5.4.Tussen partijen is de behoefte van [minderjarige 2] in geschil.
[minderjarige 2] woont niet thuis. De rechtbank overweegt dat de behoefte van een minderjarige tijdens de uithuisplaatsing begrensd wordt door de kosten die door de verzorgende ouder in verband daarmee daadwerkelijk worden gemaakt. Voor vaststelling van de omvang van de behoefte van de minderjarige mag van de (oorspronkelijk) verzorgende ouder worden gevergd dat zij alle kosten aannemelijk maakt die voor de minderjarige worden uitgegeven.
Ter staving van de behoefte van [minderjarige 2] heeft de vrouw een behoeftelijst overgelegd. De man heeft een aantal posten op de door de vrouw overgelegde behoeftelijst betwist.
De navolgende maandelijkse posten zijn tussen partijen niet in geschil:
· de ouderbijdrage € 4,16 (€ 50,- per jaar)
· de kosten voor boeken en leermiddelen € 12,50 (€ 150,- per jaar)
· toiletartikelen en kapper € 25,-
· kleding en schoenen € 60,-.
Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, staan de navolgende maandelijkse posten uit de door de vrouw overgelegde behoeftelijst ter discussie:
het lunchgeld
bezoekkosten zowel therapie als omgang
verblijfskosten
zakgeld
extra kleding
hobby etc.
niet vergoede ziektekosten
telefoonkosten
diverse kosten
mobiele telefoon
ouderbijdrage schoolreis
geschenken, kaarten, postzegels
ad a) De rechtbank zal deze post niet meenemen, nu de man door middel van een mail aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten voor de stichting A & B zijn;
ad b en c) De man heeft de noodzakelijkheid van de aanwezigheid van de vrouw bij de therapie van [minderjarige 2] niet betwist. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat haar aanwezigheid noodzakelijk is. Uit de stukken is gebleken dat de vrouw in 2017 eenmaal per 14 dagen en in 2018 tot juli 2018 eenmaal per week met [minderjarige 2] mee naar de therapie gaat. Na juli 2018 is dit onbekend. De rechtbank zal daarom uitgaan van een gemiddelde van eenmaal per 14 dagen en de reiskosten daarvan meenemen bij de behoefte van [minderjarige 2] . De rechtbank begroot deze kosten op € 74,48 per maand.
ad c) De rechtbank zal voor de omgangskosten uitgaan van kosten ter hoogte van een zorgkorting bij de vrouw van 25% van de hierna te berekenen behoefte van € 201,- zijnde € 50,28 en deze kosten optellen bij de behoefte.
ad d) De rechtbank zal uitgaan van de kosten van het zakgeld van € 20,-, omdat de hoogte daarvan overeenkomt met de NIBUD-normen.
ad e) De vrouw heeft geen inzicht, verklaring en onderbouwing met stukken gegeven voor deze kosten die hoger liggen dan de NIBUD-normen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten bovenop de gebruikelijke kledingkosten niet meegenomen dienen te worden bij de behoefte van [minderjarige 2] .
ad f, g, h, j, k, l) De vrouw heeft geen inzicht en onderbouwing gegeven voor deze kosten door bijvoorbeeld nota’s over te leggen. De rechtbank zal deze kosten niet meenemen bij de behoefte van [minderjarige 2] .
ad i) De man heeft deze kosten boven een bedrag van € 5,- betwist. Nu de vrouw geen inzicht en onderbouwing heeft gegeven voor deze kosten door bijvoorbeeld nota’s over te leggen zal de rechtbank deze kosten boven de € 5,- niet meenemen bij de behoefte van [minderjarige 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw gemotiveerd heeft onderbouwd dat de kosten van de Stichting A & B het volledige PGB-budget betreft.
De rechtbank begroot de kosten voor [minderjarige 2] voor rekening van de vrouw afgerond op hele euro’s op € 251,- (€ 201,- per maand + € 50,- per maand aan omgangskosten van de vrouw).
De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.