ECLI:NL:RBOVE:2017:536

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
08/952613-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting met een molotovcocktail gericht op een chalet met slapende personen

Op 21 juni 2016 heeft de verdachte samen met medeverdachten een molotovcocktail naar een chalet gegooid, waar twee personen sliepen. Dit gebeurde na een reeks van afspraken en een tankstop voor benzine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk brand hebben gesticht, wat levensgevaar voor de slachtoffers met zich meebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, waarvan 321 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank oordeelde dat het feit zeer ernstig was, maar dat er ook rekening gehouden moest worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een belaste jeugd en psychische problemen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak werd gedaan op 8 februari 2017.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/952613-16
Datum vonnis: 8 februari 2017
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 januari 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.R.G. Nijpels en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw
mr. D. Greven, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 21 juni 2016 (primair) al dan niet samen met anderen brand heeft gesticht dan wel (subsidiair) samen met anderen geprobeerd heeft brand te stichten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand heeft gesticht door een molotovcocktail (te weten een fles die gevuld
was met benzine of een andere brandbare stof met doek in de flesopening) aan
te steken en de in de richting van een stacaravan/chalet, gelegen op een
terrein aan de [adres 2], te gooien waardoor op het gras en/of de
veranda voor die stacaravan/chalet een (steek)vlam ontstond ten gevolge
waarvan die stacaravan/dat chalet geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in
elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor die stacaravan/dat chalet en/of goederen in die
stacaravan/dat chalet, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of
levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval
levensgevaar voor een ander of
anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in
elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 21 juni 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand te stichten op/aan/bij/in een chalet, gelegen aan [adres 2],
met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- met zijn mededaders naar de camping [camping] is gereden en alwaar door
verdachte en/of zijn mededaders de camping is betreden om te bekijken in welke
chalet [slachtoffer 2] verbleef en/of
- met zijn mededaders (vervolgens) naar een tankstation is gereden alwaar een
fles met benzine is gevuld, althans een brandbare stof en/of
- met zijn mededaders opnieuw naar camping [camping] is gereden en daar met
zijn mededaders naar de chalet van/in gebruik bij [slachtoffer 2] is gelopen en/of
- waarna door verdachte en/of zijn mededaders een molotovcocktail (te weten
een fles die gevuld was met benzine of een andere brandbare stof met doek in
de flesopening) is aangestoken en de in de richting van de chalet, is gegooid
waardoor op het gras en/of de veranda voor die chalet een (steek)vlam
ontstond,
en daarvan gemeen gevaar voor dat chalet en/of goederen in dat chalet, in elk
geval gemeen gevaar voor
goederen en/of
levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval
levensgevaar voor een ander of
anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in
elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met oplegging van de volgende, zakelijk weergegeven, bijzondere voorwaarden:
-meldplicht;
-ambulante behandeling bij Mediant;
-vervolgbehandeling bij Transfore/ De Tender.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank [1]
Verdachte had samen met de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] een geldbedrag uitgeleend aan het slachtoffer [slachtoffer 2] voor het opzetten van een hennepkwekerij. Omdat er twijfel bestond of [slachtoffer 2] het bedrag wel terug zou betalen is besloten om verhaal te halen bij [slachtoffer 2]. Verdachte is vervolgens met medeverdachte [medeverdachte 2] naar medeverdachte [medeverdachte 4] gegaan met het verzoek of deze mee wilde gaan. [medeverdachte 4] heeft dit toegezegd. [2] Op de avond van 20 juni 2016 zijn verdachte en [medeverdachte 2] weer naar de woning van [medeverdachte 4] gegaan. In de woning van [medeverdachte 4] bevond zich op dat moment ook medeverdachte [medeverdachte 5]. Verdachte [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn vervolgens in de auto van [medeverdachte 