ECLI:NL:RBOVE:2017:5329

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
08/960041-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in drugs en bezit van illegale vuurwapens

Op 5 oktober 2017 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1964, die beschuldigd werd van opzettelijk handelen in drugs en het voorhanden hebben van illegale vuurwapens. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 30 kilogram amfetamine en het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens en munitie. De zaak kwam voor de rechtbank na een politieactie op 7 juni 2017, waarbij de woning van de verdachte werd doorzocht. Tijdens deze doorzoeking werd een tas met 30 kilogram amfetamine aangetroffen, die de verdachte had verstopt. De verdachte verklaarde dat hij dacht dat het om cafeïne ging, maar de rechtbank oordeelde dat hij bewust de kans had aanvaard dat er iets illegaals in de tas zat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van psychische overmacht, omdat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde bedreigingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank benadrukte de ernstige bedreiging van de volksgezondheid door de handel in harddrugs en het risico voor de veiligheid van personen door het bezit van wapens.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/960041-17 (P)
Datum vonnis: 5 oktober 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. van Doorn en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. B.W.J. Krämer, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander een hoeveelheid amfetamine aanwezig heeft gehad;
feit 2:samen met een ander wapens en/of munitie en/of een traangas spuitbus voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij,
op of omstreeks 7 juni 2017 te [plaats] , althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (ongeveer 30 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine, zijnde amfetamine, (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
2.
hij,
op of omstreeks 7 juni 2017 te [plaats] , althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
een (dubbelloops) jachtgeweer van het merk Beretta,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
een (dubbelloops) jachtgeweer van het merk Nemrod,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
een (enkelloops) jachtgeweer van het merk onbekend,
- munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2, Categorie III van die wet, te weten
- één, althans één of meerdere, hagelpatro(o)n(en) van het merk
“Yavascalar/Cheddite 12”,
- 18, althans één of meerdere, hagelpatro(o)n(en) van het merk
“Remington”, kaliber .410,
- 19, althans één of meerdere, hagelpatro(o)n(en) van het merk
“Winchester”, kaliber .410,
- een wapen van Categorie II onder 6 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met traangas (CS-gas)
zijnde een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of
traanverwekkende stof, namelijk een traangas (CS-gas) spuitbus,
voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Feit 1
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De verklaring van verdachte dat hij dacht het om cafeïne ging, is volgens de officier van justitie volstrekt ongeloofwaardig, nu hij de tas heeft verstopt toen de politie aan de deur kwam en pas twee maanden na zijn aanhouding met een verklaring komt.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat er een bewezenverklaring kan volgen, maar dat verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het onderhavige dossier en de behandeling ter zitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 7 juni 2017 is de politie ter doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te [plaats] . Het huis is omgeven door een hek. Op aanbellen van de politie wordt het hek geopend en ongeveer een minuut later de deur ook. Mevrouw [naam] verschijnt aan de deur. Zij vertelt dat verdachte ligt te slapen, maar hij wordt niet in zijn bed aangetroffen. Via het buitenterras komt hij uiteindelijk enigszins buiten adem binnen gelopen op blote voeten in een wit T-shirt en een boxershort. De agenten volgen met behulp van een politiehond zijn voetsporen naar een stapel afval aan de achterzijde van de woning. Daar wordt een vrij schone tas gevonden met pakketten, waarvan de onderste opvallend warm zijn. De politie vermoedt dat verdachte de tas daar vlak voor hun inval heeft verstopt. Uit beveiligingsbeelden blijkt dat dit vermoeden klopt. Op die beelden is een man in identieke kleding als verdachte te zien die in het bezit is van een grote zwarte tas. De man komt hardlopend terug naar de woning zonder tas. De pakketten in de tas blijken 30 kilogram amfetamine te bevatten.
Verdachte heeft verklaard dat hij door een onbekende werd gedwongen de tas aan te nemen en in bewaring te houden. Op vragen van zijn kant of er niet iets illegaals in de tas zat, werd hem verteld dat het ging om cafeïne en dat het bezit daarvan in deze hoeveelheid verboden zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het aannemen van de tas van een onbekende, zonder de inhoud daarvan te verifiëren, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er iets illegaals zoals bijvoorbeeld drugs in de tas zat. Dat verdachte aan de persoon die hem die verzocht de tas in ontvangst te nemen naar eigen zeggen heeft gevraagd wat erin zat en dat deze gezegd zou hebben dat het om cafeïne ging disculpeert verdachte niet.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.2
Feit 2
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van drie vuurwapens, 38 patronen en een bus CS-gas.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het jachtgeweer van een onbekend merk en de munitie van de merken Remington en Winchester. Deze zijn aangetroffen in de heg op de scheidslijn tussen het perceel van verdachte en zijn buurman, zodat niet kan worden gezegd dat dit wapen en deze munitie verdachte toebehoren. Verdachte had geen wetenschap noch beschikkingsmacht.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor het voorhanden hebben van het jachtgeweer van een onbekend merk en de munitie van de merken Remington en Winchester, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat sprake was van wetenschap en beschikkingsmacht van de verdachte ten aanzien van die goederen, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank acht het overige tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van deze tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 september 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
2. het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 1] van 12 juni 2017, pagina’s 45 tot en met 47, voor zover inhoudende het relaas van die verbalisant.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 4.1.3 en de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 7 juni 2017 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (ongeveer 30 kilogram), zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op 7 juni 2017 te [plaats] ,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een dubbelloops jachtgeweer van het merk Beretta,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een dubbelloops jachtgeweer van het merk Nemrod,
- munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2, Categorie III van die wet, te weten één hagelpatroon van het merk “Yavascalar/Cheddite 12”,
- een wapen van Categorie II onder 6 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met traangas (CS-gas) zijnde een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, namelijk een traangas (CS-gas) spuitbus, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2 van de Opiumwet (OW) en artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Psychische overmacht
6.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte geen beroep op psychische overmacht toekomt, nu hij de waarschuwing dat hij moest vrezen voor zijn leven al in april heeft gehad en niet duidelijk is of die dreiging kwam van de investeerder van wie verdachte naar eigen zeggen de tas heeft gekregen.
6.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt. De raadsman heeft gesteld dat op verdachte dermate ernstige druk werd uitgeoefend dat het zijn wilsvrijheid heeft aangetast. Verdachte is in elkaar geslagen, zijn familie is bedreigd en hij heeft van de politie te horen gekregen dat hij moest vrezen voor zijn leven. Hij wilde dat de bedreigingen zouden stoppen en heeft daarom de tas aangenomen, terwijl hij daar niets voor terug zou ontvangen. Verdachte kon en hoefde volgens de raadsman geen weerstand aan deze druk te bieden. De politie had hem verteld dat zij niets meer voor hem konden betekenen en verdachte wilde op deze manier het conflict sussen. Daarbij komt dat verdachte in de veronderstelling was dat het ging om een tas met cafeïne. De raadsman doet een voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuige [getuige] , indien de rechtbank van oordeel is dat er zich onvoldoende aanwijzingen in het dossier bevinden die de verklaring van verdachte omtrent de gestelde bedreiging ondersteunen.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, drang of kracht, waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 april 2017 door de politie is gewaarschuwd dat hij moest vrezen voor zijn leven. Deze informatie was de politie ter ore gekomen via het Team Criminele Inlichtingen, maar waar deze dreiging vandaan kwam wist de politie niet.
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk geworden dat de dreiging van begin april 2017 afkomstig is van dezelfde persoon (of kringen rondom hem) door wie verdachte naar eigen zeggen werd gedwongen de tas aan te nemen. Daar komt bij dat de verdachte geen concrete uitspraken doet over de naam van de investeerder die hem zou bedreigen en hij geen bewijs van een overeenkomst, waardoor deze schuld zou zijn ontstaan, met deze investeerder kan overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank doet het niet afleggen van een verklaring op cruciale punten, ernstig twijfelen aan de aannemelijkheid van de gestelde bedreigingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze bedreiging zodanig ernstig was dat verdachte hier redelijkerwijs geen weerstand aan kon en hoefde te bieden.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Voorwaardelijk verzoek
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van de noodzaak tot het horen van de getuige [getuige] . De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat de doorzoeking van de woning niet in de tijd naar voren is gehaald wegens vermeende bedreigingen van verdachte. De rechtbank heeft geen reden om aan deze uitspraak van de officier van justitie te twijfelen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op psychische overmacht toekomt en heeft voor het overige geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en (groot)handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan, betekenen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich daar geen rekenschap van gegeven. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een tweetal vuurwapens, een bus CS-gas en een patroon. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie in de samenleving brengt een risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in aanmerking genomen. Die oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor de in- en uitvoer van 30 kilogram harddrugs, 60 maanden gevangenisstraf. In het onderhavige geval gaat het om het voorhanden hebben van 30 kilogram harddrugs en niet om het in- dan wel uitvoeren ervan. Voor het voorhanden hebben van één geweer wordt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 3 maanden gegeven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 1 juni 2017. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden moet worden opgelegd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikel 10 OW en artikel 55 WWM.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met onderzoeksnummer LEREA17003. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 8 juni 2017, pagina’s 29 tot en met 31, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten:
Op woensdag 7 juni 2017, te 07:00 uur ving een geplande politieactie aan, waarbij de woning
[adres] te [plaats] betreden diende te worden, ter bevriezing in afwachting van de rechter-commissaris, welke aldaar een doorzoeking zou gaan leiden.
