ECLI:NL:RBOVE:2017:685

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
08/952353-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor plofkraak, veroordeling voor verduistering en hennepteelt

Op 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een plofkraak in Enschede. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen met betrekking tot de plofkraak, maar vond hem wel schuldig aan verduistering van een motor en een motorscooter, evenals het telen van hennep. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 31 januari 2017, waar de officier van justitie, mr. A.M. Tromp, de vordering indiende. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Jakob.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder medeplichtigheid aan diefstal en het veroorzaken van een ontploffing. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de plofkraak en sprak de verdachte vrij van deze feiten. Echter, de rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte wel schuldig was aan de verduistering van de motor en motorscooter, en het telen van hennepplanten. De verdachte had deze feiten bekend en er was voldoende bewijs voorhanden.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van één maand en zestien dagen, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 120 uren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij geen strafblad had. Ook werd een schadevergoeding aan Enexis B.V. toegewezen, ter compensatie van de geleden schade door de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/952353-16
Datum vonnis: 14 februari 2017
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 januari 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Tromp en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. F. Jakob, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:medeplichtig is geweest bij/aan diefstal van een hoeveelheid geld van de ING Bank NV door middel van braak,
en/of
het misdrijf diefstal met braak, het veroorzaken van een ontploffing en/of het vernielen van een gebouw heeft bedekt of de nasporing of de vervolging van dat misdrijf heeft belet of bemoeilijkt;
feit 2:medeplichtig is geweest bij/aan een plofkraak waardoor levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel voor anderen te duchten was en panden het gevaar liepen beschadigd te raken,
feit 3:medeplichtig is geweest bij/aan het opzettelijk een winkelpand vernielen door een geldautomaat tot ontploffing te brengen, hetgeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar op lichamelijk letsel voor anderen heeft veroorzaakt;
feit 4 primair:samen met anderen een motor heeft gestolen door een valse sleutel te gebruiken,
feit 4 subsidiair:samen met anderen een motor heeft verduisterd;
feit 5 primair:samen met anderen een motorscooter heeft gestolen door een valse sleutel te gebruiken,
feit 5 subsidiair:samen met anderen een motorscooter heeft verduisterd;
feit 6:samen met anderen hennep heeft geteeld of aanwezig heeft gehad;
feit 7:samen met anderen elektriciteit heeft gestolen door middel van braak of verbreking.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of (een) ander(en)
perso(o)n(en) op of omstreeks 11 maart 2016 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan/in een
winkelpand ingebouwde geldautomaat heeft/hebben weggenomen ongeveer
E. 227.520, althans E. 30.500,- althans E. 17.050,- , althans een grote
hoeveelheid geld,
geheel of ten dele toebehorende aan ING Bank NV in elk geval aan een ander of
anderen dan aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of (een)
ander(en) perso(o)n(en),
waarbij [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of (een)
ander(en) perso(o)n(en), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak (een zogeheten plofkraak),
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte, als medeplichtige
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of (een)
middel(en) en/of (een) inlichting(en) heeft verschaft,
door in of omstreeks de periode van 27 februari 2016 tot en met 11 maart 2016
te Enschede en/of Almelo en/of Eist en/of in andere plaatsen in Nederland en
voorafgaand aan en/of in verband met die plofkraak en op verzoek van een of
meer voornoemde perso(o)n(en) (tegen al dan niet een financiële vergoeding)
een (brom)scooter en/of een motor, althans (een) voertuig(en) te stelen en/of
te verduisteren en deze ter beschikking te stellen aan [medeverdachte 2] en/of
(een) andere voornoemde perso(o)n(en) en/of (in opdracht van [medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 1] en/of (een) andere voornoemde perso(o)n(en)) een Audi Q5 met
kenteken [kenteken 1] in/op de Prinses Irene promenade/ parkeergarage te parkeren
en/of een autobus op slot te doen
en/of
hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Enschede, nadat op of omstreeks 11 maart
2016 te Enschede
enig misdrijf, te weten een diefstal met braak (artikel 311 Sr) en/of het
veroorzaken van een ontploffing (artikel 157 Sr) en/of het vernielen van een
gebouw (artikel 170 Sr) was gepleegd,
met het oogmerk om dat misdrijf/die misdrijven te bedekken of de nasporing of
vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken,
een of meer voorwerpen, waarop of waarmede dat misdrijf/die misdrijven
was/waren gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf/die misdrijven,
heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de
ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken,
door een (vlucht)auto (te weten een Audi Q5 met kenteken [kenteken 1] ) te rijden
naar de Prinses Irene promenade/parkeergarage en aldaar te parkeren en de
sleutel daarvan weg te gooien;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of (een) ander(en)
perso(o)n(en) op of omstreeks 11 maart 2016 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht door op de [adres 1]
aldaar op/bij een in/aan voornoemd pand ingebouwde geldautomaat aangebrachte
explosieve substanties en/of (al dan niet vloeibare) stoffen tot ontsteking
en/of ontbranding te brengen, (een zogeheten ‘plofkraak)
en daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die
geldautomaat zich bevond en de aangrenzende en nabij die geldautomaat gelegen
pand(en) te duchten was, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de
nabijheid van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in
de nabijheid van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte, als medeplichtige
