ECLI:NL:RBOVE:2017:816

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
08/952892-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot doodslag en bedreigingen met vuurwapen in Enschede

Op 21 februari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man, die samen met een mededader betrokken was bij een schietincident in Enschede op 28 oktober 2015. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar voor pogingen tot doodslag en bedreigingen. De zaak begon met een conflict over gebreken aan een auto, wat leidde tot een achtervolging en uiteindelijk tot het afvuren van meerdere schoten op twee personen. De rechtbank maakte zich zorgen over de gewelddadige manier waarop de verdachten het conflict hadden opgelost, vooral gezien hun jonge leeftijd. De verdachte heeft tijdens de rechtszaak ontkend te hebben geschoten, maar de rechtbank oordeelde op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs dat hij wel degelijk de schutter was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van voorbedachte rade, maar oordeelde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op de samenleving, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/952892-15
Datum vonnis: 21 februari 2017
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] (Syrië),
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 (en voortgezet op 8) februari 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.R.G. Nijpels en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer

1 primair:

dat verdachte al dan niet samen met een ander en al dan niet met voorbedachte rade heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden door met een vuurwapen in hun richting te schieten;

1 subsidiair:

dat verdachte al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen door met een vuurwapen in hun richting te schieten;

1 meer subsidiair:

dat verdachte al dan niet samen met een ander [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood of zware mishandeling door met een vuurwapen in hun richting te schieten;
2:
dat verdachte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met een vuurwapen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen beluit, in elk geval opzettelijk, met een pistool,
althans een vuurwapen, (meermalen) heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , terwijl voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, althans
opzettelijk, (meermalen) met een pistool, althans een vuurwapen, in de richting van die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte met een pistool, althans een vuurwapen, (in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans (een)
perso(o)n(en), heeft geschoten;
2.
hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Enschede [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk tegen voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Jullie zijn mietjes" en/of "mietjes", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of daarbij een pistool, althans een vuurwapen, (gericht) voor zich heeft gehouden in de richting van die [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] .

