ECLI:NL:RBOVE:2018:1088

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
C/08/205017 / FA RK 17-1755
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie tijdens uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker, heeft verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen te verlagen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder verzoek en verweer, en heeft de mondelinge behandeling op 23 januari 2018 gehouden. De man heeft aangevoerd dat hij zijn baan bij Post NL heeft verloren en dat zijn WW-uitkering is geëindigd, wat heeft geleid tot gewijzigde omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigen. De vrouw heeft het verzoek van de man betwist en verzocht om de bijdrage aan te passen aan de bijzondere omstandigheden van de kinderen en de draagkracht van beide ouders.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek, maar dat hij niet-ontvankelijk is voor de wijziging van de bijdrage voor de inmiddels meerderjarige [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige [minderjarige 2] beoordeeld en vastgesteld dat de totale draagkracht van beide ouders samen hoger is dan de behoefte van de kinderen. De rechtbank heeft de bijdrage van de man aan de vrouw vastgesteld op € 104,- per maand, na toepassing van een zorgkorting. De ingangsdatum van de wijziging is vastgesteld op 19 juli 2017, het moment van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de terugbetalingsverplichting van de vrouw aan de man afgewezen, gezien haar inkomenspositie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/205017 / FA RK 17-1755
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken
d.d. 12 maart 2018
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg,
en
[verweerster],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder,
advocaat mr. M.C. Dorresteijn te Zwolle

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 19 juli 2017;
- het verweer met bijlagen, binnengekomen op 13 september 2017;
- een op 12 januari 2018 ontvangen F-9 formulier van 10 januari 2018 met bijlagen van de advocaat van de vrouw;
- een op 12 januari 2018 ontvangen F-9 formulier van 11 januari 2018 met bijlagen van de advocaat van de man.
1.2.
[minderjarige 1] is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 23 januari 2018. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: de man bijgestaan door mr. J. Hana (vervanger) en de vrouw bijgestaan door mr. M.C. Dorresteijn.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 9 september 1997 te Zwolle met elkaar gehuwd uit welk huwelijk zijn geboren de navolgende ten tijde van de start van de procedure nog minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2003] . [minderjarige 1] is thans meerderjarig.
2.2.
Bij beschikking van 20 september 2006 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 9 november 2006 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.3.
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat:
- de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen € 165,- per kind per maand telkens bij vooruitbetaling voldoet.
2.4.
Ingevolge de wettelijke indexering beloopt voormelde bijdrage met ingang van 1 januari 2017 € 199,52 kind per maand

3.Het verzoek

De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 september 2006 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen te wijzigen en deze bijdrage nader vast te stellen op maximaal € 89,- per kind per maand, dan wel in een lagere bijdrage die de rechtbank juist acht, kosten rechtens.

4.Het verweer

De vrouw verzoekt de rechtbank het verzoek van de man af te wijzen. Zij verzoekt, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen aan te laten sluiten op hun bijzondere omstandigheden en de draagkracht van beide partijen, althans een zodanige beslissing die de rechtbank juist acht.

