ECLI:NL:RBOVE:2017:4817

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
C/08/208938 / FA RK 17-2523
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders met benoeming van de GI tot voogd

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 6 december 2017 een beschikking gegeven inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2006. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het ouderlijk gezag te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd te benoemen. De ouders, de moeder en de vader, waren gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige, maar de vader was niet verschenen tijdens de zitting. De moeder verzocht om afwijzing van het verzoek van de Raad, omdat zij een goed contact met de gezinshuisouders had en de band met haar kind wilde behouden. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat het gezag van de ouders beëindigd moest worden, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd en er geen perspectief was op terugplaatsing bij de ouders. De kinderrechter benadrukte dat het belang van het kind voorop staat en dat de continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie gewaarborgd moeten worden. De kinderrechter heeft de GI benoemd tot voogd en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/208938 / FA RK 17-2523
beschikking van de kinderrechter d.d. 6 december 2017
inzake
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verzoeker,
hierna ook de raad te noemen,
tegen
[verweerster],
verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerster,
advocaat mr. M.E.W. van Harskamp,
en
[verweerder] ,
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder,
niet verschenen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de heer [X] en mevrouw [Y] , verder de gezinshuisouders te noemen;
  • de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, verder de GI te noemen.

1.Het procesverloop

1.1.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 18 oktober 2017.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft, gelijktijdig met een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing ingeschreven onder zaaknummer 208873 JE RK 17-1791, met gesloten deuren plaatsgevonden op 28 november 2017.
Ter zitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de heer A.A.H. Pots namens de raad voor de kinderbescherming en
  • de heer T. Broekman namens de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van onder meer [minderjarige]
, geboren te [geboorteplaats] op [2006] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over voornoemde minderjarige.
2.2.
Bij beschikking van 9 december 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Almelo de minderjarige onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van een jaar, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 5 december 2016 voor de duur van een jaar, ingaande 9 december 2016.
2.3.
Bij beschikking van 24 februari 2015 heeft de kinderrechter in deze rechtbank machtiging verleend tot plaatsing van de [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging nadien telkens is verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 5 december 2016 voor de duur van een jaar, ingaande 9 december 2016.
2.4.
De [minderjarige] woont sedert 24 februari 2015 in het gezin van de gezinshuisouders.

3.Het verzoek

De raad verzoekt de kinderrechter het ouderlijk gezag van de ouders over de [minderjarige] te beëindigen en stelt voor om de GI tot voogd te benoemen. De raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het verweer

De moeder verzoekt de kinderrechter het door de raad verzochte af te wijzen. Moeder heeft een goed contact met de gezinshuisouders en respecteert de plaatsing van [minderjarige] bij de gezinshuisouders en trekt niet aan [minderjarige] . Moeder wil dat de band die ze op dit moment met [minderjarige] heeft, behouden blijft. Om die reden is moeder van mening dat zij de uitzondering moet zijn voor het uitspreken van een gezagsbeëindigende maatregel en dient het verzoek van de raad te worden afgewezen. De contacten met de jeugdbeschermer zijn in de ogen van moeder minimaal vanwege het feit dat de gezinshuisouder alles bepaalt. Om die reden wenst de moeder dat de gezinshuisouders als voogd worden benoemd in het geval de kinderrechter van oordeel is dat het verzoek van de raad moet worden toegewezen. Moeder heeft geen bezwaar tegen verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Moeder deelt de mening van de raad dat dit belastend is voor [minderjarige] niet, omdat een en ander door middel van instemmingsverklaringen geregeld kan worden.

