ECLI:NL:RBOVE:2017:4814

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
C/08/204725 / FA RK 17-1696 , C/08/204596 / FA RK 17-1666, C/08/206151 / FA RK 17-1973
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming voogdij en toestemming voor plaatsing van minderjarige buiten Nederland na overlijden moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 november 2017 uitspraak gedaan in een complexe kwestie rondom de voogdij en het ouderlijk gezag van de minderjarige [A], na het overlijden van zijn moeder. De gecertificeerde instelling (GI), Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verzocht om benoeming tot voogd en om toestemming voor de plaatsing van [A] bij zijn oom in [woonplaats 3], buiten Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van [A] is overleden en dat de GI eerder al met voorlopige voogdij was belast. De vader van [A] heeft ook een verzoek ingediend om het ouderlijk gezag over [A] te verkrijgen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen en de GI benoemd tot voogd, waarbij de plaatsing van [A] bij zijn oom is goedgekeurd. De rechtbank heeft daarbij het belang van [A] vooropgesteld, gezien de stabiliteit en de vertrouwensband met zijn oom en tante, en het gebrek aan een huidige band met zijn vader. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummers:
C/08/204725 / FA RK 17-1696
C/08/204596 / FA RK 17-1666
C/08/206151 / FA RK 17-1973
beschikking van de rechtbank Overijssel d.d. 13 november 2017
op de verzoeken van:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
de gecertificeerde instelling,
hierna: de GI,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,
verzoekster inzake 204725 / FA RK 17-1696,
belanghebbende inzake 204596 / FA RK 17-1666 en 206151 / FA RK 17-1973;
[verzoeker],
verder te noemen: de man of de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. O. Batur te 's-Gravenhage,
verzoeker inzake 204596 / FA RK 17-1666,
belanghebbende inzake 204725 / FA RK 17-1696 en 206151 / FA RK 17-1973;
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd en kantoorhoudende te Almelo,
hierna: de Raad,
verzoeker inzake 206151 / FA RK 17-1973,
belanghebbende inzake 204725 / FA RK 17-1696 en 204596 / FA RK 17-1666
Alle verzoeken betreffen de minderjarige:
[A], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] , verder te noemen: [A] .
De rechtbank merkt in deze zaken eveneens als belanghebbende aan:
de heer [B] ,
verder te noemen: de oom van [A] ,
wonende te [woonplaats 3] .

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de navolgende stukken:
a. het op 7 juli 2017 ontvangen verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen van de GI, ingeschreven onder zaak nummer 204725 / FA RK 17-1696;
het op 22 juni 2017 bij de rechtbank Den Haag ontvangen verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen van vader en de beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 juli 2017 waarin zij zich onbevoegd verklaart om van de zaak kennis te nemen en deze ter verdere behandeling heeft doorverwezen naar deze rechtbank, waar het verzoekschrift op 11 juli 2017 is ontvangen en is ingeschreven onder zaaknummer 204596 / FA RK 17-1666;
het op 8 augustus 2017 ontvangen verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen van de Raad, ingeschreven onder zaaknummer 206151 / FA RK 17-1973.
1.2.
De mondelinge behandeling in bovengenoemde zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 20 september 2017.
Er zijn verschenen:
 vader, bijgestaan door mr. Batur, en vergezeld van de heer N’Helou tolk Iraaks/Arabisch;
 de heer [C] namens de Raad;
 mevrouw [D] en mevrouw [E] namens de GI;
 de heer [B] .

2.De feiten

2.1.
[A] is op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] geboren uit de relatie van zijn moeder
[F], geboren te [geboorteplaats 2] , op [geboortedatum 2] en overleden te [woonplaats 2] op [datum] en vader.
2.2.
[A] is erkend door vader. Het ouderlijk gezag berustte bij moeder.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 april 2016 is -na onderzoek en advies door de Raad in zijn rapport van 6 november 2015- het verzoek van vader om hem met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [A] te belasten afgewezen en is bepaald dat een omgangsregeling tussen vader en [A] onder begeleiding plaatsvindt.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 juni 2017 is op verzoek van de Raad de GI belast met de voorlopige voogdij over [A] , welke maatregel zal zijn verlopen na drie maanden tenzij voor het einde van die periode aan de rechter een voorziening in het gezag over [A] is verzocht. Dat verzoek is door de Raad op 8 augustus 2017 gedaan.
2.5.
[A] heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zijn moeder bezat eveneens de Marokkaanse nationaliteit. Vader heeft de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

