ECLI:NL:RBOVE:2017:4800

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
6396961 \ VV EXPL 17-72
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende ontruiming en betaling van achterstallige huur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 15 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.T.J. van Diepen, vorderde de ontruiming van een gehuurde bedrijfsruimte en betaling van een totaalbedrag van € 8.488,96, bestaande uit achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij was niet verschenen en werd in verstek veroordeeld. De procedure begon met een dagvaarding op 30 oktober 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 november 2017.

De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser niet onrechtmatig of ongegrond waren en dat verstek verleend kon worden. De gevorderde machtiging voor ontruiming met behulp van de sterke arm werd afgewezen, omdat dit rechtstreeks uit de wet voortvloeit. De vordering tot schadevergoeding voor de periode na ontruiming werd ongegrond verklaard, omdat niet was aangetoond dat de eiser niet in staat zou zijn om de ruimte opnieuw te verhuren.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van de bedrijfsruimte binnen twee weken na betekening van het vonnis en tot betaling van het gevorderde bedrag aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente. Ook werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die tot dat moment waren begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 6396961 \ VV EXPL 17-72
Vonnis in kort geding van 15 november 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.T.J. van Diepen ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen noch vertegenwoordigd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 oktober 2017
- de mondelinge behandeling d.d. 8 november 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
[eiser] vordert – samengevat – de ontruiming van het gehuurde, alsmede de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van in totaal € 8.488,96 in verband met achterstallige huur (€ 7.074,13) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.414,83), vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast vordert [eiser] de betaling van € 1.600,00 per maand vanaf 1 november 2017 tot het tijdstip van ontruiming en de betaling van € 1.600,00 per maand ter zake van schadevergoeding voor elke maand of gedeelte daarvan dat [eiser] het gehuurde na ontruiming niet heeft verhuurd tot het tijdstip dat de huurovereenkomst rechtsgeldig zou zijn beëindigd. Tot slot vordert [eiser] de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
2.2.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat verstek zal worden verleend.
2.3.
De vorderingen komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en behoren daarom te worden toegewezen, behoudens het navolgende.
2.4.
De gevorderde machtiging om de ontruiming te bewerkstellingen met behulp van de sterke arm van justitie en politie zal worden afgewezen, nu zulks rechtstreeks uit de wet voortvloeit zodat ter zake geen rechterlijke beslissing is vereist.
2.5.
De gevorderde schadevergoeding voor de periode vanaf de ontruiming tot de datum van nieuwe verhuur, komt de kantonrechter ongegrond voor. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] niet in staat zal zijn het gehuurde binnen afzienbare tijd opnieuw te verhuren, zodat voorshands niet kan worden vastgesteld of [eiser] dientengevolge schade zal lijden.
2.6.
De gevorderde wettelijke rente over buitengerechtelijke kosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag waarop deze kosten daadwerkelijk door de eisende partij aan de incassogemachtigde zijn betaald en de gedaagde partij in verzuim is. [eiser] heeft niet gesteld dat de buitengerechtelijke kosten reeds daadwerkelijk door hem zijn betaald, zodat de gevorderde rente over deze kosten zal worden afgewezen.
2.7.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing in kort geding

De kantonrechter
3.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen [gedaagde] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om de bedrijfsruimte staande en gelegen te [plaats 2] aan [adres] binnen twee weken na betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en zaken te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking te stellen van [eiser] ,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 8.488,96, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 7.074,13 vanaf 30 oktober 2017 tot de datum van volledige voldoening,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.600,00 per maand, zijnde een bedrag ter grootte van de periodiek door [gedaagde] verschuldigde huurverplichting, te rekenen vanaf 1 november 2017 tot aan de datum van de daadwerkelijke ontruiming;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na betekening aan dit vonnis heeft voldaan. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- € 105,01 aan explootkosten,
- € 223,00 wegens griffierecht,
- € 400,00 aan salaris gemachtigde, en
- € 100,00 aan nakosten,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2017.