ECLI:NL:RBOVE:2017:680

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
08/910016-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor plofkraak op geldautomaat in Enschede met schadevergoeding aan ING Bank

Op 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die betrokken waren bij een plofkraak op een geldautomaat van de ING Bank in Enschede op 11 maart 2016. De rechtbank heeft beide verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn zij verplicht om een schadevergoeding van € 13.900 aan de ING Bank te betalen. De rechtbank sprak een derde en vierde verdachte vrij. De zaak kwam aan het licht na een openbare terechtzitting op 31 januari 2017, waar de officier van justitie, mr. A.M. Tromp, de vordering indiende. De verdachten werden beschuldigd van diefstal, het veroorzaken van een ontploffing en het opzettelijk vernielen van een gebouw. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, maar dat er onvoldoende bewijs was voor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor derden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de omgeving, maar ook met de openheid van zaken van de verdachte en zijn schone strafblad sinds 2005. De rechtbank legde een lagere straf op dan door de officier van justitie was geëist, maar vond de opgelegde straf passend gezien de omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/910016-16
Datum vonnis: 14 februari 2017
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] (Irak),
zonder bekende woonplaats in Nederland,
nu verblijvende in de P.I. Arnhem, Huis van Bewaring Arnhem Zuid te Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 januari 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Tromp en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. K. Karakaya, advocaat te Apeldoorn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen door middel van braak een hoeveelheid geld van de ING Bank NV heeft gestolen;
feit 2:samen met anderen een plofkraak heeft gepleegd, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was;
feit 3:samen met anderen opzettelijk een winkelpand heeft vernield door een geldautomaat tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Voluit luidt de – gewijzigde – tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aan/in een winkelpand ingebouwde geldautomaat heeft weggenomen E. 227.520. althans E. 30.500,- althans E. 17.050,-, althans een grote hoeveelheid geld,
geheel of ten dele toebehorende aan ING Bank NV in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
geld onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Enschede,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht door op de [adres]
aldaar op/bij een, in/aan voornoemd pand, ingebouwde geldautomaat aangebrachte explosieve
substanties en/of (al dan niet vloeibare) stoffen tot ontsteking en/of ontbranding te brengen, (een zogeheten ‘plofkraak’) en daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond en de aangrenzende en nabij die geldautomaat gelegen pand(en) te duchten was, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de
nabijheid van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een gebouw en/of een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een
gebouw (winkelpand van [winkel] ) aan de [adres] aldaar,
opzettelijk heeft vernield en/of beschadigd, door een zich in/aan het
gebouw ingebouwde geldautomaat tot ontploffing te laten brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemd gebouw en de in dat gebouw
aanwezige inboedel en/of de aangrenzende panden/woningen en de inboedel daarvan,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig in voornoemd gebouw en de
inpandige woningen en/of de personen aanwezig in en/of in de nabijheid van het
gebouw, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen. te duchten was;
art 170 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 170 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. Het bewijs [1]
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie staat vast dat er, gelet op het tijdstip, de plaats en de impact van de ontploffing, naast de schade aan gebouwen ook sprake is geweest van levensgevaar voor personen. Ook voor de overvallers zelf was levensgevaar te duchten, doordat zij zo dicht bij de explosie waren. Daarbij had er brand kunnen ontstaan, wat tot levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van het appartementencomplex kon leiden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Op het moment van de explosie is er immers niemand langsgelopen, wat ook niet waarschijnlijk was aangezien verdachte op de uitkijk stond en controleerde of er iemand in de buurt was. Daarbij is er geen enkele aanwijzing dat er brand had kunnen ontstaan. Hieruit volgt dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor zover de tenlastelegging het bedoelde levensgevaar of gevaar op zwaar lichamelijk letsel vermeldt. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
5.2.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3, met uitzondering van het bestanddeel ‘levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel’. Verdachte heeft deze feiten ter terechtzitting bekend en door of namens hem is geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 januari 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv);
een proces-verbaal aangifte van [naam 1] namens de ING Bank N.V. d.d. 12 maart 2016 (blz. 72);
een proces-verbaal van aangifte van [naam 2] namens [winkel] d.d. 12 maart 2016 (blz. 61 en 62);
Het op 1 augustus 2016 door [verbalisant] , brigadier en Senior Forensische Opsporing, opgemaakte proces-verbaal;
een proces-verbaal sporenonderzoek en gevaarzetting d.d. 16 maart 2016 (blz. 186).
Levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Niet is komen vast te staan dat iemand ten gevolge van de ontploffing (zwaar) gewond is geraakt of het leven heeft verloren. De vraag is vervolgens of het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest, met ander woorden: dat dit gevaar had kunnen intreden. Vast staat dat er geen brand is geconstateerd en dat er op het moment van de ontploffing, omstreeks 06:30 uur, geen passanten waren; volgens verdachte stond hij op de uitkijk en heeft hij het sein “veilig” gegeven toen hij niemand in de buurt zag, waarop de explosieve lading tot ontploffing werd gebracht. Door de raadsman van verdachte is, onder verwijzing naar de getuigenverklaring van [getuige] onweersproken gesteld dat van het gebouw waarin bewoners wakker werden van de explosie, de eerste etage niet was bewoond aangezien daar winkels waren gevestigd. In een “Constructieve beoordeling schade”, opgemaakt door Lucassen Bouwconstructies, luidt de conclusie dat de plofkraak de veiligheid van de hoofddraagconstructie van het gebouw aan de [adres] – waarin zich de winkels en appartementen bevonden – niet heeft aangetast. Uit het proces-verbaal sporenonderzoek en gevaarzetting blijkt dat het loskomen van een tegelplint van de muur de integriteit van de draagconstructie had kunnen aantasten, maar dat dit niet is gebeurd.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het wettige en overtuigende bewijs ontbreekt dat ten gevolge van de plofkraak er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Overigens volgt uit het bestanddeel “
een ander”, dat bedoeld gevaar geen betrekking heeft op de daders zelf.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 maart 2016 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aan/in een winkelpand ingebouwd geldautomaat heeft weggenomen een grote hoeveelheid geld, toebehorende aan ING Bank NV, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
hij op 11 maart 2016 te Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door op de [adres] aldaar op/bij een, in/aan voornoemd pand, ingebouwd geldautomaat aangebrachte explosieve substanties en/of (al dan niet vloeibare) stoffen tot ontsteking en/of ontbranding te brengen, (een zogeheten ‘plofkraak’) en daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond en de aangrenzende en nabij die geldautomaat gelegen panden te duchten was;
3.
hij op 11 maart 2016 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen, een gebouw, (winkelpand van [winkel] ) aan de [adres] aldaar, opzettelijk heeft vernield en/of beschadigd, door een zich in/aan het gebouw ingebouwde geldautomaat tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in dat gebouw aanwezige inboedel en de aangrenzende panden/woningen en de inboedel daarvan te duchten was.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 47, 157, 170 en 310/311 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 3:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk enig gebouw vernielen of beschadigen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake het bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar wordt opgelegd. Daarbij is zij er vanuit gegaan dat er ten gevolge van de plofkraak sprake was van levensgevaar voor personen, aanzienlijke schade aan gebouwen en dat er ruim € 30.000,-- is buitgemaakt, waarvan er slechts € 17.050,-- is teruggevonden.
De raadsman is van mening dat er geen sprake was van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, terwijl er verder rekening mee moet worden gehouden dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en dat hij geen relevante recidive heeft. De raadsman heeft ter terechtzitting een overzicht overgelegd van uitspraken in zaken waarin eveneens sprake was van plofkraken en verbindt daaraan de conclusie dat er gemiddeld twaalf maanden gevangenisstraf voor een plofkraak wordt opgelegd, zodat de eis van de officier van justitie disproportioneel is. Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat verdachte jong is en de mogelijkheid moet krijgen nog iets van zijn leven te maken.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft met zijn mededaders een groot geldbedrag gestolen uit een geldautomaat in Enschede door deze automaat te laten ontploffen.
