ECLI:NL:RBOVE:2017:687

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
AWB 16/1559
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van de afvalwatervergunning voor een mestverwerkingsinstallatie

Op 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak AWB 16/1559, waarin het Waterschap Vechtstromen een afvalwatervergunning heeft verleend voor een mestverwerkingsinstallatie bij Twence B.V. in Zenderen. De rechtbank oordeelt dat de vergunning terecht is afgegeven en verklaart de beroepen van de Stichting behoud Elhorst/Vloedbelt, de Stichting Gemeenschapsbelangen Zenderen, en andere omwonenden ongegrond of niet-ontvankelijk. De rechtbank stelt vast dat de eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, niet voldoende hebben aangetoond dat hun belangen zijn geschaad door de vergunningverlening. De rechtbank wijst erop dat de eisers geen zienswijzen hebben ingediend op persoonlijke titel, wat hun beroep niet-ontvankelijk maakt. De rechtbank concludeert dat de vergunning voldoet aan de eisen van de Waterwet en dat de gestelde voorwaarden voldoende waarborgen bieden voor de kwaliteit van het te lozen water. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1559

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

de Stichting behoud Elhorst/Vloedbelt, de Stichting Gemeenschapsbelangen Zenderen (Dorpsraad)en
[eiser], allen gevestigd, dan wel wonend te Zenderen, eisers,
gemachtigde: E.J.A. Mossel te Zenderen,
en

Het dagelijks bestuur van het Waterschap Vechtstromen, verweerder

gemachtigde: I.D. Grevelink.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Twence Holding B.V., te Hengelo,
gemachtigde: mr. M.A.A. Soppe te Almelo.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om:
  • de aan Twence Holding B.V. verleende watervergunning van 16 mei 2012 met kenmerk 12.06988 in te trekken;
  • aan Twence Holding B.V. een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 6.2 van de Waterwet verleend voor het lozen van afvalwater, afkomstig van de mestverwerkingsinstallatie op de afvalverwerkingslocatie Elhorst gelegen een de Almelosestraat 3 te Zenderen, op de waterloop 15-1-0-5 (Flierleiding);
  • de “Procesbeschrijving mestverwerking en mono-vergisting” onderdeel uit te laten maken van de vergunning;
  • met het oog op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen aan de vergunning de daarbij aangegeven voorschriften te verbinden.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, gevoegd met een tegen hetzelfde besluit gericht beroep, geregistreerd onder nummer 16/1561 (ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van Borne en de raad van de gemeente Borne), ter zitting van 16 januari 2017 behandeld. Tevens zijn tegelijkertijd vier beroepen behandeld, te weten dat van het college van burgemeester en wethouders van Borne en de raad van de gemeente Borne (geregistreerd onder nummer 16/1560), [naam 1] (geregistreerd onder nummer 16/1556), eisers (geregistreerd onder nummer 16/1558) en [naam 2] , (geregistreerd onder nummer 16/1502), alle gericht tegen een met het bestreden besluit samenhangende aan derde-partij door het college van gedeputeerde staten van Overijssel verleende omgevingsvergunning voor, kort weergegeven, de realisatie en exploitatie van een mestverwerkingsinstallatie.
[eiser] is in persoon verschenen tevens als gemachtigde voor de stichtingen. Namens Stichting Gemeenschapsbelangen Zenderen is tevens [naam 3] , secretaris, verschenen. Het college van burgemeester en wethouders van Borne en de raad van de gemeente Borne zijn verschenen in de persoon van A. Otten, bijgestaan door de gemachtigde ing. M.H. Middelkamp
.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde I.D. Grevelink, bijgestaan door S.B.H. Nijhof.
Derde-partij is verschenen in de personen van [naam 4] , [naam 5] en
[naam 6] , bijgestaan door haar gemachtigden mr. M.A.A. Soppe, mr. M. Blokvoort en mr. E. Hardenberg.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. In elke zaak zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

