ECLI:NL:RBOVE:2017:640

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
08-730516-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Zwolle

Op 9 februari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige vrouw die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De vrouw viel op 16 oktober 2016 in Zwolle een andere vrouw aan met een mes, wat resulteerde in meerdere schrammen en snijwonden in het gezicht van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij met voorbedachten rade handelde, en sprak haar vrij van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Echter, het meer subsidiair tenlastegelegde, namelijk de poging tot zware mishandeling, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 167 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast moest de vrouw een schadevergoeding van 1.554,56 euro betalen aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, en de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats, gezien de reeds ingezette behandeling van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-730516-16 (P)
Datum vonnis: 9 februari 2017
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 januari 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Leunk en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 16 oktober 2016, te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal, met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht/gelaat heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 16 oktober 2016, te Zwolle, al dan niet met voorbedachte rade, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in/op het gezicht/gelaat, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal, met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht/gelaat te steken of te snijden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 16 oktober 2016, te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om al dan niet met voorbedachte rade aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal, met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht/gelaat heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 167 dagen waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar op te leggen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest. Aan de voorwaardelijke straf zouden als bijzondere voorwaarden een meldplicht, behandelverplichting, contactverbod met aangeefster en locatieverbod dat ziet op de straat waar aangeefster woont moeten worden verbonden. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis en toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 54,56 aan materiële schade en een door de rechtbank te bepalen bedrag aan immateriële schade met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Wel kan het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft evenals de officier van justitie aangevoerd dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde heeft zij aangevoerd dat er geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet omdat verdachte niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel zou kunnen volgen.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden opgemaakt dat op 16 oktober 2016 te Zwolle een ruzie is ontstaan tussen aangeefster en verdachte, waarbij verdachte aangeefster met een mes in haar gezicht heeft gesneden.
Primair is tenlastegelegd dat verdachte met deze handeling heeft gepoogd aangeefster van haar leven te beroven. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat op basis van de voorhanden zijnde stukken dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Eveneens is de rechtbank met hen van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde, het toebrengen zwaar lichamelijk letsel, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat het door verdachte veroorzaakte letsel bij aangeefster, waaronder een snee onder het oog, onder meer gelet op het letselrapport niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Uit het dossier en met name gelet op hetgeen verdachte heeft verklaard over het gebeurde kan niet blijken dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met andere woorden: ‘vol opzet’ op dat gevolg heeft gehad. De vraag die vervolgens gesteld moet worden is of de verdachte voorwaardelijk opzet op het pogen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De rechtbank is van oordeel dat verdachte met haar handelen, te weten het op enig moment tijdens de ruzie bewust pakken van een mes en het snijden van aangeefster in het gezicht, waarbij het gevolg van haar handelen haar kennelijk onverschillig liet, zij de aanmerkelijke kans op het optreden van zwaar lichamelijk letsel op de koop heeft toegenomen.
De rechtbank is van oordeel dat het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte voor het deel van de tenlastelegging “met voorbedachte rade” vrijspreken, nu dat onvoldoende uit de bewijsmiddelen is gebleken.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 16 oktober 2016, te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen met een mes in het gezicht heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 302 juncto 45 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
meer subsidiair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Voorafgaand aan het delict heeft het slachtoffer tegen verdachte gezegd de woning van het slachtoffer te verlaten. In plaats van daaraan gehoor te geven, heeft verdachte geprobeerd tijd te rekken in de hoop dat het slachtoffer, zoals blijkbaar eerder wel gebeurde, van mening zou veranderen en haar zou toestaan te blijven. Het slachtoffer bleef echter van mening dat verdachte moest gaan. Verdachte heeft vervolgens in haar woede en frustratie over de – in haar ogen – onheuse bejegening door het slachtoffer, niet alleen die avond, maar gedurende de gehele relatie, meermalen met een mes in het gezicht van aangeefster gesneden.
Het slachtoffer heeft hierdoor meerdere schrammen en snijwonden in het gezicht opgelopen en de snijwond onder het oog van het slachtoffer zal mogelijk een blijvend litteken achterlaten. Deze relatief ‘goede’ afloop, het slachtoffer had immers gemakkelijk ernstiger littekens kunnen krijgen of bijvoorbeeld een oog kunnen verliezen, is geenszins aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank rekent verdachte haar handelen zwaar aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een blanco uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 17 oktober 2016;
- een adviesrapport over de persoon van verdachte d.d. 14 december 2016, opgemaakt door M. Visser, reclasseringswerker Leger des Heils, met een aanvulling d.d. 25 januari 2017;
- een pro justitia rapport over de persoon van verdachte d.d. 23 januari 2017, opgemaakt door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog.
In het rapport opgemaakt door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, staat onder meer dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met een mengbeeld van borderline, vermijdende en afhankelijke trekken, die aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde en hierop invloed heeft gehad. De deskundige adviseert bij een bewezenverklaring verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Verdachte was zich weliswaar bewust van de wederrechtelijkheid van haar handelen, maar op dat moment was zij als gevolg van de persoonlijkheidsstoornis onvoldoende in staat naar dit inzicht te handelen en haar gedrag op dat moment op een meer gezonde wijze bij te sturen. De rechtbank neemt dit advies over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Het recidiverisico wordt door de psycholoog op korte termijn laag ingeschat. Op langere termijn, bij een nieuwe relatie, is de kans op recidive van (vergelijkbaar) agressief delictgedrag, zonder passende behandeling, zeker niet uitgesloten. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde het voortzetten van de reeds gestarte ambulante behandeling bij de forensisch psychiatrische kliniek GGZ Friesland.
De reclassering heeft zich in haar aanvullend rapport geconformeerd aan het advies van de psycholoog. Zij adviseert als bijzondere voorwaarden op te nemen een meldplicht, behandelverplichting bij de Polikliniek Forensische Psychiatrie, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod met betrekking tot het adres van het slachtoffer. Verdachte heeft zich gemotiveerd getoond tijdens de reeds ingezette behandeling, geeft openheid van zaken en houdt zich aan gemaakte afspraken.
Gezien de zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer past naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan thans door de officier van justitie gevorderd.
Gezien echter de rapportages en adviezen van de deskundigen acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, gelet op de persoon van verdachte, haar verminderde toerekeningsvatbaarheid en het feit dat verdachte reeds onder behandeling is en het onder de schorsingsvoorwaarden goed met haar lijkt te gaan, in dit geval niet op zijn plaats. Hierbij is voorts van belang dat het delict – zonder af te doen aan de ernst en het laakbare van verdachtes handelen – moet worden gezien als een uitbarsting van frustraties, voortvloeiend uit een ongezonde, destructieve en symbiotisch aandoende relatie waar zowel verdachte als het slachtoffer aandeel in hebben gehad.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet terug behoeft te keren naar de gevangenis, maar een hogere taakstraf dan geëist door de officier van justitie, te weten een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, is gezien de ernst van het feit passend en geboden. Daarnaast is een gevangenisstraf zoals gevorderd, voor de duur van 167 dagen waarvan 150 dagen voorwaardelijk met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een behandelverplichting, en een contact- en locatieverbod met betrekking tot de straat waar het slachtoffer woont, op zijn plaats. Met deze voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden wordt beoogd enerzijds het risico op herhaling te voorkomen en anderzijds het gevoel van veiligheid voor het slachtoffer in enige mate te vergroten.