Ik, [verbalisant 2] , drukte omstreeks 07:00 uur op de deurbel bij het toegangshek. Na ongeveer een halve minuut hoorden wij door de luidspreker van de intercom een vrouw vragen wie er was. Ik, [verbalisant 2] , deelde de vrouw mede dat de politie voor het hek stond en verzocht haar het hek te openen. Vervolgens zagen wij dat vrijwel direct het stalen toegangshek, geopend werd.
Direct hierna begaven wij ons, tezamen met andere opsporingsambtenaren, op het terrein van de [adres] en begaven wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , ons naar de voordeur. Na ongeveer 1
minuut ging de voordeur van de woning open en zagen wij een vrouw in de deuropening staan, welke ik, [verbalisant 3] , herkende als zijnde de hoofdbewoonster [naam] . Wij legitimeerden ons als politieambtenaren en wij legden haar het doel uit van onze komst uit. Op het zelfde moment gingen andere opsporingsambtenaren de woning binnen, teneinde deze locatie “te bevriezen” in afwachting van de Rechter-Commissaris en ter aanhouding van de bovengenoemde [verdachte] . Op het moment dat wij met de hoofdbewoonster [naam] in gesprek waren, hoorde ik, [verbalisant 3] , van andere opsporingsambtenaren dat de bovengenoemde [verdachte] niet in de slaapkamer was, welke op de bovenverdieping was. Ik, [verbalisant 3] , vroeg aan [naam] , waar [verdachte] (zijnde de roepnaam van de bovengenoemde [verdachte] ) was. Zij antwoorden mij dat hij zojuist nog in bed was, dat zij vermoedde dat hij daar nog was, maar als nu bleek dat hij daar niet was zij ook geen idee had waar hij zou kunnen zijn. Nadat duidelijk was geworden dat [verdachte] was verdwenen, begaf ik, [verbalisant 3] , mij ook verder de woning in. Nadat ik, [verbalisant 3] , de woning was ingelopen zag ik dat na de toegangshal een kam er was. Aan de andere zijde van deze kam er zag ik, [verbalisant 3] , dat er een grote open ruimte was in deze woning, welke tientallen meters lang was. Ik, [verbalisant 3] , zag dat in deze ruimte een man liep welke ik herkende als zijnde de bovengenoemde [verdachte] . Ik, [verbalisant 3] , zag dat deze man vanuit de achterzijde van deze ruimte aan kwam lopen. Met de achterzijde bedoel ik de zijde welke zover mogelijk van het kennelijke woongedeelte (waarin ook de slaapkamer van [verdachte] was) van de woning was gelegen. Ik, [verbalisant 3] , zag dat in deze grote ruimte meerdere toegangsdeuren zaten, waarbij ik ook zag dat er een toegangsdeur zat in de achterzijde van deze grote ruimte.
Ik, [verbalisant 3] , zag dat [verdachte] in mijn richting liep en ongeveer halverwege deze grote ruimte was. Ik zag dat [verdachte] op blote voeten liep en gekleed was in een zwarte boxershort en een wit T-shirt. Verder had hij geen kleding aan. Ik vermoedde dat hij zijn nachtkleding aanhad. Ik, [verbalisant 3] , wees een aanwezige opsporingsambtenaar op de aanwezigheid van [verdachte] en waar hij liep.
