ECLI:NL:RBOVE:2017:5319

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
08/963542-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en witwassen met internationale dimensies

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van de opzettelijke uitvoer van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen, waaronder 9,75 kilogram amfetamine, 262,98 kilogram hennep en 10,8 kilogram heroïne, naar verschillende landen, waaronder Noorwegen, Denemarken, Zweden en Engeland. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van witwassen van de inkomsten uit deze drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2013 tot en met 30 november 2013, samen met anderen, opzettelijk deze verdovende middelen buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verzamelde bewijsmiddelen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft zich niet alleen schuldig gemaakt aan drugshandel, maar ook aan gewoontewitwassen, waarbij hij luxe goederen heeft aangeschaft met geld dat van misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/963542-14 (P)
Datum vonnis: 28 november 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2, 3, 5, 9 en 31 oktober 2017 en 14 november 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Homans-de Boer en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. C.W. Flokstra, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er (na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging d.d. 2 oktober 2017), kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: het medeplegen van de uitvoer van 9,75 kilogram amfetamine en 146,5 kilogram hennep (hasjiesj) vanuit Nederland naar Noorwegen;
feit 2: het medeplegen van de uitvoer van 69 kilogram hennep (hasjiesj) vanuit Nederland naar Denemarken;
feit 3: het medeplegen van de uitvoer van 71 kilogram hennep (hasjiesj) vanuit Nederland naar Zweden;
feit 4: het medeplegen van de uitvoer van 10,8 kilogram heroïne vanuit Nederland naar Engeland;
feit 5: het medeplegen van (gewoonte)witwassen van geldbedragen, drie auto’s, een motorfiets en een horloge.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1. (zaakdossier 1)

hij in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 30 november
2013, te Ermelo en/of te Blaricum en/of te Appingedam en/of te Voorthuizen
en/althans (elders) in Nederland en/of in Noorwegen, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
en/of heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd en/of (in elk geval) opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 9,75 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet en/of
- ongeveer 146,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk
vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2. (zaaksdossier 2)

hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 19 februari
2014, te Ermelo en/of te Blaricum en/of te Hilversum en/althans (elders) in
Nederland en/of in Denemarken, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
heeft gebracht en/of heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval) opzettelijk aanwezig heeft
gehad, ongeveer 69 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk
vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3. (zaaksdossier 3)

hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 17 maart 2014, te
Ermelo en/of te Blaricum en/of te Hilversum en/of te Zwolle en/althans
(elders) in Nederland en/of in Zweden, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
heeft gebracht en/of heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval) opzettelijk aanwezig heeft
gehad, ongeveer 71 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
(hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

4. (zaaksdossier 4)

hij in of omstreeks de periode van 22 april 2014 tot en met 24 april 2014, te
Breda en/of te Nieuwegein en/of te Blaricum en/althans (elders) in Nederland
en/of in Spanje en/of in Engeland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
heeft gebracht en/of heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval) opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 10,8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne (diamorfine), zijnde heroïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;

5. (zaakdossier 6)

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 september
2014, te Hilversum en/of te Blaricum en/althans (elders) in Nederland en/of in Spanje,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immer heeft/hebben
verdachte en/of verdachtes mededader(s) van een of meer voorwerpen, te weten
-een of meer geldbedragen en/of
-een auto (Porsche Cayenne) en/of
-een auto (Mercedes E55 AMG) en/of
-een auto (VW Touareg) en/of
-een motorfiets (Honda CBR 1000 Fireblade) en/of
-een horloge (Breitling)
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/althans van een of
meer voorwerpen en/of geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of
verdachtes mededader(s) wist(en) dat deze voorwerpen en/of geldbedragen -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2 en 4. De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 3 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1
Vidgen
De raadsman heeft onder verwijzing naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Vidgen betoogd dat de verklaringen van getuige [getuige 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu de verdediging niet effectief in de gelegenheid is geweest om de verklaringen op hun betrouwbaarheid te toetsen omdat [getuige 1] tijdens zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting zich niets meer kon herinneren en de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit niet in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
In de onderhavige situatie heeft [getuige 1] tijdens zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting aangegeven zich niets meer te kunnen herinneren, waardoor de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging heeft gehad. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] bruikbaar zijn voor het bewijs, nu de betrokkenheid van de verdachte niet in beslissende mate op die verklaringen is gebaseerd, maar in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaringen van [getuige 1] die door de verdachte zijn betwist.
