ECLI:NL:RBOVE:2017:850

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
C/08/196430 / KG RK 17-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot de onpartijdigheid van de rechter

In de zaak van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W. van Faassen, werd op 10 januari 2017 een openbare terechtzitting gehouden in een strafzaak. Tijdens deze zitting heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen mr. W. Foppen, die als jongste rechter optrad. Verzoeker voelde zich gemangeld door de wijze van ondervraging door mr. Foppen, die volgens hem te ver ging in zijn vragen en opmerkingen, wat leidde tot een gevoel van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 10 februari 2017 behandeld en uiteindelijk afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor onpartijdigheid van mr. Foppen niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de scherpe ondervraging door mr. Foppen, hoewel ongemakkelijk voor verzoeker, niet kon leiden tot de conclusie dat er sprake was van vooringenomenheid. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en het proces in de hoofdzaak werd bevolen om zo spoedig mogelijk voortgezet te worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/196430 / KG RK 17-17
Beslissing van 10 februari 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. R.W. van Faassen te Zwolle,

1.De procedure

1.1.
In de strafzaak tegen verzoeker onder parketnummer 08.963505-16 heeft op 10 januari 2017 een openbare terechtzitting plaatsgevonden, alwaar de meervoudige kamer, bestaande uit mrs. B.T.C. Jordaans, V.P.K. van Rosmalen en W. Foppen, zitting had.
1.2.
Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van mr. Foppen gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van gemelde terechtzitting.
1.3.
Mr. Foppen heeft niet berust in de wraking.
1.4.
Bij e-mail van 18 januari 2017 heeft de officier van justitie, mr. H.J. Timmer, meegedeeld dat hij geen behoefte heeft te worden gehoord of een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek in te dienen.
1.5.
Bij brief van 18 januari 2017 is de advocaat van de benadeelde partij, mr. F.J.H. Krumpelman, van het wrakingsverzoek op de hoogte gesteld.
1.6.
Het wrakingsverzoek is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 3 februari 2017. Verzoeker, bijgestaan door mr. Faassen, en mr. Foppen zijn verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Aan het verzoek tot wraking legt verzoeker blijkens gemeld proces-verbaal van 10 januari 2017, dat in verband met het wrakingsverzoek zoveel mogelijk woordelijk is uitgewerkt, het volgende ten grondslag:
Na hervatting van de zitting voert de raadsman[mr. Faassen, toevoeging wrakingskamer]
het woord, woordelijk weergegeven:
Het is niet mijn gewoonte, maar ik vind dat ik hier de term wraking moet laten vallen. We hebben zojuist een wel heel bijzondere ondervraging gezien. Ik vind dat in deze zaak aan mijn cliënt een aantal pittige vragen gesteld mogen worden. Maar ik vind dat de jongste rechter daarin te ver is gegaan. Er worden termen gebruikt als: Je kop zit in de strop, je kop ligt op het blok. De officier van justitie en de benadeelde partij worden gepresenteerd als een partij, gericht tegen mijn cliënt. Ook wordt gezegd dat mijn cliënt wel ontzettend veel pech zou moeten hebben, wil hij dit dossier nog kunnen verklaren. Er wordt opgemerkt dat er wel veel toeval is. Uiteindelijk heeft er een ondervraging plaatsgevonden die ik niet anders kan betitelen dan als een kruisverhoor. En op het moment dat de jongste rechter zelf om schorsing verzocht, vroeg ik me af of hier nou de officier van justitie zat of dat er een rechter zat die straks moet gaan beslissen maar eigenlijk de bewijsmiddelen van het vonnis al heeft geschreven? Ik heb tijdens de onderbreking overleg met mijn cliënt gehad. Hij kan niet meer onbevooroordeeld naar de samenstelling van deze rechtbank kijken. Hij voelt zich gemangeld en vraagt zich af hoe deze mensen straks subjectief[bedoeld wordt: objectief, toevoeging wrakingskamer]
een vonnis kunnen wijzen. En dat heeft te maken, moet ik helaas zeggen, met de manier van ondervraging van de jongste rechter. Ik vind dat dat niet kan. Ook bij mij is de overtuiging ver te zoeken dat we te maken hebben met een objectieve rechtbank. Dat betekent dat ik nu ga wraken, mede namens mijn cliënt.
De raadsman deelt desgevraagd mee dat het wrakingsverzoek de jongste rechter[mr. Foppen, toevoeging wrakingskamer]
betreft.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker bij monde van zijn raadsman zijn verzoek tot wraking van mr. Foppen nader toegelicht. Voorts heeft mr. Faassen desgevraagd verklaard dat het hiervoor geciteerde deel van het proces-verbaal een juiste weergave is van de wrakingsgronden.