het verzoek van de GI ingeschreven onder nummer 204725 / FA RK 17-1696
3.1.
De GI verzoekt de rechtbank om haar toestemming te verlenen tot plaatsing van de minderjarige [A] bij zijn oom in [woonplaats 3] , derhalve buiten Nederland (artikel 1:306 van het Burgerlijk Wetboek, hierna BW).
3.2.
De GI stelt daartoe het volgende, samengevat. Moeder is met [A] gevlucht vanwege huiselijk geweld met vader, waarna beiden terecht zijn gekomen bij Kadera in Enschede. Hier werd zij regelmatig bezocht door haar broer en tevens oom van [A] .
Ook haalde haar broer moeder en [A] regelmatig op om hen mee te nemen naar zijn huis in [woonplaats 3] . [A] heeft zijn vader de afgelopen tweeënhalf jaar niet gezien. [A] heeft in zijn jonge leven al veel trauma’s opgelopen. De GI acht het daarom in het belang van [A] dat hij na het overlijden van zijn moeder bij zijn oom en tante verblijft, die hij goed kent en die hem goed kennen.
het verzoek van vader ingeschreven onder nummer 204596 / FA RK 17-1666
3.3.
Vader verzoekt de rechtbank te bepalen dat hij alleen en volledig zal zijn belast met het ouderlijk gezag over [A] na het overlijden van moeder en voorts het volledige recht op omgang met [A] voor onbepaalde tijd vast te stellen.
3.4.
Vader stelt daartoe, samengevat, het volgende. Na de uitspraak van de rechtbank Den Haag heeft hij omgang met [A] gehad. [A] reageerde zeer emotioneel bij het afscheid en daarom heeft hij voor een tijdelijke rustperiode gekozen. Door het overlijden van moeder is het risico dat [A] klem en verloren zou raken tussen de ouders niet meer aanwezig. Volledige omgang levert geen ernstig nadeel op voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [A] . De in het raadsrapport van 6 november 2015 beschreven persoonlijkheidsproblematiek is niet meer van toepassing. Hij heeft geen hulpvraag meer bij Parnassia, de geestelijke gezondheidsinstelling waar hij heeft verbleven. Vader begrijpt dat de band tussen hem en [A] moet worden opgebouwd, maar het is zijn uiteindelijke wens dat [A] bij hem komt wonen. Vader begrijpt ook dat omgang moet worden opgebouwd.
het verzoek van de Raad ingeschreven onder nummer 206151 / FA RK 17-1973
3.5.
De Raad verzoekt de GI met de voogdij over [A] te belasten en stelt daartoe het volgende, samengevat. De Raad sluit zich aan bij hetgeen door de GI naar voren is gebracht. Het is de Raad gebleken dat moeder in een donorcodicil heeft vastgelegd dat het haar wens is dat [A] bij oom zou gaan wonen, in het geval haar iets zou overkomen. De Raad acht het niet in het belang van [A] indien zijn vader met het ouderlijk gezag zou worden belast. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat vader weinig inzicht toont in wat [A] nodig heeft in zijn ontwikkeling. Zijn ideeën over rouwverwerking zijn niet goed te volgen en lijken vooral ingegeven door wat hij zelf belangrijk en wenselijk acht. Vader staat niet open voor persoonlijke hulpverlening terwijl die wel noodzakelijk wordt geacht. Na het overlijden van moeder heeft oom [A] op passende en zorgvuldige wijze begeleid in het afscheid nemen van moeder in Marokko en oom en tante hebben hem daarna opgevangen. De Raad heeft vastgesteld dat oom en tante tegemoet komen aan de belangen van [A] . De Raad acht het in het belang van [A] dat de GI met de voogdij over [A] wordt belast om neutraliteit te waarborgen. De Raad acht het niet in het belang van [A] dat vader met het ouderlijk gezag wordt belast.
de standpunten
3.6.
De rechtbank zal hierna in de beoordeling de standpunten van de betrokkenen, voor zover relevant, bespreken.

4.De beoordeling

ten aanzien van de bevoegdheid en het toepasselijk recht
4.1.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat moeder en [A] de Marokkaanse nationaliteit hebben. Hierdoor draagt de zaak een internationaal karakter. Vader heeft de Nederlandse nationaliteit, maar mogelijk daarnaast nog een vreemde nationaliteit nu hij is geboren in [land] .
4.2.
De rechtbank ontleent zijn bevoegdheid ten aanzien van beslissingen over de ouderlijke verantwoordelijkheid aan het bepaalde in artikel 8 lid 1 van de EG-verordening nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis), nu de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
5.3.
De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV ’96), inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van minderjarigen. Ingevolge het bepaalde in artikel 15 lid 1, welk artikel de rechtbank -gelet op de aard van de zaken- analoog toepast, past de bevoegde rechter zijn interne recht toe. Dit betekent in casu dat de Nederlandse rechter Nederlands recht toepast.
Op grond van artikel 16 lid 1 HKBV 1996 wordt het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. De minderjarige heeft zijn gewone verblijfplaats in Nederland, waardoor het Nederlands recht van toepassing is op de vraag of moeder alleen met het ouderlijk gezag was belast. Op grond van artikel 1:253b lid 1 BW oefende moeder alleen het ouderlijk gezag uit. Van een wijziging nadien is niet gebleken.

