ECLI:NL:RBOVE:2017:697

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
08/770211-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor jarenlange ontucht met zijn minderjarige dochters

Op 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige man uit Zwolle, die werd beschuldigd van jarenlange ontucht met zijn twee minderjarige dochters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], vanaf hun jonge leeftijd, respectievelijk vanaf hun zesde en zevende jaar, meermalen seksueel heeft misbruikt. De zaak kwam aan het licht na aangiften van beide dochters, die onafhankelijk van elkaar verklaarden dat zij niet wisten dat de ander ook slachtoffer was van hun vader. De rechtbank heeft de verklaringen van de dochters als betrouwbaar beoordeeld, mede omdat deze op belangrijke punten overeenkwamen en de verdachte zelf enkele van de beschuldigingen heeft bevestigd.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, maar hem wel schuldig bevonden aan de feiten 2 en 3, die betrekking hebben op het seksueel binnendringen van [slachtoffer 1] en het plegen van ontucht met beide dochters. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de langdurige periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden, zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een voorwaardelijke straf op te leggen, gezien de ernst van de feiten en het ontbreken van een verzoek van de slachtoffers om een contactverbod.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770211-16 (P)
Datum vonnis: 14 februari 2017
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1966 te [geboorteplaats]
verblijvende in PPC Zwolle, Huub van Doornestraat 15, Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 januari 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Zwartjes en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er -kort en zakelijk weergegeven - op neer dat verdachte:
Feit 1: zijn dochter [slachtoffer 1] vanaf haar zesde tot haar twaalfde jaar, en zijn dochter [slachtoffer 2] van haar zevende tot haar negende jaar, meermalen seksueel heeft misbruikt, waarbij hij ook met zijn vinger(s) seksueel bij hen is binnengedrongen;
Feit 2: zijn dochter [slachtoffer 1] vanaf haar twaalfde tot haar zestiende jaar seksueel heeft misbruikt, waarbij hij ook telkens met zijn vinger(s) en tong seksueel bij haar is binnengedrongen;
Feit 3: met zijn minderjarige kinderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , vanaf hun zesde respectievelijk zevende tot hun achttiende jaar, meermalen ontucht heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte - na wijziging conform artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering- dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedatum 2] 2001 tot en met 01 september 2007 te Zwolle, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten, het één of meermalen duwen/drukken en/of brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
en
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedatum 3] 2003 tot en met 14 december 2005 te Zwolle, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1996,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten, het één of meermalen duwen/drukken en/of brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedatum 2] 2007 tot en met 01 september 2011 te Zwolle, met naam [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, die de leeftijd van twaalf jaren waar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten, het één of meermalen duwen/drukken en/of brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] ;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedatum 2] 2001 tot en met 01 september 2013 te Zwolle (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, door één of meermalen de (ontblote) borsten, billen en/of vagina van die [slachtoffer 1] te betasten en/of te bevoelen en/of aan de vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer 1] te likken;
en
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedatum 3] 2003 tot en met 14 december 2014 te Zwolle (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1996, door één of meermalen de (ontblote) borsten en/of vagina van die [slachtoffer 2] te betasten en/of te bevoelen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld.
De verdediging heeft verzocht verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en deels van het onder 3 ten laste gelegde vrij te spreken. De raadsman heeft daartoe - kort samengevat en zakelijk weergegeven - onder meer aangevoerd:
Wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde feit heeft alleen [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte op de ten laste gelegde wijze bij haar is binnengedrongen, terwijl voor dit binnendringen verder geen bewijs aanwezig is. Hoewel het wettig bewijs voorhanden is, ontbreekt, met name gezien het feit dat verdachte het seksueel binnendringen heeft ontkend, de overtuiging dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit heeft verdachte ontkend dat hij zowel met [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] vóór hun twaalfde jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Er kan derhalve slechts een bewezenverklaring volgen voor de periode vanaf de dag dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] twaalf jaar oud was. Daarbij dient verdachte van het likken van de vagina en schaamlippen van [slachtoffer 1] en het betasten van de vagina van [slachtoffer 2] te worden vrijgesproken, nu voor dit onderdeel alleen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorhanden zijn. Ook hiervoor geldt dat het wettig bewijs voorhanden is maar dat de overtuiging ontbreekt nu verdachte deze handelingen heeft ontkend.