5.De beoordeling

Het wettelijk criterium

5.1.
Ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) overweegt de kinderrechter dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
Het oordeel
5.3.
De vader heeft het verzoek van de raad niet weersproken. Op grond van de overgelegde stukken en de mondeling behandeling overweegt de kinderrechter met betrekking tot het verzoek als volgt.
5.4.
De maatregelen van ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn als tijdelijke maatregelen bedoeld en kunnen niet maar van jaar tot jaar worden verlengd. De toekomst van [minderjarige] ligt in het gezinshuis. Ze is daar al geruime tijd en het ligt niet in de lijn van de verwachtingen dat een van de ouders in de toekomst de dagelijkse opvoeding en verzorging weer op een verantwoorde wijze op zich kan nemen. Moeder heeft ter zitting gezegd dat ze dat ook inziet. [minderjarige] heeft bovendien vanwege haar problematiek meer nodig dan moeder of vader haar kan bieden. Het is daarom duidelijk dat er geen perspectief op terugplaatsing is. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat het gezag van de ouders over de minderjarigen dient te worden beëindigd. [minderjarige] zou, indien de ondertoezichtstelling er niet meer zou zijn en als zij bij vader of bij moeder zou wonen, zodanig op zou groeien dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De ouders zijn reeds vanwege de langdurige plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders niet in staat gebleken om binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Het kind heeft recht op rust, continuïteit en een verder ongestoorde hechting en ontwikkeling.
5.5.
De kinderrechter deelt niet de mening van moeder dat verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing door [minderjarige] niet als belastend zal worden ervaren. Tot op heden kon verlenging via instemmingsverklaringen en buiten [minderjarige] om worden gerealiseerd. [minderjarige] wordt echter over ongeveer een half jaar 12 jaar en zal vanaf dat moment, in het geval er sprake is van verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, jaarlijks ook worden benaderd om een instemmingsverklaring te ondertekenen dan wel om door de kinderrechter te worden gehoord. Op basis van dit recht van [minderjarige] zal zij niet de duidelijkheid over de voortzetting van haar verblijf bij de gezinshuisouders ervaren die zij door een gezagsbeëindigende maatregel wel ervaart. Die gewenste duidelijkheid is de voornaamste reden om tot toewijzing van het verzoek van de raad te oordelen.
5.6.
Beëindiging van het gezag van de ouders over de minderjarige betekent overigens niet dat er geen zorgregeling tussen de moeder en de [minderjarige] zal zijn, noch dat ouders niet meer over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige zullen worden geïnformeerd.
5.7.
De kinderrechter begrijpt dat het gezag voor de moeder een emotionele betekenis heeft, maar de kinderrechter is van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of haar gezag gehandhaafd dient te worden of niet, het belang van [minderjarige] op duidelijkheid over haar woonplek zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder bij behoud van haar gezag. De kinderrechter wijst er in dit kader op dat de moeder – ondanks de beëindiging van het gezag – de moeder van [minderjarige] blijft, zij ouderrechten heeft en dat zij een plaats in het leven van [minderjarige] als “ouder op afstand” moet blijven behouden. Het is bewonderenswaardig dat moeder de plaatsing van [minderjarige] kan accepteren en dat de ondertoezichtstelling van [A] en [B] kan worden beëindigd. Daarvoor verdient moeder alle complimenten. De GI heeft ter zitting verklaard dat ook na de beëindiging van het gezag het contact met de moeder voor [minderjarige] belangrijk is. De kinderrechter gaat er dan ook vanuit dat door de GI continu bekeken zal worden welke vorm en frequentie van omgang het meest tegemoet komt aan de belangen en de wensen van [minderjarige] (en de moeder waarbij de kinderrechter het van belang acht dat het contact van de GI als voogd met moeder intensiever zal zijn dan het contact zoals dat in het kader van de ondertoezichtstelling gold.
5.8.
De raad heeft verzocht de GI als voogd te benoemen. Nu de gasthuisouders hebben aangegeven niet met de voogdij te willen worden belast en de GI de bereidheid heeft om met de voogdij te worden belast, zal de kinderrechter als volgt beslissen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
I. beëindigt het gezag van de ouders [verweerster] , geboren [1978] te [geboorteplaats] , en [verweerder] , geboren op [1973] te [geboorteplaats] over het minderjarige kind
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2006] ;
II. benoemt over deze [minderjarige] tot voogd de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdbescherming;
III. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. J.H. Olthof, en is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2017 in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink, griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die Raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.