5.De beoordeling van de verzoeken

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:306 BW mag een gecertificeerde instelling zonder toestemming van de rechtbank een hem toevertrouwde minderjarige niet buiten Nederland plaatsen. De rechter verleent deze toestemming slechts, indien hij de plaatsing voor de minderjarige wenselijk acht.
5.2.
Ingevolge artikel 1:253g BW bepaalt de rechtbank, indien de ouder met eenhoofdig gezag is overleden, dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over de minderjarige wordt belast. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen indien het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging verzet.
5.3.
De rechtbank heeft alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen en komt tot het oordeel dat het niet in het belang van [A] is als vaders verzoek om hem met het ouderlijk gezag te belasten zou worden toegewezen. Het belang van [A] is, zoals de Raad
verzoekt en in zijn rapport heeft overwogen en geconcludeerd, dat het gezag wordt gelegd bij een professionele en onpartijdige instantie als de GI. De GI is bereid om die taak op zich te nemen. De rechtbank acht het ook, gelet op hetgeen door de GI is aangevoerd, in het belang van [A] wenselijk dat het verblijf bij zijn oom wordt voortgezet en zal de gecertificeerde instelling toestemming verlenen om de minderjarige bij zijn oom en tante in [woonplaats 3] te plaatsen.
5.4.
De rechtbank heeft bij deze beslissingen in aanmerking genomen dat [A] is opgegroeid bij moeder en er al langere tijd geen contact is geweest tussen [A] en vader. Behalve de biologische band heeft [A] op dit moment geen band met zijn vader. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het logische gevolg thans is dat [A] bij zijn oom en tante in [woonplaats 3] blijft wonen, omdat deze mensen voor hem vertrouwd zijn en vanuit die vertrouwde omgeving krijgt hij de ruimte om het verlies van zijn moeder te verwerken. Op dit moment is niet voldoende duidelijk hoe vader zich ontwikkelt of heeft ontwikkeld en de rechtbank acht zijn omgangsverzoek te onbepaald. Vader heeft te kennen gegeven dat hij ter zake zijn depressieve klachten geen hulpvraag meer heeft bij Parnassia, terwijl uit het raadsonderzoek is gebleken dat het afsluiten van de behandeling bij Parnassia op verzoek van vader zelf is geweest. Niet is duidelijk of behandeling noodzakelijk is. Er heeft geen nader onderzoek naar persoonlijkheidsproblematiek plaatsgevonden omdat vader dit niet wilde.
Gebleken is ook dat bij oom en tante sprake is van een stabiele thuissituatie. Inmiddels is het gezin verhuisd naar een groter appartement waar [A] over een eigen kamer beschikt. Oom en tante hebben inmiddels ook geregeld dat [A] in [woonplaats 3] naar school gaat.
5.5.
Ook is gebleken dat oom en tante [A] ruimte zullen geven om contact met zijn vader te hebben. De rechtbank acht het met de Raad in het belang van [A] dat er contact tussen hem en vader wordt opgebouwd en het is dan ook aan de voogd om samen met oom te bezien welke vorm van contact in het belang van [A] is. De rechtbank acht het daarbij noodzakelijk dat het tempo van [A] daarin leidend zal zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaken aan te houden.

6.De beslissing

De rechtbank:
inzake zaaknummer 206151 / FA RK 17-1973
6.1.
benoemt tot voogd over de minderjarige
[A], geboren te [geboorteplaats 1]
op [geboortedatum 1] ,
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclasseringen verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
inzake zaaknummer 204725 / FA RK 17-1696
6.2.
verleent de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering toestemming om de minderjarige [A] bij zijn oom de heer [B] , buiten Nederland, te weten in [woonplaats 3] , te plaatsen, en verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
inzake zaaknummer 204596 / FA RK 17-1666
6.3.
wijst de verzoeken van vader af;
in alle zaken
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. C. Verdoold, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2017 in tegenwoordigheid van H.E. Abbink, griffier.