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, omdat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Wat betreft het onder 2 en 3 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt:
[slachtoffer 1] heeft over het onder 2 en 3 en [slachtoffer 2] over het onder 3 ten laste gelegde een belastende verklaring afgelegd. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit, het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , ontkend. Het onder 3 ten laste gelegde feit heeft verdachte op onderdelen bekend. Wat betreft de onder 3 ten laste gelegde periode heeft verdachte verklaard dat hij pas vanaf het moment dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] twaalf jaar oud was, de door hem bekende ontuchtige handelingen met hen heeft gepleegd.
De vraag die allereerst voorligt is of de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn en of van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] los van elkaar aangifte tegen verdachte hebben gedaan. Zij hebben beiden in hun aangifte verklaard dat zij er niet van op de hoogte waren dat verdachte hen allebei seksueel had misbruikt. Uit de aangiftes is daarbij gebleken dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onderling ook niet over het misbruik hebben gesproken en hebben willen spreken. Ook met anderen die zij van het misbruik op de hoogte hebben gebracht, hebben zij niet tot weinig details van het misbruik gegeven. De rechtbank concludeert op basis van deze feiten en omstandigheden allereerst dat niet is gebleken dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Daarnaast is ook niet aannemelijk geworden, en ook door de verdediging niet gemotiveerd aangevoerd, dat zij de ernst van de feiten hebben aangedikt en bewust onwaarheden hebben verklaard.
Verder stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van de aangeefsters op meerdere punten, waaronder de feitelijke context waarin het misbruik zou hebben plaatsgevonden, overeenkomen. Beiden verklaren dat de ontuchtige handelingen zich wekelijks, soms meermalen in de week, veelal in de douche en in het ouderlijk bed, hebben afgespeeld op het moment dat hun moeder niet thuis was. Ook de handelingen op zichzelf en de wijze waarop verdachte deze bij hen zou hebben gepleegd, komen op meerdere onderdelen overeen. Opvallend acht de rechtbank daarbij dat de aangiftes op essentiële punten gedetailleerd zijn, zoals hierna bij het bespreken van de feiten afzonderlijk verder aan de orde zal komen. Daar komt bij dat verdachte de aangiftes, wat betreft de feitelijke context waarin de ontucht zich zou hebben afgespeeld, en ook een aantal van de ontuchtige handelingen dat hem wordt verweten, heeft bevestigd. Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - in onderling verband en samenhang bezien - betrouwbaar en heeft zij geen reden om aan de inhoud daarvan te twijfelen. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van de feiten in beginsel van de juistheid van de aangiftes uitgaan.
Hierna zullen de feiten afzonderlijk worden besproken.
De rechtbank is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, en uitgaande van de aangifte van [slachtoffer 1] , van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat - kort samengevat - verdachte meermalen zijn vinger en tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] heeft geduwd/gebracht. Opgemerkt zij dat blijkens vaststaande jurisprudentie, waaronder het arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2010 (ECLI:NL:PHR:2010:BK6910), het met de tong dan wel met de vinger aanraken van de kittelaar en daartoe openen van de grote en kleine schaamlippen seksueel binnendringen oplevert.