Bewijs
Op 30 november 2013 werd in Larvik (Noorwegen) een transport van verdovende middelen onderschept, waarbij 122,98 kilo hasjiesj en 9,5 kilo amfetamine in beslag werd genomen door de Noorse autoriteiten. De heroïne bevond zich in een holle ruimte die was gecreëerd door het plaatsen van een voorzetwand voor het kopschot in een lege trailer die via Denemarken die dag in Noorwegen was aangekomen en die werd bestuurd door [getuige 1] , met als bijrijder [naam 1] .
Gebruiker [telefoonnummer 1]
In de onder medeverdachte [medeverdachte 1] inbeslaggenomen telefoon staat het contact “ [verdachte] ” met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De rechtbank is van oordeel dat het niet aannemelijk is dat er met “ [verdachte] ” een andere [verdachte] wordt bedoeld dan verdachte en overweegt hiertoe het volgende.
In voornoemde onder medeverdachte [medeverdachte 1] inbeslaggenomen telefoon staan slechts vier contacten opgeslagen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt dat hiermee medeverdachte [medeverdachte 1] wordt bedoeld), [getuige 1] (de rechtbank begrijpt dat hiermee [getuige 1] wordt bedoeld) en voornoemde “ [verdachte] ”.
In de inbeslaggenomen telefoon staat voorts een SMS-bericht verzonden naar [getuige 1] d.d. 30 november 2013 te 16:07 uur met de tekst “ [verdachte] zoekt contact”. [getuige 1] heeft in zijn verklaring, zoals afgelegd ten overstaan van de Noorse autoriteiten, verklaard dat met “ [verdachte] ” verdachte wordt bedoeld. Hieruit blijkt dat er een connectie is tussen de onder medeverdachte [medeverdachte 1] inbeslaggenomen telefoon en verdachte.
Voorts zijn er vanaf de inbeslaggenomen telefoon twee identieke SMS berichten verstuurd met de tekst “mijn nieuw nummer [telefoonnummer 2] [naam 2] ” naar het telefoonnummer van [getuige 1] ( [telefoonnummer 3] ) en naar voornoemd nummer [telefoonnummer 1] met de naam [verdachte] . Hieruit blijkt dat er een relatie is tussen deze “ [naam 2] ” en zowel [getuige 1] als [verdachte] .
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
Uit de bewijsmiddelen volgt de wetenschap van verdachte ten aanzien van deze voorzetwand, nu in een SMS bericht d.d. 24 november 2013 te 13:54 uur van verdachte aan [getuige 1] staat “Ok haha was vergeten te zeggen schroeven zijn nep hi hi”, hetgeen overeenkomt met de aangetroffen voorzetwand, waarbij de bovenste aluminiumplank niet was vastgeschroefd maar een schroefkop met lijm was bevestigd.
[getuige 1] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] hem verzocht heeft om de drugs mee te nemen en dat hij van medeverdachte [medeverdachte 1] een telefoon kreeg om hiermee contact te onderhouden. Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte als “ [naam 3] ” in zijn telefoon stond met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] en dat verdachte de drugstransporten organiseerde. [getuige 1] heeft verdachte ook herkend op de aan hem getoonde foto en heeft bevestigd dat de foto verdachte alias [naam 3] betreft.