2.2.
Mr. Foppen heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd, hij refereert zich aan het oordeel van de wrakingskamer.
2.3.
De wrakingskamer overweegt dat ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor onpartijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien – geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak – de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
2.4.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv kan onderscheid gemaakt worden tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid. Bij de subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de rechter. Bij de objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is. De verzoeker hoeft niet te bewijzen dat die feiten of omstandigheden ook werkelijk tot vooringenomenheid hebben geleid: "legitimate doubt" kan voldoende zijn. De feiten waarop de verzoeker zich beroept, moeten aannemelijk zijn geworden. Zij moeten zwaarwegende redenen opleveren voor (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid.
2.5.
Het strafproces kent als belangrijk doel onder meer de waarheidsvinding. Dat is in het belang van de maatschappij maar evenzeer, ook gelet op de mogelijke grote gevolgen, in het belang van de verdachte. Verdachten kunnen zich ex artikel 29 lid 1 Sv beroepen op het zwijgrecht. Met verdachten - zoals verzoeker - die zich ter zitting niet op hun zwijgrecht beroepen, is veelal een zinnig gesprek mogelijk. In onderhavige zaak is met verzoeker door de rechters een indringend gesprek gevoerd over de verdenking jegens hem door de officier van justitie. Mr. Foppen heeft, als jongste rechter, verzoeker op verschillende wijzen geconfronteerd met informatie uit het strafdossier waarvan verzoeker desgevraagd aangaf dat hij het had gelezen. Voorts heeft mr. Foppen verzoeker geconfronteerd met de antwoorden die verzoeker naar aanleiding van vragen gaf. Dat debat heeft zich op het scherpst van de snede bewogen. Verzoeker gaf antwoorden die erop leken te duiden dat hij wist hoe het zat, maar dat niet wilde vertellen, zonder zich evenwel eenduidig op zijn zwijgrecht te beroepen. Dat dwong de strafrechter, wiens taak immers de waarheidsvinding is, de zaken scherp te stellen en daarbij zijn scherpe bewoordingen als ‘kop in de strop’, ‘kop op het hakblok’ en ‘pech’ gebruikt. De wrakingskamer acht het goed voorstelbaar dat verzoeker zich tijdens de ondervraging door mr. Foppen, mede ook door het gebruik van voornoemde termen, in het nauw gedreven en erg ongemakkelijk heeft gevoeld. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker dat echter voor een belangrijk deel over zichzelf afgeroepen door het aangaan van de dialoog met de rechters in het algemeen en met mr. Foppen in het bijzonder en vervolgens in plaats van klip en klaar antwoord te geven op - gelet op de context van het gesprek tussen verzoeker en mr. Foppen - voor de hand liggende en alleszins gerechtvaardigde vragen, die vragen bij tijd en wijle zelfs te beantwoorden met het stellen van wedervragen aan de ondervragende rechter.
2.6.
Een scherpe wijze van ondervragen in het kader van de materiële waarheidsvinding is niet ongebruikelijk tijdens een strafzitting en kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid of een objectief gegronde vrees daarvoor. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat in het onderhavige geval niet anders gelet op de context waarin de ondervraging van verzoeker door mr. Foppen heeft plaatsgevonden. Daaruit kan niet worden afgeleid dat mr. Foppen een vooringenomenheid koestert jegens verzoeker, noch dat bij verzoeker naar objectieve maatstaven de vrees daarvoor kan ontstaan. Dat dit subjectief anders is ervaren door verzoeker maakt dit niet anders.
2.7.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van de wrakingskamer uit de handelwijze van mr. Foppen geen vooringenomenheid of partijdigheid worden opgemaakt dan wel dat de vrees van verzoeker voor zulke vooringenomenheid subjectief of objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking van mr. Foppen zal daarom worden afgewezen.

3.De beslissing

De wrakingskamer
3.1.
wijst het verzoek tot wraking af,
3.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (parketnummer: 08.963505-16) zo spoedig mogelijk wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.R. Hidma, B.W.M. Hendriks en H.T. Pos in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P. van der Stroom, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2017. [1]
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: