De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring die verdachte kort na het incident heeft afgelegd, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , in het bijzonder ook gelet op het moment van hun waarnemingen en de forensisch relevante sporen, in onderling verband en samenhang bezien tot de conclusie leiden dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben geschoten. Verdachte was de persoon die aan de rechterkant van de auto uitstapte en uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat die persoon sowieso schoot. Ook aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat het verdachte was die op hen schoot.
Verdachte, zijn echtgenote en zijn zus hebben verwoede pogingen hebben gedaan om zowel hem als medeverdachte [medeverdachte] buiten beeld te houden door aanvankelijk alleen te verklaren dat vanuit de Mazda, en derhalve door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , op hen werd geschoten. Hun verklaringen zijn op een veel later moment afgelegd en lijken op elkaar te zijn afgestemd, andermaal om verdachte buiten schot te houden. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, ook indien niet vastgesteld kan worden dat beiden hebben geschoten, er sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van de tenlastegelegde voorbedachte raad heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het opzet heeft de officier van justitie gesteld dat door vanuit een staande positie op een afstand van circa 10 tot 20 meter meerdere kogels af te vuren op een auto met inzittenden, de aanmerkelijke kans bestond dat die personen dodelijk zouden worden geraakt en verdachte en zijn medeverdachte die kans ook bewust hebben aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en de getuigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met een vuurwapen heeft bedreigd. Het bewijs dat verdachte rechts achterin de auto zat, steunt op de eerste verklaringen van verdachte, [naam 1] , [naam 2] en de verklaringen van [getuige 1] .
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Volgens de verdediging liep het conflict tussen partijen al langer, maar is de ontmoeting op 28 oktober 2015 een toevallige geweest. De geloste schoten lijken in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling te zijn afgeschoten, zodat niet tot een bewezenverklaring van de voorbedachte rade kan worden gekomen. Evenmin kan het (voorwaardelijk) opzet bewezen worden. Noch op basis van forensisch onderzoek als schotbanen en kogelinslagen, noch op basis van getuigenverklaringen kan worden vastgesteld op wie of wat er is geschoten. Gelet daarop kan volgens de verdediging niet worden bewezen dat de schutter (voorwaardelijk) opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had. Het schietincident kan mogelijk resteren in een bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging.
Volgens de verdediging zou voorts op basis van de bewijsmiddelen slechts sprake zijn geweest van één schutter die hoogst waarschijnlijk rechts achterin de auto heeft gezeten. Verdachte ontkent dat hij de schutter is geweest. Op basis van de verklaringen kan evenwel niet worden vastgesteld wie links of rechts achter in de auto heeft gezeten. Nu niet vastgesteld kan worden wie de schutter is geweest, is er geen ruimte voor een bewezenverklaring van het plegen, noch voor het medeplegen van feit 1. Ook kan niet bewezen worden dat verdachte, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met een vuurwapen heeft bedreigd. Verdachte ontkent dit feit en ook in dit verband geldt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte rechts achterin de auto zat.