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord vrij te spreken en verdachte voor het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag alsmede het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen te verklaren en verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring die verdachte kort na het incident heeft afgelegd, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , in het bijzonder ook gelet op het moment van hun waarnemingen en de forensisch relevante sporen, in onderling verband en samenhang bezien tot de conclusie leiden dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben geschoten. Verdachte was de persoon die aan de rechterkant van de auto uitstapte en uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat die persoon sowieso schoot. Ook aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat het verdachte was die op hen schoot.
Verdachte, zijn echtgenote en zijn zus hebben verwoede pogingen hebben gedaan om zowel hem als medeverdachte [medeverdachte] buiten beeld te houden door aanvankelijk alleen te verklaren dat vanuit de Mazda, en derhalve door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , op hen werd geschoten. Hun verklaringen zijn op een veel later moment afgelegd en lijken op elkaar te zijn afgestemd, andermaal om verdachte buiten schot te houden. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, ook indien niet vastgesteld kan worden dat beiden hebben geschoten, er sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van de tenlastegelegde voorbedachte raad heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het opzet heeft de officier van justitie gesteld dat door vanuit een staande positie op een afstand van circa 10 tot 20 meter meerdere kogels af te vuren op een auto met inzittenden, de aanmerkelijke kans bestond dat die personen dodelijk zouden worden geraakt en verdachte en zijn medeverdachte die kans ook bewust hebben aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en de getuigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met een vuurwapen heeft bedreigd. Het bewijs dat verdachte rechts achterin de auto zat, steunt op de eerste verklaringen van verdachte, [naam 1] , [naam 2] en de verklaringen van [getuige 1] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Volgens de verdediging liep het conflict tussen partijen al langer, maar is de ontmoeting op 28 oktober 2015 een toevallige geweest. De geloste schoten lijken in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling te zijn afgeschoten, zodat niet tot een bewezenverklaring van de voorbedachte rade kan worden gekomen. Evenmin kan het (voorwaardelijk) opzet bewezen worden. Noch op basis van forensisch onderzoek als schotbanen en kogelinslagen, noch op basis van getuigenverklaringen kan worden vastgesteld op wie of wat er is geschoten. Gelet daarop kan volgens de verdediging niet worden bewezen dat de schutter (voorwaardelijk) opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had. Het schietincident kan mogelijk resteren in een bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging.
Volgens de verdediging zou voorts op basis van de bewijsmiddelen slechts sprake zijn geweest van één schutter die hoogst waarschijnlijk rechts achterin de auto heeft gezeten. Verdachte ontkent dat hij de schutter is geweest. Op basis van de verklaringen kan evenwel niet worden vastgesteld wie links of rechts achter in de auto heeft gezeten. Nu niet vastgesteld kan worden wie de schutter is geweest, is er geen ruimte voor een bewezenverklaring van het plegen, noch voor het medeplegen van feit 1. Ook kan niet bewezen worden dat verdachte, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met een vuurwapen heeft bedreigd. Verdachte ontkent dit feit en ook in dit verband geldt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte rechts achterin de auto zat.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
5.2.1
De feiten en omstandigheden
Gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[verdachte] en [slachtoffer 1] hebben begin oktober 2015 een overeenkomst tot verkoop van een personenauto, merk Opel Signum, gesloten, waarbij [verdachte] de auto aan [slachtoffer 1] heeft verkocht. Kort na de overdracht vertoonde de auto volgens [slachtoffer 1] gebreken en heeft hij [verdachte] daarop aangesproken.
In de periode voorafgaand aan 28 oktober 2015 hebben [slachtoffer 1] en [verdachte] over en weer Whatsapp-berichten naar elkaar gestuurd. Op 28 oktober 2015 hebben zij in de ochtend meermalen telefonisch contact gehad.
Op 28 oktober 2015 heeft na een achtervolging tussen twee auto’s een schietincident plaatsgevonden aan de Rekkenbrink te Enschede.
Een van de auto’s was een donkerblauwe/paarse Mazda. De andere auto was een grijze Volkswagen Polo.
In de Mazda zaten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . [slachtoffer 1] was de bestuurder van de auto, [slachtoffer 2] zat op de bijrijdersstoel en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zaten achterin de auto. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn ter hoogte van De Posten uit de Mazda gestapt.