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of (een)
middel(en) en/of (een) inlichting(en) heeft verschaft,
door in of omstreeks de periode van 27 februari 2016 tot en met 11 maart 2016
te Enschede en/of Almelo en/of Eist en/of in andere plaatsen in Nederland en
voorafgaand aan en/of in verband met die plofkraak en op verzoek van een of
meer voornoemde perso(o)n(en) (tegen al dan niet een financiële vergoeding)
een (brom)scooter en/of een motor, althans (een) voertuig(en) te stelen en/of
te verduisteren en deze ter beschikking te stellen aan [medeverdachte 2] en/of
(een) andere voornoemde perso(o)n(en) en/of (in opdracht van [medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 1] en/of (een) andere voornoemde perso(o)n(en)) een Audi Q5 met
kenteken [kenteken 1] in/op de Prinses Irene promenade/ parkeergarage te parkeren
en/of een autobus op slot te doen;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of (een) ander(en)
perso(o)n(en) op of omstreeks 11 maart 2016 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een gebouw en/of een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een
gebouw (winkelpand van [winkel] ) aan de [adres 1] aldaar,
opzettelijk heeft vernield en/of beschadigd, door een in/aan het
gebouw ingebouwde geldautomaat tot ontploffing laten brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemd gebouw en de in dat gebouw
aanwezige inboedel en/of de belendende panden/woningen en de inboedel daarvan,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig in voornoemd gebouw en de
inpandige woningen en/of de personen aanwezig in en/of in de nabijheid van liet
gebouw, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen, te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte, als medeplichtige
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of (een)
middel(en) en/of (een) inlichting(en) heeft verschaft,
door in of omstreeks de periode van 27 februari 2016 tot en met 11 maart 2016
te Enschede en/of Almelo en/of Elst en/of in andere plaatsen in Nederland en
voorafgaand aan en/of in verband met die plofkraak en op verzoek van een of
meer voornoemde perso(o)n(en) (tegen al dan niet een financiële vergoeding)
een (brom)scooter en/of een motor, althans (een) voertuig(en) te stelen en/of
te verduisteren en deze ter beschikking te stellen aan [medeverdachte 2] en/of
(een) andere voornoemde perso(o)n(en) en/of (in opdracht van [medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 1] en/of (een) andere voornoemde perso(o)n(en)) een Audi Q5 met
kenteken [kenteken 1] in/op de Prinses Irene promenade/ parkeergarage te parkeren
en/of een autobus op slot te doen;
art 170 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 170 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 27 februari 2016 te Almelo
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een motor (merk Honda, kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte die/dat weg te nemen motor/goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van valse sleutels, te weten een contactsleutel die aan
verdachte werd verstrekt teneinde die te gebruiken voor het maken van een
proefrit met voornoemde motor;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in de periode van 27 februari 2016 tot en met 11 maart 2016 te Almelo
en/of Enschede,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een motor (merk Honda, kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder
zich had(den), te weten in verband met het maken van een proefrit waarvoor
voornoemde Nogarede toestemming had gegeven, wederrechtelijk zich heeft/hebben
toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 09 maart 2016 te Elst Ut, gemeente Rhenen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een motorscooter (merk Gilera, kenteken [kenteken 3] ), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
motorscooter onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van een
valse sleutel, te weten een contactsleutel die aan verdachte werd verstrekt
teneinde die te gebruiken voor het maken van een proefrit met voornoemde
bromscooter;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 09 maart 2016 tot en met 11 maart 2016 te
Elst, gemeente Rhenen en/of Enschede,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een motorscooter (merk Gilera, kenteken [kenteken 3] ), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder
zich hadden, te weten in verband met het maken van een proefrit waarvoor
voornoemde Van Kruistum toestemming had gegeven, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 13 april 2016, in
elk geval op 13 april 2016 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]
) een hoeveelheid van 100 hennepplanten, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
7.
hij in de periode van omstreeks 23 maart 2016 tot en met 13 april 2016
te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een electriciteits
meterkast in een woning (gelegen aan de [adres 2] )
heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit,
geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of
zijn mededaders die weg te nemen electriciteit onder zijn/hun bereik hebben
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat hij voor het onder 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en twee weken met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 150 uur wordt opgelegd.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs [1]
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat hij voor het onder 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 tenlastegelegde wordt veroordeeld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken voor het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde. De raadsman refereert zich ten aanzien van het onder 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 ten laste gelegde.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde. De rechtbank spreekt verdachte voor deze feiten vrij.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 tenlastegelegde. Nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feit 4 subsidiair:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 januari 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv);
het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 29 februari 2016 (blz. 432 en 433).
