die de kans op recidive als laag inschat.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
239 (tweehonderdnegenendertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50 in Enschede op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen voor zijn persoonlijkheids- en/of middelenproblematiek bij een daarvoor geschikte instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van die polikliniek zullen worden gegeven;
- zal meewerken aan dagbesteding, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. F.C. Berg en
mr. M.I. van Meel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2017157707. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.