Er zitten voorts SMS-berichten in het dossier waaruit de wetenschap blijkt bij medeverdachte [medeverdachte 1] dat [getuige 1] niet met een lege truck naar Noorwegen reed. Zo zijn er SMS berichten van [getuige 1] aan medeverdachte [medeverdachte 1] met de inhoud dat hij “op jongens staat te wachten”, dat “mensen om een code vragen” en dat hij “nog spullen heeft die hij eerst kwijt moet”. Indien medeverdachte [medeverdachte 1] in de veronderstelling was dat [getuige 1] met een lege truck naar Noorwegen was gereden, had het op zijn minst in de rede gelegen dat medeverdachte [medeverdachte 1] hierover vragen had gesteld aan [getuige 1] . Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 1] geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor deze SMS berichten.
Naar het oordeel van de rechtbank zitten er ook SMS berichten in het dossier die duiden op de wetenschap van lading in de vrachtwagen van [getuige 1] bij verdachte, te weten de SMS berichten d.d. 30 november 2013 tussen 15:06 en 16:03 uur. Hierin zegt verdachte dat “ze het na het weekend komen ophalen” en dat [getuige 1] de auto kan laten staan, waarop [getuige 1] antwoordt dat hij de auto niet kan laten staan met spullen.
Voorts overweegt de rechtbank dat er zeer veel contact was tussen het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 5] ) en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , waarvan hierboven is overwogen dat dit nummer in gebruik was bij verdachte, nadat [getuige 1] de SMS-berichten verstuurde aan medeverdachte [medeverdachte 1] met de inhoud dat hij op jongens staat te wachten, dat mensen om een code vragen en dat hij nog spullen heeft die hij eerst kwijt moet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 november 2013 tot en met 30 november 2013 als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 9,75 kilogram amfetamine en 122,98 kilogram hennep.
Feit 2
Op 19 februari 2014 werd in Denemarken een transport van verdovende middelen onderschept, waarbij 69 kilo hasj in beslag werd genomen door de Deense autoriteiten. De twee Nederlandse chauffeurs van de vrachtwagen waarin de drugs werden aangetroffen, [naam 4] en [naam 5] , werden aangehouden.
Uit de bewijsmiddelen is af te leiden dat verdachte de gebruiker is van de telefoonnummers [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] . Uit een analyse van de historische gegevens en de locatiegegevens die bekend zijn van de telefoonnummers [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] in de periode tussen 3 februari 2014 en 19 februari 2014 blijkt namelijk dat in genoemde periode de locaties van beide telefoons, tijdens alle 604 contacten van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] , vrijwel exact overeenkomen. De omstandigheid dat op 19 februari 2014 op 14:26 uur de ene telefoon aanstraalde op een mast in Waardenburg en de andere telefoon op een mast in Beesd doet hier niet aan af, te meer nu het aangrenzende gemeenten betreft en een overgang van de ene mast naar de andere mast plausibel te achten is. Bovendien heeft verdachte geen enkele verklaring gegeven voor de synchroniciteit.
Uit de bewijsmiddelen bleek dat de chauffeur [naam 4] omtrent het transport opdrachten kreeg van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] , van welke nummer hiervoor is komen vast te staan dat dit nummer in gebruik was bij verdachte.
Door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] is naar het telefoonnummer in gebruik bij [naam 4] onder andere een SMS verstuurd met het Deense adres “ [adres 2] ”. Uit onderzoek is gebleken dat [naam 4] en [naam 5] op dit adres zijn aangehouden en dat hier de verdovende middelen in de vrachtwagen van [naam 4] zijn aangetroffen.
Door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] is naar het telefoonnummer in gebruik bij [naam 4] voorts een SMS verstuurd met het Deense telefoonnummer “ [telefoonnummer 8] ”. Uit onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer in gebruik was bij de eveneens in Denemarken aangehouden Deense verdachte [medeverdachte 2] .