Nadat de Rechter-Commissaris de zoeking geopend had, heb ik, [verbalisant 2] , tezamen met een andere opsporingsambtenaar het buitenterrein onderzocht, specifiek in de omgeving vanwaar [verdachte] vermoedelijk buiten was geweest, zoals hierboven omschreven. Ik, [verbalisant 2] , trof achter het perceel in het zand verse voetafdrukken van blote voeten aan. Ik zag dat de voetafdrukken waren van blote voeten, omdat de vorm van de voeten inclusief tenen duidelijk zichtbaar waren. Het feit dat de voetafdrukken vers waren concludeerde ik, [verbalisant 2] , uit het feit dat het op de uren voorafgaand het aantreffen regenachtig was en er tevens een harde wind stond. Hierdoor zouden sporen in het zand snel gaan vervagen, indien deze er langere tijd zou zijn. Tevens zag ik, [verbalisant 2] , een verse voetafdruk nabij een stapel afval, welke aldaar aanwezig was. Vervolgens werd door mij, [verbalisant 3] , aan het centrale coördinatiepunt van deze actie verzocht om de inzet van een politiehond, welke dit buitenterrein kon afspeuren op eventueel weggegooide goederen. Vervolgens verscheen te 09:20 uur een opsporingsambtenaar met een politiehond, die de hond onderzoek liet doen op en in de omgeving waar de verse voetsporen aanwezig waren. Tijdens dit onderzoek, reageerde de politiehond op een geur afkomstig uit de bovengenoemde stapel afval. Vervolgens bleek dat in de bovengenoemde stapel afval een grote zwarte tas was verstopt onder een houten schot. In deze tas bleken zakken met roze (vermoedelijk) pasta te zitten. Van dit aantreffen ben ik, [verbalisant 3] , direct in kennis gesteld, waarna ik mij begaf naar deze afvalhoop. Ik, [verbalisant 3] , zag dat naast de afvalhoop een zwarte grote tas stond, welke door opsporingsambtenaren uit de afvalhoop tevoorschijn was gehaald en middels de ritsen was geopend. Ik, [verbalisant 3] , zag dat in deze tas pakketten lagen, welke in doorschijnende plastic zakken zaten. Ik zag dat de inhoud van deze zakken een roze substantie was. Ik, [verbalisant 3] , zag dat de buitenzijde van de tas opvallend schoon en droog was, terwijl de plaats waar hij was aangetroffen erg vuil was. Hierdoor vermoedde ik dat deze tas daar kortgeleden was geplaats. Indien hij daar langere tijd had gestaan, zou hij ook met omgevingsvuil bevuild zijn geraakt.
Op verzoek van mij, [verbalisant 3] , verscheen vervolgens omstreeks 1 1:25 uur een
opsporingsambtenaar van Forensische Opsporing, welk een onderzoek deed naar de samenstelling van de roze substantie. Na onderzoek deelde zij mij, [verbalisant 3] , mede dat de testen uitwezen dat de stof vermoedelijk Amfetamine was. Tevens deelde zij mij, [verbalisant 3] , mede dat er 29 pakketten in de tas zaten. 28 pakketten wogen 1 kg en 1 pakket woog 2 kg. Het totale gewicht van de pakketten was 30 kg. Verder deelde deze opsporingsambtenaar van Forensische Opsporing mij, [verbalisant 3] , mede dat de onderste pakketten in de tas opvallend warm waren. Zij vermoedde dat deze tas langere tijd op een warme vloer had gestaan en dat die warmte daardoor nog in die pakketten zat. Ze deelde tevens aan mij mede dat deze tas, gezien de warmte van de pakketten zeker niet langere tijd buiten had gestaan, waar het aanmerkelijk kouder was. Verder deelde de opsporingsambtenaar van Forensische Opsporing mij mede dat het gehele pand, uitgezonderd de werkloods, van de [adres] te [plaats] was voorzien van vloerverwarming.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 4 juli 2017, pagina’s 36 en 37, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Op 07 juni 2017, aanvangende omstreeks 07:00 uur, vond er een geplande politieactie plaats in en rond de woning [adres] te [plaats] . Tijdens deze doorzoeking is op de zolder van de werkruimte, deel uitmakende van de [adres] te [plaats] , een computer inbeslaggenomen. Door een opsporingsambtenaar (digitaal rechercheur) is de data op deze computer veiliggesteld en inzichtelijk gemaakt voor het onderzoeksteam.