In de Polo zaten [naam 1] , [naam 2] , [verdachte] en [medeverdachte] .
[naam 1] , zus van [verdachte] , was de bestuurster van de auto. [naam 2] , echtgenote van [verdachte] , zat op de bijrijdersstoel. [verdachte] en [medeverdachte] zaten achterin de auto.
[verdachte] heeft van [medeverdachte] een wapen ontvangen.
Ter hoogte van de Rekkenbrink [huisnummers] heeft het schietincident plaatsgevonden. Bij de [adressen] zijn twee hulzen aangetroffen.
In de achterband van de Mazda is een kogelpunt aangetroffen.
Na het schietincident aan de Rekkenbrink zijn [verdachte] en [medeverdachte] weggerend.
Door een medewerker van de plantsoenendienst is bij het verzorgingscentrum in Enschede-Zuid een vuurwapen aangetroffen. Dit vuurwapen is een pistool van het merk Walther, model PPK, kaliber 7,65mm Browning. Uit het wapen - en munitieonderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gebleken dat de op de Rekkenbrink aangetroffen hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning. De hulzen kunnen derhalve passen bij het aangetroffen pistool.
Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat de afvuursporen van de in de Mazda aangetroffen kogel passen bij meerdere merken vuurwapens van het kaliber .32 Smith & Wesson. Volgens het NFI is het ongeveer even waarschijnlijk dat de kogel is afgevuurd uit de loop van een semi-automatisch werkend pistool van het merk Walther, model PPK, kaliber 7,65 mm Browning als dat het is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken als de loop van het pistool.
5.2.2
De pleger
Allereerst zal de rechtbank de vraag beantwoorden wie heeft of hebben geschoten. Op basis van zowel het dossier als het besprokene ter zitting kan worden vastgesteld dat door [verdachte] , [naam 1] en [naam 2] alsmede door andere personen die in de onderhavige zaak als getuige zijn gehoord, wisselende verklaringen zijn afgelegd, dat het er op lijkt dat verklaringen op elkaar zijn afgestemd en dat personen zijn benaderd om een verklaring bij de politie danwel de rechter-commissaris af te leggen. Tevens kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] eerst een verklaring heeft afgelegd nadat hij in het bezit was gesteld van het proces-verbaal van de politie.
De vraag wie er heeft geschoten beantwoordt de rechtbank op basis van de verklaring van getuige [getuige 1] , de door hem gedane 112-melding, de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de op 28 oktober 2015 door [verdachte] , [naam 1] en [naam 2] afgelegde verklaringen. Deze verklaringen van [verdachte] , [naam 1] en [naam 2] acht de rechtbank betrouwbaar nu zij kort na het incident door de betrokkenen zijn afgelegd. Dat zij daarin de aanwezigheid van [medeverdachte] niet noemen, doet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen op de overige punten niet af. Deze verklaringen zijn immers nog niet ingehaald door de tijd waarin [verdachte] en zijn familie de nader afgelegde verklaringen op elkaar lijken te hebben afgestemd. Op basis van die verklaringen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [verdachte] rechts achterin de Polo heeft gezeten en hij de man is geweest die aan de rechterzijde uit de auto is gestapt. Dit wordt ook ondersteund door het feit dat het signalement dat getuige [getuige 1] geeft van de man die rechts achterin zat overeenkomt met verdachte. Getuige [getuige 1] spreekt immers over een man met een licht getinte huidskleur, gemillimeterd donker haar en donker gekleed. [verdachte] heeft verklaard dat hij die dag een nagenoeg zwart trainingspak droeg met een donkergroen bomberjack. [medeverdachte] heeft derhalve links achterin de auto gezeten en is aan de linkerzijde uit de auto gestapt. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat het de man die aan de rechterzijde uit de auto is gestapt is geweest die met gestrekte arm in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gericht en heeft geschoten. Daarnaast herkennen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de schutter als zijnde [verdachte] . De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [verdachte] de man is die aan de rechterzijde uit de auto is gestapt, het wapen in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gericht en heeft geschoten. [medeverdachte] is de man die aan de linkerzijde uit de auto is gestapt. Op basis van de verklaringen van getuige [getuige 1] en [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat ook [medeverdachte] een wapen bij zich had en dat wapen heeft gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank heeft evenwel niet de overtuiging dat hij heeft geschoten in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , nu onvoldoende vaststaat dat er meer dan drie schoten zijn afgevuurd en niet kan worden vastgesteld uit welk wapen de kogelpunt komt die is aangetroffen in de autoband van de Mazda.
5.2.3
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:HR:NL:2014:3474).