5.De beoordeling

De ontvankelijkheid
5.1.
De man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden erin gelegen dat
hij zijn baan is kwijtgeraakt bij Post NL, de WW-uitkering die eind 2017 is geëindigd en de kinderen die niet langer bij de vrouw verblijven, die maken dat de kinderbijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
5.2.
De rechtbank overweegt het volgende. [minderjarige 1] is op [2017] meerderjarig geworden. Voor zover het gaat om onderhoudsbijdragen verschuldigd over het tijdperk na de aanvang der meerderjarigheid is het meerderjarige kind zelf de rechthebbende, die ook zelf als procespartij moet optreden.
Nu de minderjarige [minderjarige 1] vanaf [2017] meerderjarig is, is de man - voor zover zijn verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdrage strekt vanaf het bereiken van de meerderjarigheid van [minderjarige 1] - niet-ontvankelijk. Dit omdat de inmiddels meerderjarige [minderjarige 1] in deze procedure geen procespartij is.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek, voor zover het betreft het verzoek van de man tot wijziging van de kinderbijdrage over de periode van minderjarigheid van de kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] tot aan het bereiken van de meerderjarige leeftijd van [minderjarige 1] op [2017] .
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]
5.3.
Partijen zijn ten aanzien van de kinderbijdrage van [minderjarige 1] overeengekomen dat er geen wijziging van de kinderbijdrage komt en dat hetgeen feitelijk door de man is betaald niet hoeft te worden terugbetaald. Partijen zijn het er ook over eens dat de vrouw terzake niets meer heeft te vorderen van de man.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2]
5.4.
Tussen partijen is de behoefte van [minderjarige 2] in geschil.
[minderjarige 2] woont niet thuis. De rechtbank overweegt dat de behoefte van een minderjarige tijdens de uithuisplaatsing begrensd wordt door de kosten die door de verzorgende ouder in verband daarmee daadwerkelijk worden gemaakt. Voor vaststelling van de omvang van de behoefte van de minderjarige mag van de (oorspronkelijk) verzorgende ouder worden gevergd dat zij alle kosten aannemelijk maakt die voor de minderjarige worden uitgegeven.
Ter staving van de behoefte van [minderjarige 2] heeft de vrouw een behoeftelijst overgelegd. De man heeft een aantal posten op de door de vrouw overgelegde behoeftelijst betwist.
De navolgende maandelijkse posten zijn tussen partijen niet in geschil:
· de ouderbijdrage € 4,16 (€ 50,- per jaar)
· de kosten voor boeken en leermiddelen € 12,50 (€ 150,- per jaar)
· toiletartikelen en kapper € 25,-
· kleding en schoenen € 60,-.
Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, staan de navolgende maandelijkse posten uit de door de vrouw overgelegde behoeftelijst ter discussie:
het lunchgeld
bezoekkosten zowel therapie als omgang
verblijfskosten
zakgeld
extra kleding
hobby etc.
niet vergoede ziektekosten
telefoonkosten
diverse kosten
mobiele telefoon
ouderbijdrage schoolreis
geschenken, kaarten, postzegels
ad a) De rechtbank zal deze post niet meenemen, nu de man door middel van een mail aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten voor de stichting A & B zijn;
ad b en c) De man heeft de noodzakelijkheid van de aanwezigheid van de vrouw bij de therapie van [minderjarige 2] niet betwist. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat haar aanwezigheid noodzakelijk is. Uit de stukken is gebleken dat de vrouw in 2017 eenmaal per 14 dagen en in 2018 tot juli 2018 eenmaal per week met [minderjarige 2] mee naar de therapie gaat. Na juli 2018 is dit onbekend. De rechtbank zal daarom uitgaan van een gemiddelde van eenmaal per 14 dagen en de reiskosten daarvan meenemen bij de behoefte van [minderjarige 2] . De rechtbank begroot deze kosten op € 74,48 per maand.
ad c) De rechtbank zal voor de omgangskosten uitgaan van kosten ter hoogte van een zorgkorting bij de vrouw van 25% van de hierna te berekenen behoefte van € 201,- zijnde € 50,28 en deze kosten optellen bij de behoefte.
ad d) De rechtbank zal uitgaan van de kosten van het zakgeld van € 20,-, omdat de hoogte daarvan overeenkomt met de NIBUD-normen.
ad e) De vrouw heeft geen inzicht, verklaring en onderbouwing met stukken gegeven voor deze kosten die hoger liggen dan de NIBUD-normen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten bovenop de gebruikelijke kledingkosten niet meegenomen dienen te worden bij de behoefte van [minderjarige 2] .
ad f, g, h, j, k, l) De vrouw heeft geen inzicht en onderbouwing gegeven voor deze kosten door bijvoorbeeld nota’s over te leggen. De rechtbank zal deze kosten niet meenemen bij de behoefte van [minderjarige 2] .