De aangifte van [slachtoffer 1] vindt daarbij steun in de verklaring van verdachte. Verdachte heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij [slachtoffer 1] vanaf haar twaalfde jaar, in de badkamer, bij/aan de vagina heeft geschoren. Deze verklaring ondersteunt de aangifte wat betreft de feitelijke context waarin het bedoelde seksuele binnendringen zich heeft afgespeeld. Van belang is daarbij dat verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het scheren mogelijk met zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] is geweest. Verdachte heeft weliswaar ontkend dat hij [slachtoffer 1] met zijn tong tussen de schaamlippen heeft gelikt maar de rechtbank acht redengevend voor het bewijs dat hij wel heeft toegegeven dat hij haar na het scheren een kus op haar vagina heeft gegeven. Wat betreft dit likken is daarbij van belang dat [slachtoffer 1] zeer getailleerd heeft verklaard over de wijze waarop en de setting waarin dit heeft plaatsgevonden. Zij verklaart dat het likken tijdens en na het scheren gebeurde, dat zij dan van hem op de grond moest gaan liggen, dat het drie tot vijf minuten duurde en dat verdachte daarbij met zijn hand aan haar borst voelde en dat hij met zijn andere hand haar been vasthield. Ook over het brengen van de vinger in haar vagina tijdens het douchen, wat verdachte heeft ontkend, heeft [slachtoffer 1] een gedetailleerde verklaring afgelegd. Volgens de aangifte van [slachtoffer 1] heeft verdachte telkens gedurende ongeveer twee minuten een klein stukje van zijn vinger in haar vagina gebracht terwijl hij zichzelf afgetrok tot hij klaarkwam. Hoewel verdachte het binnendringen met de vinger in de vagina heeft ontkend, heeft hij wel verklaard dat hij tijdens het douchen met [slachtoffer 1] , met de blote hand aan haar vagina heeft gevoeld en dat hij zich gelijktijdig in haar bijzijn heeft afgetrokken. De rechtbank heeft gelet op deze verklaringen, ook wat betreft dit onderdeel van de tenlastelegging, de overtuiging bekomen dat verdachte deze handeling heeft gepleegd.
De rechtbank is ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit, daarbij uitgaande van de aangifte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gepleegd. Verdachte heeft daarbij een aantal van de ten laste gelegde handelingen bekend. Wat betreft de ontkenning van verdachte dat hij [slachtoffer 1] aan de vagina/schaamlippen heeft gelikt, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover hiervoor bij het onder 2 ten laste gelegde is overwogen. Verdachte heeft verder ontkend dat hij [slachtoffer 2] bij haar vagina heeft betast. [slachtoffer 2] heeft op dit punt echter een duidelijke en gedetailleerde verklaring afgelegd. Volgens haar verklaring gebeurde het (vooral) onder de douche, deed verdachte haar schaamlippen aan de kant en ging hij haar daar gedurende ongeveer een minuut met een washandje of met de blote hand wassen. Volgens [slachtoffer 2] heeft dit tot haar negende jaar wel drie keer in de week plaatsgevonden. Hoewel verdachte het betasten van de vagina van [slachtoffer 2] met de blote hand ontkent, heeft hij wel verklaard dat hij de kinderen van jongs af aan tijdens het douchen met een washandje aan/bij de vagina heeft gewassen. Daar komt bij dat de aangifte van [slachtoffer 2] steun vindt in de aangifte van [slachtoffer 1] , nu laatstgenoemde heeft verklaard dat verdachte haar ook meermalen onder de douche met de blote hand aan haar vagina heeft betast, hetgeen verdachte ook heeft bekend. De rechtbank overweegt wat betreft het ontuchtige karakter van deze handeling dat, hoewel het wassen van kinderen van jonge leeftijd zou kunnen horen bij de normale verzorgingshandelingen die een vader bij zijn kind verricht, het wassen c.q. betasten van de vagina met de blote handen zoals verdachte dit blijkens de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedaan niet onder zodanige verzorging valt te scharen en daarmee - mede gezien de context waarbinnen die handelingen plaatsvonden - van seksuele aard is en daardoor in strijd met de sociaal-ethische norm. Tenslotte heeft verdachte verklaard dat het misbruik pas is aangevangen vanaf het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beiden twaalf jaar oud waren. Uitgaande van de juistheid van de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die elkaar ook ondersteunen op het punt dat de ontucht vanaf jonge leeftijd - vanaf hun zesde of zevende jaar - heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank de gehele ten laste gelegde periode bewezen verklaren.