Bovendien waren er na de aanhouding van [naam 4] vele belpogingen naar het telefoonnummer van [naam 4] vanaf voornoemd telefoonnummer van verdachte.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat [naam 6] op 6 februari 2014 in opdracht van verdachte een bedrag van € 1.500,00 overboekte naar de bankrekening van [naam 4] nadat verdachte dit bedrag contant aan [naam 6] heeft betaald. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat [naam 6] in de periode van 6 februari 2014 tot en met 4 maart 2014 in opdracht van verdachte diverse geldbedragen overboekte naar de bankrekening op naam van [bedrijf 1] B.V., het bedrijf van [naam 4] , nadat verdachte deze bedragen contant aan [naam 6] had betaald. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee zijn betrokkenheid bij het drugstransport heeft willen verhullen.
Getuige [getuige 2] heeft daarnaast verklaard dat [naam 4] haar had verteld dat verdachte het transport had geregeld. Voorts heeft zij verklaard dat [naam 7] , de vriendin van [naam 4] , haar had verteld dat verdachte de drugs samen met “petje” in de normale lading had verstopt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten is komen vast te staan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 februari 2014 tot en met 19 februari 2014 als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer
69 kilogram hasjiesj.
Feit 3
Op 17 maart 2014 werd in Helsingborg, Zweden, een transport van verdovende middelen onderschept, waarbij 71 kilo hasj in beslag werd genomen door de Zweedse autoriteiten. De hasj werd aangetroffen in de bovenste slaapplaats in de cabine van de trekker. De trekker was voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] en de trailer was voorzien van het, eveneens Nederlandse, kenteken [kenteken 2] . In de cabine werd een bon aangetroffen met daarop het nummer [telefoonnummer 9] , welk nummer in gebruik was bij verdachte. De chauffeur van het transport was [naam 8] .
[naam 8] heeft verklaard dat verdachte hem had gevraagd of hij naar Engeland wilde rijden “met kleine spullen”. [naam 8] noemt verdachte de opdrachtgever van het transport. [naam 8] heeft voorts verklaard dat hij van verdachte geld voor het transport kreeg.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam 6] in de periode van 6 februari 2014 tot en met 4 maart 2014 in opdracht van verdachte diverse geldbedragen overboekte naar de bankrekening op naam van [bedrijf 1] B.V. nadat verdachte deze bedragen contant aan [naam 6] had betaald. Bij de aangehouden chauffeur [naam 8] is een bankpas aangetroffen van de ING bank op naam van [bedrijf 1] B.V. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee zijn betrokkenheid bij het drugstransport heeft willen verhullen.
[naam 8] heeft voorts verklaard dat hij van verdachte twee telefoons heeft gekregen en dat hij middels sms-berichten d.d. 16 maart 2014 en 17 maart 2014 van verdachte de opdracht kreeg één van de telefoons weg te gooien als hij van de boot af zou gaan, dat hij het nummer van verdachte op moest schrijven en vervolgens met zijn nieuwe telefoon een sms naar verdachte moest versturen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee zijn betrokkenheid bij het drugstransport heeft willen verhullen.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [naam 7] , vriendin van de bij feit 2 betrokken chauffeur, te weten [naam 4] , haar had verteld dat de drugs in de lading was verstopt door onder meer verdachte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten is komen vast te staan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 maart 2014 tot en met 17 maart 2014 als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer
71 kilogram hasjiesj.
Feit 4
Bewijs
Op 23 april 2014 werd in Milton Keynes, Engeland, een transport van verdovende middelen onderschept, waarbij 9,6 kilo heroïne in beslag werd genomen door de Engelse autoriteiten. De heroïne bevond zich in een accubak van een trekker-oplegger-combinatie die – na vertrek vanuit Nederland – die dag in Engeland is aangekomen en die werd bestuurd door [naam 9] , de broer van medeverdachte [medeverdachte 3] .