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van medeplegen.
Op het moment van de achtervolging tussen de Mazda en de Polo zat [medeverdachte] bij [verdachte] , diens echtgenote en diens zus in de auto. [medeverdachte] wist dat [verdachte] en [slachtoffer 1] ruzie hadden, dat [verdachte] [slachtoffer 1] duidelijk wilde maken dat het klagen en dreigen door [slachtoffer 1] moest ophouden en dat [verdachte] [slachtoffer 1] een lesje wilde leren. Eveneens wist [medeverdachte] van het wapenbezit van [verdachte] . Hij had [verdachte] immers kort daarvoor een wapen en munitie geleverd. En ook [medeverdachte] zelf draagt op die dag een wapen bij zich.
[medeverdachte] ’s gedragingen, geven [verdachte] het gevoel dat hij wordt gesterkt in zijn handelen. Bij derden geeft hij daarmee bovendien de indruk dat er sprake is van een gezamenlijke actie. [medeverdachte] heeft zich niet – ook niet toen daar op een eerder moment de gelegenheid voor was – aan de situatie onttrokken, maar is juist met [verdachte] meegegaan. Op het moment dat [verdachte] aan de Rekkenbrink uit de auto stapt, stapt ook [medeverdachte] uit de auto en richt ook hij zijn wapen in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Nu bij medeplegen het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat uit het hiervoor omschreven handelen van [verdachte] en [medeverdachte] blijkt, dat [medeverdachte] een zodanige significante en wezenlijke bijdrage aan het tenlastegelegde feit heeft geleverd dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] en aldus van medeplegen in de zin van artikel 47 Sr.
5.2.4
Opzet
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat – behoudens contra-indicaties – het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 30 december 2012, LJN BX5396 en 25 maart 2003, LJN AE9049).
De vraag die voorligt is of het handelen [verdachte] op de wijze zoals hiervoor is vastgesteld op zichzelf genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich brengt.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat wanneer vanaf een relatief geringe afstand op een persoon wordt geschoten met een vuurwapen de kans op overlijden aanmerkelijk te noemen is, waardoor de aanwezigheid van de aanmerkelijke kans op het overlijden van een persoon onder deze omstandigheden een vaststaand gegeven is en geen nadere uiteenzetting behoeft. [verdachte] en [medeverdachte] hebben moeten weten dat het schieten met een vuurwapen in de richting van een persoon dodelijk kan zijn.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] de auto heeft geparkeerd ter hoogte van [adres 1] . [slachtoffer 2] is daar de auto uitgestapt en is naar de voordeur van [adres 1] gerend. De auto van verdachten stond op dat moment geparkeerd ter hoogte van [adres 2] . Tussen [adres 2] en [adres 1] ligt alleen nog [adres 3] en dit zijn rijtjeswoningen. Getuige [getuige 1] heeft in dat verband verklaard dat de afstand tussen de auto’s circa tien meter was. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [verdachte] en [medeverdachte] de kans op het overlijden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] willens en wetens, ofwel bewust aanvaard. De rechtbank komt tot deze conclusie omdat op het moment dat [slachtoffer 2] weer in de auto wil stappen op hem geschoten wordt en een tweede schot wordt gericht op de auto van [slachtoffer 1] , hetgeen blijkt uit het feit dat de rechterband van diens auto is geraakt. Door met een vuurwapen op een afstand van circa tien meter meerdere kogels af te vuren in de richting van een auto met een inzittende bestuurder en een persoon die naar die auto toe rent, bestond een aanmerkelijke kans dat die personen dodelijk zouden worden getroffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] daarmee de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aanvaard.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Van overtuigende contra-indicaties die aan dit oordeel in de weg zouden staan, is de rechtbank niet gebleken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
5.2.5
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank heeft evenals de officier van justitie en de raadsman op grond van het onderhavig dossier en het onderzoek ter zitting niet kunnen vaststellen dat sprake was van een vooropgezet plan om te proberen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Weliswaar bestaan er aanknopingspunten voor het bestaan van zo'n plan, zoals de bedreigingen door [verdachte] vooraf, het verkrijgen van een vuurwapen met munitie, dat [verdachte] en [slachtoffer 1] elkaar die dag wilden opzoeken en dat [verdachte] [slachtoffer 1] een lesje wilde leren om het klagen en dreigen van [slachtoffer 1] te stoppen, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de voorbedachten rade te komen. Het treffen tussen beide partijen met alle gevolgen van dien, kan ook het gevolg zijn van een opgekomen explosie van boosheid toen [verdachte] [slachtoffer 1] zag rijden en niet kan worden uitgesloten dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank de voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen worden en zal de rechtbank verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Op basis van de verklaring van aangevers [slachtoffer 3 en 4] en de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte] in samenhang met hetgeen hiervoor onder 5.2.2 is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een vuurwapen op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gericht en daarbij dreigend tegen hen heeft gezegd “mietjes”.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair.