4.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van [geboortedatum 2] 2007 tot en met 1 september 2011 te Zwolle, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten, het meermalen duwen/drukken en/of brengen van zijn, verdachtes, vinger en tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] ;
3.
hij in de periode van [geboortedatum 2] 2001 tot en met 1 september 2013 te Zwolle telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, door meermalen de ontblote borsten, billen en vagina van die [slachtoffer 1] te betasten en/of te bevoelen en aan de vagina en schaamlippen van die [slachtoffer 1] te likken;
en
hij in de periode van [geboortedatum 3] 2003 tot en met 14 december 2014 te Zwolle telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1996, door meermalen de ontblote borsten en vagina van die [slachtoffer 2] te betasten en/of te bevoelen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

2. het misdrijf: Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

3. de misdrijven: ontucht plegen met zijn minderjarige kind, meermalen gepleegd

en
ontucht plegen met zijn minderjarige kind, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht, gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd:
  • een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
  • een vrijheidsbeperkende maatregel, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende dat verdachte gedurende twee jaren op geen enkele wijze - zowel direct als indirect- met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] contact zal opnemen, waarbij per overtreding van de maatregel een week hechtenis zal worden toegepast.
De verdediging heeft verzocht, rekening houdend met hetgeen de verdediging bewezen acht, verdachte een gevangenisstraf van kortere duur, maximaal twee tot drie jaar, op te leggen. Verder heeft de verdediging verzocht de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel niet op te leggen, met name nu de aangeefsters zelf niet expliciet om oplegging van deze maatregel hebben verzocht.
7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zijn beide dochters vanaf jonge leeftijd en gedurende een lange periode seksueel misbruikt. Als zijn vrouw naar haar werk was, maakte verdachte regelmatig van de gelegenheid gebruik door zich op die momenten tijdens een douchesessie of in het ouderlijk bed aan zijn dochters te vergrijpen. Het misbruik heeft volgens de aangeefsters wekelijks, en soms wel meermalen in de week, plaatsgevonden. De aangeefsters hebben tijdens hun jeugd niet beter geweten dan dat deze omgang met hun vader normaal was. Pas nadat de oudste dochter op kamers is gaan wonen en het misbruik van haar was gestopt, is tot haar doorgedrongen wat verdachte haar al die jaren heeft aangedaan. Verdachte heeft door zijn handelen op ernstige wijze het vertrouwen van zijn dochters in hem beschaamd, kennelijk louter ten behoeve van zijn eigen behoeftebevrediging. In plaats van bescherming en geborgenheid te bieden heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van zijn dochters gemaakt. Het behoeft geen betoog, dat wat verdachte heeft gedaan volstrekt verwerpelijk is. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik van jonge minderjarigen bij hen tot ernstige psychische schade en tot een verstoring van de eigen seksuele ontwikkeling kan leiden. Hoewel verdachte schuldbewust is, kan hij tot op heden niet aangeven wat nu het motief voor zijn gedrag is geweest en waarom hij zichzelf niet heeft kunnen begrenzen. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij pas na de aangiftes het strafwaardige van zijn gedrag is gaan inzien.
Blijkens het rapport van de psycholoog, gedateerd 5 januari 2017, is er thans sprake van een combinatie van een depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis, bij een man met een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur en cognitieve beperkingen. De persoonlijkheids- en identiteitsontwikkeling van verdachte zijn verstoord verlopen. De basis hiervoor lijkt in verdachtes jeugdjaren te zijn gelegd. Verdachte is opgegroeid in een onvoorspelbaar en affectief verwaarlozend en pedagogisch zeer beperkt milieu, waarbij hij al vanaf jonge leeftijd goeddeels op zichzelf aangewezen was. Verdachte heeft daarbij in zijn jeugd enkele traumatiserende ervaringen opgedaan. Ondanks zijn kwetsbare persoonlijkheid en zijn gebrekkige cognitieve vermogens lijkt verdachte lange tijd relatief goed te hebben gefunctioneerd. De psycholoog heeft vastgesteld dat van de depressieve stoornis en de PTSS in de eerste jaren van het ten laste gelegde geen sprake is geweest. In 2014 heeft verdachte zich echter suïcidaal getoond en is hij gedwongen opgenomen. Hierna heeft hij een langdurige ambulante behandeling bij Dimence gevolgd met een wisselend effect. Tijdens de behandeling bij Dimence is het delictgedrag echter nooit ter sprake gekomen. Volgens de psycholoog is het zeer goed voorstelbaar dat het resultaat van de behandeling voor een belangrijk deel ‘in de weg werd gezeten’ door het geheim en de bijkomende spanning van de onderhavige feiten. De depressieve stoornis en de posttraumatische stressstoornis (PTSS) lijken thans wel voor een belangrijk deel in remissie, alhoewel dit wel onder invloed van medicatie en de steun en structuur vanuit het PPC is.