Overwegingen

1. Op 30 september 2015 heeft Twence Holding B.V. bij verweerder een aanvraag voor een watervergunning ingediend. De aanvraag betreft de realisatie en exploitatie van een installatie voor de verwerking van mest, door scheiding en vergisting, waarbij afvalwater wordt geloosd op waterloop 15-1-0-5 (Flierleiding). Op deze aanvraag is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing.
Het bestreden besluit is samen met de bij het college van gedeputeerde staten van Overijssel aangevraagde omgevingsvergunning voor de realisatie en exploitatie van de mestverwerkingsinstallatie, gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.
Het ontwerpbesluit van 3 maart 2016 heeft van 4 maart 2016 tot en met 15 april 2016 ter inzage gelegen. Hiertegen zijn door de stichtingen zienswijzen ingebracht.
Bij besluit van 26 april 2016 heeft verweerder de hiervoor onder procesverloop genoemde watervergunning verleend.
2. Ontvankelijkheid
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep, voor zover ingesteld door de heer [eiser] in persoon, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat door hem niet op persoonlijke titel een zienswijze is ingediend.
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht. De rechtbank stelt vast dat de op 11 april 2016 door [eiser] bij verweerder ingediende zienswijze gelet op de eerste volzin en de daarbij gevoegde machtigingen alleen is ingediend namens beide genoemde stichtingen. Nu ook overigens niet is gebleken dat [eiser] op enige andere wijze een zienswijze tegen het ontwerpbesluit heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat het beroep voor zover ingesteld door [eiser] , gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, niet-ontvankelijk is.
2.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepen voor zover ingesteld door de stichtingen, gelet op de doelstellingen van de stichtingen en hun feitelijke werkzaamheden wel ontvankelijk zijn.
Daar waar hierna wordt gesproken over eisers worden daarmee nog alleen de stichtingen bedoeld.
3. Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Waterwet is het, voor
zover hier van belang, verboden om stoffen in een oppervlaktewaterlichaam te brengen,
tenzij een daartoe strekkende vergunning is verleend door de minister of, ten aanzien van
regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap.
Voorts geldt op grond van het bepaalde in artikel 6.16, eerste lid, van de Waterwet dat op de voorbereiding van een beschikking tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning voor het lozen of storten van stoffen, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders wordt bepaald, de afdelingen 3.4 van de Awb en 13.2 van de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing zijn. Bij de toepassing van afdeling 3.4 van de Awb worden de stukken als bedoeld in artikel 3:11 van die wet tevens ter inzage gelegd in de gemeente waar de handeling geheel of in hoofdzaak wordt verricht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 13.3 van de Wm, kunnen door een ieder zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb, naar voren worden gebracht
4. Eisers stellen zich kort weergegeven op het standpunt dat:
- bij de bekendmaking van het ontwerpbesluit ten onrechte slechts is aangegeven dat
belanghebbenden een zienswijze kunnen indienen, terwijl dit op grond van het bepaalde in artikel 6.16 van de Waterwet, juncto artikel 13.2 en 13.3 van de Wm “een ieder” moest zijn;
  • ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad van Borne is
  • gevraagd;
  • uit onderzoek blijkt dat loosbaar water afkomstig van mest, nog steeds onacceptabele
hoeveelheden antibiotica en resistente bacteriën bevat;
- er geen voorziening is getroffen om bij een calamiteit tijdelijk het te lozen water op te vangen.
5.1
Bekendmaking.
Zoals door eisers is gesteld en ook door verweerder wordt erkend is in de bekendmaking van het ontwerpbesluit ten onrechte niet aangegeven dat op grond van het bepaalde in artikel 6.16 van de Waterwet, juncto artikel 13.2 en 13.3 van de Wm “een ieder” een zienswijze kon indienen. De bekendmaking vertoont derhalve een gebrek. Eisers zijn daardoor evenwel niet in hun belangen geschaad, zij hebben immers een zienswijze ingediend. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat derden hierdoor de kans is ontnomen om een zienswijze in te dienen, nu ter zitting onweersproken is verklaard dat de lokale pers aandacht heeft besteed aan de procedure. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren
5.2
Verklaring van geen bedenkingen
Voor zover van de zijde van eisers is gesteld dat er ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen is gevraagd aan de raad van de gemeente Borne, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit slechts een rol kan spelen ten aanzien van de omgevingsvergunning en geen betrekking kan hebben op de vergunningsverlening in het kader van de Waterwet. De verwijzing ter zake van eisers naar de coördinatieregeling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met de Waterwet als bedoeld in art. 3.16 en verder van de Wabo slaagt niet, aangezien die bepalingen slechts zien op de coördinatie van de behandeling van de omgevingsvergunning en watervergunning en geen verdere strekking hebben dan die. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
5.3
Kwaliteit van het te lozen water.
Ten aanzien van de verwijzing naar de publicatie van prof. Reynders en het document van de Unie van Waterschappen en de daarop gebaseerde stelling dat van mest afkomstig loosbaar water nog steeds onacceptabele hoeveelheden antibiotica en resistente bacteriën bevat, is de rechtbank van oordeel dat daaruit niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat dit tevens geldt voor de onderhavige situatie. Eisers hebben hun standpunt onderbouwd met documenten die algemene informatie bevatten, maar hebben afgezien van een op deze situatie toegespitste deskundige onderbouwing. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de gemotiveerde reactie van verweerder dat de hier toegepaste combinatie van zuiveringstechnieken (achtereenvolgens omgekeerde osmose, indamping en een ionenwisselaar), die zich stuk voor stuk al hebben bewezen, een voldoende zekerheid biedt dat in het loosbare water geen onacceptabele hoeveelheden antibiotica en resistente bacteriën nog aanwezig zullen zijn. Voorts wijst verweerder er terecht op dat er tevens lozingseisen zijn gesteld. Ook deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
5.4
Voorziening voor calamiteiten
Met betrekking tot mogelijke calamiteiten is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de vergunningsverlening in beginsel slechts de normale bedrijfssituatie diende te vergunnen en door het stellen van voorschriften de kans op calamiteiten tot een minimum kan proberen te beperken. De rechtbank is niet gebleken dat die voorschriften, waaronder een directe meldplicht bij calamiteiten, onvoldoende zijn.
5.5
Zienswijzen
Voor zover eisers zich voor het overige hebben beperkt tot een verwijzing naar hun
zienswijze is de rechtbank van oordeel dat verweerder hierop in het bestreden besluit al is ingegaan. Nu eisers in hun beroepschrift geen redenen hebben aangevoerd waarom die verdere weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit voor onjuist moet worden gehouden, dient het beroep volgens vaste jurisprudentie (onder meer Afdeling 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064), in zoverre ongegrond te worden verklaard.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover ingesteld door [eiser] in persoon niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover ingesteld door Stichting behoud Elhorst/Vloedbelt
en Stichting Gemeenschapsbelangen Zenderen (Dorpsraad), ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, en
mr. W.M.B. Elferink en mr. J.W.M. Bunt , leden, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.