Op 20 juni 2017, omstreeks 09:30 uur werden door mij, op aangeven van de bovengenoemde digitaal rechercheur, beelden bekeken welke op deze computer waren opgenomen. Ik zag dat deze beelden bestonden uit zowel bewegende videobeelden en uit losse foto’s (“screenshots”) van deze videobeelden.
Ik zag op deze beelden dat de tuin aan de achterzijde van deze woning in beeld was gebracht. Ik herkende deze locatie omdat ik tijdens de doorzoeking daar meerdere malen aanwezig was
geweest. Tijdens de doorzoeking in en rond de woning werd door mij een camera gezien welke aan de achterzijde van het pand was bevestigd en welke vermoedelijk dit gedeelte van de tuin in beeld kon brengen. Ik zag dat er op de beelden een datumaanduiding aanwezig was, welke aangaf 7-6-2017. Ik zag tevens dat een afvalhoop aanwezig was in deze tuin. Ik herkende deze afvalhoop als zijnde de afvalhoop, waar tijdens de doorzoeking een tas werd
aangetroffen met hierin pakken roze pasta, zoals omschreven in het bovengenoemde proces-verbaal. Vervolgens zag ik op de beelden een man lopen, welke afliep van de camera en rechtstreeks liep in de richting van de genoemde afvalhoop. Ik zag dat op deze beelden een tijdsaanduiding aanwezig was, welke 06:58:30 aangaf op het moment dat de man in beeld verscheen, Ik zag dat deze man was gekleed in een zwarte onderbroek en een wit T-shirt. Ik zag dat deze man op blote voeten liep. Verder zag ik dat deze man in zijn rechterhand een grote zwarte tas vast hield. Door de manier van lopen vermoedde ik dat de tas zwaar was.
Op enkele meters voor de afvalhoop stopte de opname. Op het moment van stoppen van de
opname was de tijdsaanduiding 06:58:39 Vervolgens ging de opname weer verder, waarbij ik zag dat de tijdsaanduiding nu 06:59:24 was. Op dat moment zag ik dezelfde man weer lopen, nu in de richting van de camera. Ik zag dat de man nu aan het hardlopen was in de richting van de achterzijde van de woning. Ik zag dat deze man nu geen tas in zijn handen meer had.
De man op de beelden werd door mij herkend als zijnde de verdachte:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1964
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geboorteland: Nederland
Woonadres: [adres]
Postcode: [postcode]
Woonplaats: [plaats]
Geslacht: man
Nationaliteit: Nederlandse
Ik herkende deze man omdat ik hem direct na nadat de beelden waren opgenomen in levenden lijve ontmoette in perceel [adres] te [plaats] , zoals omschreven in het bovengenoemde proces-verbaal. De tas welke de verdachte in zijn handen had op het moment dat hij naar de afvalhoop liep, was soortgelijk aan de tas welke later die dag werd aangetroffen in deze afvalhoop en waarin de pakketten roze pasta zaten.
3.
Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van 24 augustus 2017, pagina’s 178 tot en met 181, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Op donderdag 17 augustus werd door ons, verbalisanten, werkzaam bij de Forensische opsporing te Driebergen, een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. De partij was op 7 juni 2017 inbeslaggenomen tijdens de doorzoeking van de woning [adres] te [plaats] . De aangeboden partij verdovende middelen was verpakt in een zwarte sporttas met opschrift Heijmans. In deze tas zaten 29 pakketten pasta-achtig materiaal. Deze pakketten wogen totaal 29.230 gram netto. Uit de hoeveelheid pakketten werden 10 pakketten bemonsterd en voorzien van de SIN-nummers: [code 1] , [code 2] , [code 3] , [code 4] , [code 5] , [code 6] , [code 7] , [code 8] , [code 9] , [code 10] .
Deze monsters met een totaal hoeveelheid van 38.9 gram netto zal naar het NFI verzonden worden. De bemonstering, bestemd voor het NFI te Den Haag zullen met een aanvraag tot een onderzoek naar de aard en samenstelling van de stof, verzonden worden.
4.
Het geschrift, te weten het verslag van de deskundige ing. [verbalisant 6] , werkzaam voor het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende identificatie van veelvoorkomende drusg, van 8 september 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Afbeelding]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met onderzoeksnummer LEREA17003. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.