9.De schade van benadeelde

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [adres] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 4.361,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- Vervanging sloten woning: € 307,-;
- Slaapmedicatie: € 28,58;
- Littekencrème: € 25,98;
- Immateriële schade van € 4.000,-.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten die zien op littekencrème en slaapmedicatie, zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal deze toewijzen.
De rechtbank is van oordeel, mede gelet op de betwisting van de verdediging, dat de vordering voor wat betreft de vervanging van het slotwerk niet ontvankelijk verklaard moet worden. Vanuit menselijk oogpunt valt te begrijpen dat de benadeelde partij haar sloten heeft vervangen, maar de benadeelde heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat deze schade een direct gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade is eveneens door de raadsvrouw van verdachte betwist in die zin dat het bedrag te hoog is. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag ter hoogte van € 1.500,- redelijk is, te meer omdat er nog geen sprake is van een medische eindtoestand van het litteken. De benadeelde partij zal voor het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan haar vordering voor het overig gevorderde slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal het gevorderde toewijzen voor een bedrag van in totaal € 1.554,56, te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd dan wel de kosten (van de litteken crème en slaapmedicatie) zijn gemaakt. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
10.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit is toegebracht.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder meer subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
schadevergoeding
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het overige deel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600 2016511528. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 oktober 2016, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , onder meer inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
2. Het letselrapport d.d. 18 oktober 2016, opgemaakt door W. Duijst, forensisch arts KNMG;
3. De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 januari 2017.