In de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] zijn sms-berichten d.d. 3 maart 2014, 13 maart 2014 en 14 maart 2014 aangetroffen, waarin [naam 9] medeverdachte [medeverdachte 3] informeert over de intensiteit van de grenscontroles door de Franse en Engelse autoriteiten bij de bootovertochten naar Engeland.
Gebruiker [telefoonnummer 10] (IMEI [nummer] )
Op 24 april 2014 om 0:13:40 uur vond er een telefoongesprek plaats tussen de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 11] en het telefoonnummer [telefoonnummer 10] . De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 11] heeft toen gezegd: “
ik ben daar morgen om 10 uur”en
‘waar ik je vandaag gezien heb”. De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 10] antwoordde: “
ja, waar ik zij”.Op 24 april 2014 zagen de verbalisanten tijdens een observatie omstreeks 10:01 een zwartkleurige Mercedes ML, voorzien van het kenteken [kenteken 3] , waarbij één van de inzittenden werd herkend als zijnde medeverdachte [medeverdachte 4] . De rechtbank merkt hierbij op dat blijkens de weergave van het tapgesprek, meer in het bijzonder de vermelding “sh” (vgl. p. 04 200) tevens sprake is geweest van herkenning van de stem van verdachte als deelnemer aan het gesprek.
Daarnaast verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van bevindingen (p. 04 162) waarin is uiteengezet dat en hoe de identificatie van medeverdachte [medeverdachte 4] als gebruiker van het nr. [telefoonnummer 10] heeft plaatsgehad.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 4] de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 10] .
Op 22 en 23 april 2014 was er veelvuldig telefonisch contact tussen medeverdachte [medeverdachte 4] (telefoonnummer [telefoonnummer 10] ; IMEI [nummer] ), verdachte (telefoonnummer [telefoonnummer 12] ) en medeverdachte [medeverdachte 3] (telefoonnummer [telefoonnummer 11] ). De communicatie tussen deze personen kenmerkt zich door drie aspecten. Ten eerste valt op dat er veelal sprake is van verhullend taalgebruik. Ten tweede valt op dat de deelnemers aan de communicatie, ondanks het verhullend karakter daarvan, kennelijk heel goed begrijpen waarop de communicatie betrekking heeft, hetgeen aanleiding geeft te veronderstellen dat het hier ‘insiders’ betreft. Ten derde getuigt de communicatie van een sterke betrokkenheid bij, kennis van c.q. zorg omtrent het transport naar Engeland.
Er zijn gesprekken die erover gaan dat iemand onderweg is naar “het eiland” (de rechtbank begrijpt dat hiermee de chauffeur, [naam 9] , die onderweg is naar Engeland wordt bedoeld), door medeverdachte [medeverdachte 4] wordt het telefoonnummer van de chauffeur doorgegeven aan verdachte nadat hierom werd gevraagd. Er wordt gesproken c.q. ge-smst over een telefoon die weggegooid zal worden en medeverdachte [medeverdachte 4] stuurt een sms naar verdachte met de tekst “Whitehall avenue milton Keyenes mk 10, om 22 uur staat hij daar”. Op dit adres wordt vervolgens op 23 april 2014 de heroïne aangetroffen in de vrachtwagen van [naam 9] en in beslag genomen. Ook in enkele telefoongesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte 4] en verdachte en tussen medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 3] wordt gesproken over een telefoon die “weggedaan moest worden”. Er zijn telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] waarin ze zeggen dat ze de twee broers niet te pakken krijgen (de rechtbank begrijpt dat ze hiermee [naam 9] en medeverdachte [medeverdachte 3] bedoelen) en er zijn gesprekken tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 3] waarin gepraat wordt over de aanwezigheid van politie en over de aanhouding van “de man van medeverdachte [medeverdachte 4] ”. Deze gesprekken werden gevoerd kort nadat [naam 9] was aangehouden door de Engelse politie in Engeland.