Door de ontploffing van de geldautomaat is een enorme schade ontstaan aan de automaat zelf en aan de in de nabijheid van die automaat gelegen panden. De impact op de bewoners van het bovengelegen appartementencomplex was, gelet op de zich in het strafdossier bevindende getuigenverklaringen, groot. De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de professionele wijze waarop de plofkraak is gepleegd. Er was sprake van een bewuste planning, waarbij gebruik werd gemaakt van een zwaar explosief. De plofkraak is binnen enkele minuten gepleegd waarbij sprake was van een vaste rolverdeling, waarna de daders zich met behulp van gestolen scooters waarvan de kentekenplaten waren verwijderd uit de voeten maakten.
Verdachte en zijn mededaders hebben bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en hebben zich niet bekommerd om de belangen van de benadeelden en de in de nabijheid van het pand wonende personen.
Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ter zitting van 31 januari 2017 over zijn rol openheid van zaken heeft gegeven en dat uit zijn strafblad blijkt dat hij sedert 2005 niet meer voor een misdrijf is veroordeeld. Er is over verdachte een reclasseringsrapport uitgebracht, waarin geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen zonder het opleggen van reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft als oriëntatiepunt voor het in georganiseerd verband plegen van een ramkraak met aanzienlijke schade een gevangenisstraf van negen maanden vastgesteld. Ten aanzien van een overval van een winkel, bank, benzinestation of postagentschap waarbij sprake is van bedreiging heeft het LOVS een gevangenisstraf van twee jaren als oriëntatiepunt vastgesteld. Gelet hierop acht de rechtbank als uitgangspunt achttien maanden gevangenisstraf voor het plegen van een plofkraak passend.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank, alles afwegende, een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan – teneinde herhaling te voorkomen – vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaar, passend en geboden.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
ING Bank NV, gevestigd te Amsterdam, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Ter terechtzitting van 31 januari 2017 is gebleken dat de benadeelde partij veroordeling van de verdachte tot betaling vordert van in totaal € 87.321,46, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • schade aan automaat + bouwkundige kosten € 62.321,46;
  • afhandelingskosten ING 2.160,--;
  • buit 19.130,--.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde. De opgevoerde schadeposten zijn betwist en onvoldoende onderbouwd voor zover deze zien op de schade aan de automaat en bouwkundige kosten en de afhandelingskosten ING Bank NV.
Voor wat betreft de buit heeft de vertegenwoordiger van ING Bank NV ter terechtzitting op 31 januari 2017 verklaard dat na een nadere telling is vastgesteld, dat het nog niet gevonden deel van de buit van de plofkraak € 13.900,-- bedraagt. De rechtbank zal de vordering deels toewijzen, te weten voor genoemd bedrag van € 13.900,--, vermeerderd met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De gestelde schade voor wat betref een bedrag van € 73.421,46 is door de benadeelde partij niet althans niet voldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar stellingen alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de vordering ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade
die door feiten is toegebracht.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen
goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2:het misdrijf: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 3:het misdrijf: medeplegen van opzettelijk enig gebouw vernielen of beschadigen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij ING Bank NV, gevestigd te Amsterdam, van een bedrag van € 13.900,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2016, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij ING Bank NV, gevestigd te Amsterdam, voor een deel van € 73.421,46 niet-ontvankelijk is, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij tot betaling van de kosten die de verdachte heeft gemaakt voor rechtsbijstand met betrekking tot deze vordering. De rechtbank begroot die kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. A.A. Smit, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit een drietal ordners van de regiopolitie Oost-Nederland, waarvan de rug onder meer vermeldt: “ON2RO16080 KRIMDEN”, van 22 juli 2016.