Feit 5 subsidiair:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 januari 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv);
het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 10 maart 2016 (blz. 471 en 472).
Feit 6:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 januari 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv);
het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 13 april 2016 (blz. 592 en 593).
Feit 7:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 januari 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv);
een aangifteformulier van [naam] van Enexis B.V. d.d. 20 april 2016 (blz. 610 en 611).
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het onder 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
4. subsidiair
hij in de periode van 27 februari 2016 tot en met 11 maart 2016 te Almelo en/of Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een motor (merk Honda, kenteken [kenteken 2] ), toebehorende aan [slachtoffer 1] , en welk goed verdachte en/of zijn mededader anders dan door misdrijf onder zich had(den), te weten in verband met het maken van een proefrit waarvoor voornoemde Nogarede toestemming had gegeven, wederrechtelijk zich hebben toegeëigend;
5. subsidiair
hij in de periode van 09 maart 2016 tot en met 11 maart 2016 te Elst, gemeente Rhenen en/of Enschede, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk een motorscooter (merk Gilera, kenteken [kenteken 3] ), toebehorende aan
[slachtoffer 2] , en welk goed verdachte en zijn mededaders anders dan door misdrijf onder
zich hadden, te weten in verband met het maken van een proefrit waarvoor voornoemde Van Kruistum toestemming had gegeven, wederrechtelijk zich hebben toegeëigend;
6.
hij in de periode van 1 maart 2016 tot en met 13 april 2016, te Enschede
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van 100 hennepplanten, zijnde hennep;
7.
hij in de periode van 23 maart 2016 tot en met 13 april 2016 te Enschede
tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitsmeterkast in een woning (gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en zijn mededaders die weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 47, 311 en 321 Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 3 en 11 Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 4 subsidiair en 5 subsidiair
telkens het misdrijf: medeplegen van verduistering;
feit 6
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 7
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd, enkel ten behoeve van eigen financieel gewin en zonder acht te slaan op de consequenties van zijn handelen voor de benadeelden. Verdachte heeft bij het plegen van de verduistering niet alleen financieel benadeeld, maar ook heeft hij het vertrouwen van betrokkenen geschonden en hen leed toegebracht.
Verder heeft verdachte een professionele hennepkwekerij in werking gehad met 100 planten.
Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft, door aldus te handelen, zijn eigen financieel gewin dat hij met de kwekerij wilde behalen boven de volksgezondheid laten prevaleren. Daarbij droeg verdachte als (mede)kweker van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten bij aan een keten van criminele activiteiten die de samenleving ontwricht. Bovendien heeft verdachte op gevaar zettende wijze illegaal stroom afgetapt, waardoor aanzienlijke schade voor de energieleverancier is ontstaan en bovendien gemeen gevaar voor goederen in de naastgelegen panden.
Daar staat tegenover dat de rechtbank bij de straftoemeting ook rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte geen strafblad heeft.
Over verdachte is op 15 november 2016 een reclasseringsrapport uitgebracht, waarin wordt geadviseerd om verdachte, naast een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting op te leggen bij de AFPN of een soortgelijke instelling. Verdachte is het daarmee eens en zegt de bijzondere voorwaarden na te zullen komen.
De rechtbank legt, alles afwegende, aan verdachte een gevangenisstraf op van een maand en zestien dagen waarvan een maand voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling bij de AFPN of een soortgelijk instelling. Voorts acht de rechtbank een werkstraf van 120 uren passend.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
Enexis BV, gevestigd te ‘s-Hertogenbosch, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 815,53,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat geheel uit materiële schade. Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 7 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, vermeerderd met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde dient de benadeelde partij ING Bank NV in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal met betrekking tot de benadeelde partij Enexis B.V. de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens deze benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 7 is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57 en 91 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 4 subsidiair en 5 subsidiair
telkens het misdrijf: medeplegen van verduistering;
feit 6
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 7
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij
ING Bank NV, gevestigd te Amsterdam, in het geheel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. A.A. Smit, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.
Buiten staat
Mr. Smit is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit een drietal ordners van de regiopolitie Oost-Nederland, waarvan de rug onder meer vermeldt: “ON2RO16080 KRIMDEN”, van 22 juli 2016.