De rechtbank overweegt dat tapgesprekken altijd met de nodige behoedzaamheid worden gewaardeerd, maar dat naar het oordeel van de rechtbank de tapgesprekken te gebruiken zijn voor het bewijs, nu de tapgesprekken op bepaalde punten aantoonbaar overeenkomen met de feiten die aan de hand van het onderzoek zijn vastgesteld, zoals ontmoetingen tussen medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 3] op de afgesproken tijd en plek alsmede de aanhouding van de chauffeur in Engeland op de via de sms doorgegeven plek.
De trekker met de heroïne die in Engeland in beslag is genomen heeft het kenteken [kenteken 4] . Dit kenteken staat op naam van [bedrijf 2] B.V. Volgens gegevens van de Kamer van Koophandel is de bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap een persoon genaamd [naam 10] . Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat deze B.V. van [naam 10] en hem samen is, maar [naam 10] heeft daarentegen verklaard dat hij deze B.V. tegen een vergoeding van € 800,- op zijn naam moest zetten in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 3] , dat medeverdachte [medeverdachte 3] de post met betrekking tot deze B.V. steeds ophaalde en dat [naam 10] door hem bedreigd werd als hij de post niet af wilde geven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft medeverdachte [medeverdachte 3] hiermee zijn betrokkenheid bij het drugstransport willen verhullen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 22 april 2014 tot en met 24 april 2014 als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 9,6 kilogram heroïne.
Feit 5
Ten aanzien van de auto’s, de motorfiets en het horloge:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte grote bedragen (contant) geld heeft uitgegeven, al dan niet via medeverdachte [naam 6] . De over verdachte bekende inkomens- en bankgegevens rechtvaardigen deze uitgaven niet. Daarbij heeft verdachte zich gedurende een periode van enkele maanden bezig gehouden met omvangrijke drugstransporten. Het is een feit van algemene bekendheid dat hiermee aanzienlijke inkomsten kunnen worden verworven. Deze feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat zonder meer gesproken kan worden van een vermoeden van witwassen. Aldus mocht van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring zou afleggen over de herkomst van het geld, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken. Verdachte heeft een dergelijke verklaring niet afgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich dan ook schuldig gemaakt aan het witwassen van geld dat van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat het geld afkomstig is uit eigen misdrijf, staat hieraan niet in de weg. Verdachte heeft immers de gelden die van misdrijf afkomstig zijn, aangewend voor betalingen van (luxe)goederen, en hiermee de werkelijke herkomst daarvan verhuld. Zo heeft verdachte met dit geld onder andere een luxe auto (Porsche Cayenne) en een exclusief horloge (Breitling) gekocht.
Voorts heeft verdachte medeverdachte [naam 6] twee auto’s op zijn naam laten zetten, te weten een Mercedes E55 AMG en een Volkswagen Touareg, alsmede een motorfiets (een Honda CBR 1000 Fireblade). Het is een feit van algemene bekendheid dat tenaamstelling op naam van een ander dan de werkelijke eigenaar er toe strekt het eigendom ervan te verhullen. Door de auto’s en de motorfiets op naam van medeverdachte [naam 6] te zetten hebben verdachte en zijn medeverdachte [naam 6] verhuld dat deze auto’s en de motorfiets waren gekocht met middellijk of onmiddellijk van misdrijf verkregen gelden.
Ten aanzien van de geldbedragen:
Medeverdachte [naam 6] heeft meermalen zijn bankrekening dan wel die van zijn zoon gebruikt om ten behoeve van verdachte overboekingen te doen dan wel aankopen te doen. Hierdoor werd de indruk gewekt dat de geldbedragen die door of ten behoeve van verdachte werden besteed, door medeverdachte [naam 6] werden uitgegeven. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte door deze handelswijze heeft verhuld dat hij de uitgaven deed.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich dan ook schuldig gemaakt aan het witwassen van geld dat van misdrijf afkomstig is.
Medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan.