4] naar de cafetaria van de ouders van medeverdachte [medeverdachte 1] gereden. In de cafetaria hebben medeverdachte [medeverdachte 1] en de zich daar eveneens bevindende medeverdachte [medeverdachte 3] zich bij de groep aangesloten. [3] Vervolgens zijn verdachte en zijn medeverdachten in twee auto’s, [medeverdachte 4] auto en de auto van [medeverdachte 3], richting het vakantiepark [camping] gereden alwaar [slachtoffer 2] in een chalet zou verblijven. Onderweg zijn allen overgestapt in de auto van medeverdachte [medeverdachte 4] en zijn zij gezamenlijk in één auto verder gereden naar [camping]. Bij [camping] aangekomen zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] het terrein van [camping] opgelopen om te zien of [slachtoffer 2] thuis was. Omdat er van uit het chalet geen reactie kwam zijn verdachte en [medeverdachte 2] teruggelopen naar de auto. Bij de auto hebben alle verdachten onderling met elkaar afgesproken om, om [slachtoffer 2] te laten schrikken, een fles met benzine naar het chalet waarin [slachtoffer 2] verbleef te gooien. [4] Alle verdachten zijn vervolgens naar een tankstation gereden waar verdachte een fles met benzine heeft gevuld. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat verdachte in de auto heeft gezegd dat als er een cocktail gegooid zou worden [slachtoffer 2] wel naar buiten zou komen. [5] Volgens verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 3] het geld voor de benzine aan hem gegeven om af te rekenen. [6] Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft in dit verband verklaard dat het na het tanken in de auto zo naar benzine stonk dat hij er kotsmisselijk van werd en dat na het tanken is afgesproken dat ze naar [camping] zouden gaan en dat de fles gegooid zou worden. [7] Vervolgens zijn alle verdachten teruggereden naar [camping] en zijn zij met hun zessen het park opgelopen, waarna medeverdachte [medeverdachte 2] de doek heeft aangestoken en verdachte de fles met daarin de brandende doek richting het chalet, waarin [slachtoffer 2] met zijn vriendin Van [slachtoffer 1] lagen te slapen, heeft gegooid. [8] De fles is op het de rand van het terras kapot gevallen en een deel van de benzine is in de grond weggevloeid. Het overige deel van de benzine is verbrand. Het vuur is na enige minuten gedoofd zonder dat de brand van de molotovcocktail is overgeslagen naar het chalet. De verdachten waren inmiddels al weggerend, zonder zich om het eventuele gevolg daarvan te bekommeren. Uit het proces-verbaal van bevindingen camera’s [camping] d.d. 5 augustus 2016 blijkt dat de brandstichting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2016 tussen 00.40 uur en 00.50 uur. [9] , [10]
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er tussen verdachte en zijn mededaders sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking die was gericht op het terughalen van de geldschuld die het slachtoffer [slachtoffer 2] bij een aantal van de verdachten had. Toen dat aanvankelijk niet lukte omdat [slachtoffer 2] niet opendeed, hebben verdachten in onderling overleg het plan opgevat om [slachtoffer 2] “te laten schrikken” door een molotovcocktail naar zijn chalet te gooien, in de hoop en met het gezamenlijk doel om [slachtoffer 2], indien aanwezig, naar buiten te laten komen, dan wel, indien hij niet aanwezig was, hem nadien te laten schrikken en hem als gevolg van de schrikreactie tot betaling te bewegen. Verdachten hebben zich daartoe allen naar het chalet van [slachtoffer 2] begeven en zijn stonden op het moment van gooien van de fles nog geen meter uit elkaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is dergelijk handelen naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht op en geschikt voor het gezamenlijk veroorzaken van een brand aan het chalet. De kans daarop is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Uit het forensisch brandonderzoek komt naar voren dat de fles met benzine op de rand van de bestrating en het strookje grond voor de stacaravan terecht is gekomen en dat, indien de fles zich iets meer naar rechts had bevonden de ontbrandbare vloeistof minder kans had gekregen weg te vloeien zodat de brand dan had kunnen overslaan naar de kunststof buitengevel van de stacaravan. In dat geval had de brand zich snel kunnen uitbreiden over de rest van de caravan, waar de slachtoffers op dat moment in de nachtelijk uren lagen te slapen, waardoor levensgevaar zou ontstaan. [11]
Verdachte en de medeverdachten hadden dat ook kunnen en moeten begrijpen en hebben die kans bewust aanvaard. Zij hebben vlak bij het chalet een steekvlam zien ontstaan en zijn daarna weggerend, zonder zicht te bekommeren over het eventuele gevolg ervan.