Er is volgens de psycholoog geen aanleiding om van een verminderde toerekeningsvatbaarheid te spreken. Verdachte heeft, zoals genoemd, lange tijd (ogenschijnlijk) goed op meerdere levensgebieden gefunctioneerd en er is geen pathologie die een rol in het jarenlange seksueel misbruik van zijn kinderen kan hebben gespeeld. De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Met name vanwege de beschermende factoren die aanwezig zijn, waaronder verdachtes empathisch vermogen, zijn zelfcontrole, de aanwezige gestructureerde vrijetijdsbeweging en enig steunend netwerk, moet het recidiverisico volgens de psycholoog als laag worden ingeschat.
Gezien de hiervoor genoemde conclusies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico, heeft de psycholoog weinig aanleiding gezien een behandeling/begeleiding binnen een juridisch kader te adviseren. Behandeling, zoals gevolgd bij Dimence, zou volgens de psycholoog vanuit een zorgoogpunt aangewezen kunnen zijn. Met het bekend worden van de onderliggende feiten, is het goed voorstelbaar dat een dergelijke behandeling meer effect zal sorteren dan tot op heden het geval is geweest. Een behandeling bij de FPA te Assen voor zedendelinquenten is volgens de psycholoog echter niet aangewezen. De psycholoog heeft aangegeven dat uit onderzoek bekend is geworden dat dit zelfs kan leiden tot een hoger recidiverisico, daar verdachte door omgang met andere zedendaders alleen maar ‘wijzer’ wordt en het risico speelt dat hij zich meer gaat identificeren met de rol van zedendader, met alle mogelijke consequenties van dien.
Blijkens het rapport van het Leger des Heils, gedateerd 3 januari 2017, en het verhandelde ter zitting, heeft verdachte geen contact meer met zijn dochters en heeft zijn vrouw echtscheiding aangevraagd. De reclassering heeft ten tijde van de opmaak van het rapport geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting voor zedendelinquenten bij GGZ Drenthe/AFPN Noord Nederland. De rapporteur heeft echter nadat de reclassering het advies van de psycholoog had ontvangen contact met de psycholoog gehad over het feit dat deze een behandeling voor zedendelinquenten in zijn rapport heeft afgeraden. De rapporteur heeft vervolgens per mail laten weten dat de reclassering de psycholoog op dit punt volgt, in die zin dat oplegging van een dergelijke behandeling thans niet meer wordt geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat - gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder zij hebben plaatsgevonden, de frequentie van het misbruik, de langdurige periode waarin de feiten zijn gepleegd en de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte - niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van langere duur. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf, behalve op het hiervoor genoemde, tevens gelet op de (hoogte van de) straffen die binnen de rechtspraak in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte een blanco strafblad heeft, waar echter tegenover staat dat de onderhavige feiten zich gedurende een zeer groot aantal jaren hebben afgespeeld.
Alles overwegende acht de rechtbank de gevorderde gevangenisstraf passend en recht doen aan de ernst van de zaak. De rechtbank ziet geen aanleiding om een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm, al dan niet met bijzondere voorwaarden, op te leggen. In oplegging van de gevorderde vrijheidsbenemende maatregel ziet de rechtbank, gezien de lange duur van de opgelegde detentie en de beperkte vrijheden die verdachte in detentie zal hebben, geen meerwaarde. Dit temeer nu de aangeefsters, die nu allebei meerderjarig zijn, niet om het opleggen van een dergelijke maatregel of contactverbod hebben verzocht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

2. het misdrijf: Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

3. de misdrijven: ontucht plegen met zijn minderjarige kind, meermalen gepleegde

en
ontucht plegen met zijn minderjarige kind, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. Monincx, voorzitter, mr. G.A. Versteeg en mr. R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.