9.1De vordering van de benadeelde partij
De vordering van [slachtoffer 2]
, wonende te [adres 1] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 3.779,83 (drieduizendzevenhonderdennegenenzeventig euro en drieëntachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- autoschade van € 2.526,48;
- reiskosten ten behoeve van het doen van aangifte van € 3,35;
- immateriële schade van € 1.250,-.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering van [slachtoffer 1]
, wonende te [adres 2] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.275,95 (eenduizendtweehonderdvijfenzeventig euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten ten behoeve van het doen van aangifte van € 9,-;
- geneesmiddelen van € 16,95;
- immateriële schade van € 1.250,-.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade dient te worden toegewezen en dat de gevorderde immateriële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 500,- met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het resterende deel omdat er bij [slachtoffer 2] al sprake was van psychische klachten voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd verdachte hoofdelijk te veroordelen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er sprake is van enige mate van eigen schuld van
[slachtoffer 1] bij het ontstaan van de schade en zij al psychische klachten had voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite ontslag van alle rechtsvervolging wegens een beroep op psychische overmacht, de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging, in het geval de rechtbank het beroep op psychische overmacht verwerpt en tot een strafoplegging komt, zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De opgevoerde materiële schade is voldoende komen vast te staan en onderbouwd. De rechtbank zal dan ook de gevorderde materiële schadevergoeding hoofdelijk toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat, nu is gebleken dat het slachtoffer reeds psychische klachten had op het moment van het bewezenverklaarde feit, onvoldoende is komen vast te staan welke klachten voortkomen uit het feit. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van het strafproces, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden; enkel de omvang staat in dit stadium niet vast. De rechtbank ziet aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten en is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid gesteld kan worden op een bedrag van € 500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade tot dit bedrag hoofdelijk toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat enerzijds op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting gesteld kan worden dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij, maar dat anderzijds op basis van de inhoud van het proces-verbaal eveneens aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij een eigen aandeel in het ontstaan van de door haar gestelde schade heeft gehad. Voorts is gebleken dat het slachtoffer reeds psychische klachten had op het moment van het bewezenverklaarde feit, zodat onvoldoende is komen vast te staan welk deel van die klachten voortkomen uit het feit. De rechtbank is van oordeel dat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van het strafproces, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.