De rechtbank komt, gelet op vorenstaande en in onderling verband bezien, tot het oordeel dat verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging hebben geprobeerd brand te stichten in het chalet waarin [slachtoffer 2] en zijn vriendin [slachtoffer 1] zich bevonden.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juni 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand te stichten aan een chalet, gelegen aan [adres 2], met dat opzet,
- met zijn mededaders naar de camping [camping] is gereden alwaar door
verdachte en een mededader de camping is betreden om te bekijken in welke
chalet [slachtoffer 2] verbleef en
- met zijn mededaders vervolgens naar een tankstation is gereden alwaar een
fles met benzine is gevuld, en
- met zijn mededaders opnieuw naar camping [camping] is gereden en daar met
zijn mededaders naar het chalet in gebruik bij [slachtoffer 2] is gelopen en
- waarna door verdachte en zijn mededaders een molotovcocktail (te weten
een fles die gevuld was met benzine met doek in
de flesopening) is aangestoken en in de richting van het chalet, is gegooid
waardoor op het gras en de veranda voor dat chalet een steekvlam
ontstond, en daarvan gemeen gevaar voor dat chalet en goederen in dat chalet, en levensgevaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45, 47 en 157 Wetboek van strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
het misdrijf: medeplegen van poging tot brandstichting terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten een molotovcocktail in de richting van een uit kunststof opgetrokken chalet gegooid. De fles gevuld met, licht ontvlambare, benzine met daarin een brandende doek, is op het terras terechtgekomen, vlak voor het chalet. Er ontstond daar vervolgens een steekvlam, die weliswaar vanzelf doofde, maar ruim vijf minuten heeft geduurd. In het chalet bevonden zich twee slapende personen. Dit is een zeer ernstig feit met een groot gevaar zettend karakter. Dat het chalet zelf niet in brand is geraakt, is te danken aan de gelukkige omstandigheid dat de fles net terecht is gekomen op een deel van het terras waar een deel van de benzine is weg kunnen vloeien in de grond. Als deze omstandigheid zich niet had voorgedaan waren de gevolgen van het handelen van verdachte en zijn mededaders mogelijk veel ernstiger geweest.
De rechtbank heeft bij de bepaling welke straf aan verdachte moet worden opgelegd verder acht geslagen op het door H.A. Feringa, klinisch psycholoog, uitgebrachte rapport d.d. 20 januari 2017. Uit de rapportage blijkt dat er bij verdachte sprake is van een zeer belaste jeugd. Feringa is in haar rapport tot de conclusie gekomen dat er bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke kenmerken en een stoornis in cannabisgebruik. Om recidive te voorkomen is zij van mening dat verdachte zeer gebaat is bij hulp en ondersteuning en adviseert zij een reeds in gang gezet hulpverleningstraject te continueren. Feringa concludeert dat het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate is toe te rekenen. De rechtbank maakt deze conclusie tot de hare. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 22 november 2016. Ook daarin wordt aandacht besteed aan verdachtes belaste jeugd en mogelijke trauma’s en ook aan het feit dat verdachte daarvoor hulp heeft gezocht. Uit het rapport, maar ook uit eigen waarneming van de rechtbank ter zitting, is gebleken dat, behalve dat hij oprecht spijt heeft van zijn handelen, verdachte, na aanvankelijk ambivalente gevoelens, de meerwaarde van hulpverlening en reclasseringsbegeleiding inziet.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het feit als het onderhavige in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden. Alles afwegende is de rechtbank echter van oordeel dat in het onderhavige geval een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk dient te worden opgelegd naast een taakstraf voor de maximale duur. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zullen voorwaarden worden verbonden mede gericht op behandeling en begeleiding van verdachte.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[camping] B.V. gevestigd te Hengelo, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 545,00 (vijfhonderd vijfenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • schoonmaakkosten personeel € 200,00;
  • personeelskosten ivm uitkijken videobeelden etc. € 250,00;
  • schoonmaakmiddelen € 50,00;
  • pvc buis afvoer + dakgoot € 45,00.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade door de benadeelde partij niet voldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn stelling alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 27 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
medeplegen van poging tot brandstichting terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [camping] B.V., gevestigd te Hengelo, niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. F.H.W. Teekman, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.
Mr. Venekatte is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2016305982 van 15 november 2016. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 4] d.d.18 oktober 2016, blz. 123;
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 oktober 2016, blz. 53;
4.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2], d.d. 25 oktober 2016, blz. 93;
5.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3], d.d. 20 oktober 2016, blz. 152;
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 oktober 2016, blz. 53;
7.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 5] van 26 oktober 2016, blz. 203;
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 18 oktober 2016, blz. 53 en 54;
9.Het proces-verbaal van bevindingen camera’s [camping] d.d.5 augustus 2016, blz. 223, 231 en 232;
10.Het proces-verbaal forensisch brandonderzoek d.d. 25 juni 2016, blz. 475, 476;
11.Het proces-verbaal forensisch brandonderzoek d.d. 25 juni 2016, blz. 475, 476;