ad i) De man heeft deze kosten boven een bedrag van € 5,- betwist. Nu de vrouw geen inzicht en onderbouwing heeft gegeven voor deze kosten door bijvoorbeeld nota’s over te leggen zal de rechtbank deze kosten boven de € 5,- niet meenemen bij de behoefte van [minderjarige 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw gemotiveerd heeft onderbouwd dat de kosten van de Stichting A & B het volledige PGB-budget betreft.
De rechtbank begroot de kosten voor [minderjarige 2] voor rekening van de vrouw afgerond op hele euro’s op € 251,- (€ 201,- per maand + € 50,- per maand aan omgangskosten van de vrouw).
De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
5.5.
De draagkracht van de man
Tussen partijen is de hoogte van het inkomen van de man in geschil.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een verwijtbare werkloosheid en verlies van verdiencapaciteit van de man en zal daarom uitgaan van de door de man overgelegde gegevens als ZZP-er.
De man werkt met ingang van 1 februari 2018 40 uur per week tegen een uurtarief van € 11,50 bruto per uur. De man ontvangt geen vakantiegeld. De man verdient 52 x 40 uur x € 11,50 = € 23.920,- bruto per jaar. Nu de man heeft gesteld dat dit inkomen gelijk was aan het inkomen in 2017 zal de rechtbank met dit inkomen rekenen.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Daarnaast heeft de man recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
De rechtbank houdt geen rekening met inkomen uit verhuur. De man heeft onderbouwd dat hij thans meer kosten dan baten heeft uit verhuur.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 1.926,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 920)] op € 299,- per maand.
5.6.
De draagkracht van de vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen uit van de navolgende gegevens.
Blijkens de salarisspecificaties over de maanden februari tot en met maart 2017 bedraagt het inkomen van de vrouw € 1.890,76 bruto per maand (inclusief arbeidsmarkttoeslag van € 90,- per maand), te vermeerderen met vakantietoeslag. Voorts heeft zij gemiddeld €184,89 per maand aan bruto-inkomsten wegens ORT. Daarnaast bouwt zij een eindejaarsuitkering op van (gemiddeld) € 126,95 bruto per maand.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremie, de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op € 1.785,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 920)] op € 230,- per maand.
5.7.
De draagkrachtvergelijking
Nu de totale draagkracht van de man en de vrouw tezamen € 529,- (€ 299,- + € 230,-) per maand bedraagt en deze hoger is dan de behoefte, die is vastgesteld op € 251,- per maand, dient het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen te worden berekend. Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man vastgesteld op een (afgerond) bedrag van € 142,- per maand (€ 299,- : € 529,- x € 251,-). Het aandeel van de vrouw stelt de rechtbank vast op (afgerond) € 109,- per maand (€ 230,- : € 529,- x € 251,-).
5.8.
De zorgkorting
De man heeft aanspraak op een zorgkorting. De rechtbank volgt wat betreft de hoogte van die zorgkorting de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Uitgaande van voormelde regeling geldt een zorgkortingspercentage van 15% voor de man. Nu het aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen € 251,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting € 38,- per maand.
Aldus gerekend resteert een door de man aan de vrouw te leveren bijdrage in de kosten voor de kinderen van € 104,- (€ 142,- minus de zorgkorting van € 38,-) per maand. Voormelde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
De ingangsdatum
5.8.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum van wijziging van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 2] 19 juli 2017, nu dit het moment is dat het verzoekschrift van de man tot verlaging van de kinderbijdrage is ingediend.
De terugbetalingsverplichting ten aanzien van de bijdrage voor [minderjarige 2]
5.9.
Volgens vaste rechtspraak dient de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalings-verplichting in redelijkheid kan worden aanvaard
De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw, gelet op haar inkomenspositie alsmede gelet op het feit dat zij de (mogelijk) ontvangen bijdrage van de man voor [minderjarige 2] heeft opgesoupeerd, niet gevergd kan worden dat zij de in het verleden mogelijk teveel ontvangen bijdragen van de man in de kosten van [minderjarige 2] aan hem terugbetaald.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 september 2006 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen van de man aan de vrouw:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [2003]
en stelt die bijdrage voor [minderjarige 2] met ingang van 19 juli 2017 op
€ 104,- (eenhonderd en vier EURO)per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
en stelt de bijdrage voor [minderjarige 1] tot [2017] op hetgeen feitelijk door de man is voldaan;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Zwolle door mr. K. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2018 in tegenwoordigheid van mr. M.G. Jansen de griffier.