hij op 28 oktober 2015 te Enschede tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk, met een pistool, meermalen heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 28 oktober 2015 te Enschede [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk tegen voornoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden heeft toegevoegd "mietjes" en daarbij een pistool gericht voor zich heeft gehouden in de richting van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45, 47, 285 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met zijn mededader, meermalen, schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door, na een wilde achtervolging met auto’s, allebei uit hun auto te stappen, een wapen te richten en te schieten op twee personen, waarbij het verdachte is geweest die daadwerkelijk de trekker van zijn vuurwapen meermalen heeft overgehaald. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging door zijn vuurwapen te richten op twee jonge personen en hen daarbij dreigend toe te spreken. Zowel verdachte als zijn mededader hebben een vuurwapen met munitie voorhanden gehad. Het vuurwapen dat verdachte voorhanden had, was hem door zijn mededader ter beschikking gesteld. Terwijl verdachte geen geoefende schutter is, heeft hij meermalen in de richting van een auto geschoten waar op dat moment een man die nog net buiten de auto was, de auto in wilde stappen en een andere man achter het stuur zat. Dergelijk letterlijk levensgevaarlijk gedrag op klaarlichte dag in een woonwijk in de nabijheid van een uitgaande school acht de rechtbank zeer kwalijk en uitermate ernstig.
Het baart de rechtbank zorgen, dat deze nog relatief jonge verdachten een dergelijke agressieve wijze van conflictoplossing hanteren bij een naar het schijnt relatief eenvoudig geschil over gebreken aan een auto. Verdachte en zijn mededader hebben bovendien een vorm van eigenrichting gepleegd. Door het gebruiken van een vuurwapen wilden zij het klagen en dreigen van de koper van de auto laten stoppen.
Dit soort delicten schokt de rechtsorde en wekt gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving op. Daarnaast brengt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt dat gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte dit feit daarom zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten, gezien de ernst daarvan, dienen te worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf ook in aanmerking dat verdachte documentatie heeft terzake geweldsdelicten.
Over de persoon van verdachte is niet veel bekend. Verdachte is in het kader van de onderhavige zaak onderzocht door psychiater K.N. Broek. In haar rapport van 18 april 2016 heeft de psychiater beschreven dat verdachte bij het tweede gesprek te kennen heeft gegeven dat hij niet verder wilde meewerken aan een rapportage. Als gevolg hiervan is dan ook geen forensisch psychische beschouwing geschreven over het tenlastegelegde en heeft de psychiater geen uitspraak kunnen doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
De reclassering heeft zich in het rapport van 13 mei 2016 onthouden van advies over een sanctie. Over het recidiverisico heeft zij geschreven dat dit wordt ingeschat als onbekend, maar anderzijds wordt vanwege soortgelijke delicten bij verdachte, de kans op recidive niet geheel uitgesloten zolang er niet ingezet wordt op de inhoudelijke problematiek bij verdachte waarop echter nog onvoldoende zicht is en hetgeen verdachte overigens thans niet wenst.
Gelet op het vorenstaande en alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden passend en geboden.
De voorlopige hechtenis van verdachte
Op 6 april 2016, 29 juni 2016, 27 september 2016 en 7 februari 2017 is de voorlopige hechtenis van verdachte voor bepaalde tijd geschorst, laatstelijk tot de dag en het tijdstip van de uitspraak, te weten 21 februari 2017 om 12.45 uur. De voorlopige hechtenis is derhalve met ingang van 21 februari 2017 om 12.45 uur wederom van kracht. Gezien de bewezenverklaringen en het feit dat de gronden voor de voorlopige hechtenis naar het oordeel van de rechtbank nog steeds aanwezig zijn, ziet de rechtbank geen redenen om het bevel voorlopige hechtenis thans op te heffen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en
mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2017.
Mr. Berg is wegens afwezigheid niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.