Gewoontewitwassen
Gelet op het aantal van de bewezen verklaarde handelingen en de tijdsduur waarover het ten laste gelegde zich heeft afgespeeld, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van gewoontewitwassen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 november 2013 tot en met 30 november 2013 in Nederland en in Noorwegen, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 9,75 kilogram amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I en
- ongeveer 122,98 kilogram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 februari 2014 tot en met 19 februari 2014 in Nederland en in Denemarken, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd en (in elk geval) opzettelijk aanwezig heeft
gehad, ongeveer 69 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 maart 2014 tot en met 17 maart 2014, in Nederland en in Zweden, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
heeft gebracht en vervoerd en (in elk geval) opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 71 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij in de periode van 22 april 2014 tot en met 24 april 2014 in Nederland en in Spanje en in Engeland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft afgeleverd en vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9,6 kilogram heroïne (diamorfine), zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 september 2014, in Nederland en in Spanje, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immer heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader van voorwerpen, te weten
-geldbedragen en
-een auto (Porsche Cayenne) en
-een auto (Mercedes E55 AMG) en
-een auto (VW Touareg) en
-een motorfiets (Honda CBR 1000 Fireblade) en
-een horloge (Breitling)
verworven, voorhanden gehad en van voorwerpen en geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader wist(en) dat deze voorwerpen en geldbedragen -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, B en C, van de Opiumwet gegeven verbod
en
het misdrijf:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, B en C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feiten 2 en 3
het misdrijf:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, B, en C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, B en C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5
het misdrijf: medeplegen van gewoontewitwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2 en 4. De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 3 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke uitvoer van 9,75 kilogram amfetamine, 262,98 kilogram hennep en 10,8 kilogram heroïne (diamorfine) middels vier transporten vanuit Nederland naar Noorwegen, Denemarken, Zweden en Engeland. Dit is een dusdanige hoeveelheid dat de drugs kennelijk bestemd waren voor de handel en verdere verspreiding. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de markt van verdovende middelen. (Hard)drugs zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen waaraan gebruikers gemakkelijk verslaafd raken met alle gevolgen voor de gebruikers en voor de maatschappij van dien, zoals het begaan van strafbare feiten die gepleegd worden om aan geld te komen voor de aanschaf van deze drugs. Verdachte heeft zich kennelijk niets aangetrokken van de gevaren voor de gezondheid van (hard)drugsgebruikers en de nadelige gevolgen voor de maatschappij. De rechtbank overweegt dat verdachte een coördinerende rol heeft gehad tijdens de vier transporten. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van zijn inkomsten uit de drugshandel. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Het in omloop zijn van witgewassen geld heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 18 augustus 2017 blijkt dat verdachte een uitgebreid strafblad heeft.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een strafzaak in eerste aanleg in beginsel op zitting moet worden berecht binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, behalve als er sprake is van bijzondere omstandigheden die zouden kunnen rechtvaardigen dat de behandeling van de zaak van verdachte langer heeft geduurd. Als omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur van een zaak afhankelijk is, hebben onder meer te gelden de ingewikkeldheid van een zaak, waartoe ook de omvang van het verrichte onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten wordt gerekend, de invloed van verdachte en zijn raadsman op het procesverloop alsmede de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Onderhavige strafzaak is onderdeel van een groot onderzoek, met meerdere, gelijktijdig terecht staande verdachten, waarin op verzoek van de verdachte en de medeverdachten diverse getuigen nader zijn gehoord.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de berechting in eerste aanleg binnen twee jaar moet zijn afgerond en is van oordeel dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaren (met aftrek van voorarrest) zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 55, 57 en 91 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, B en C, van de Opiumwet gegeven verbod
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, B en C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feiten 2 en 3
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, B, en C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, B en C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5
het misdrijf: medeplegen van gewoontewitwassen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. W. Foppen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2017.
Mr. Foppen en mr. Orriëns-Schipper zijn niet in staat dit vonnis te ondertekenen.