ECLI:NL:RBOVE:2017:4782

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
05/720163-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een agent tijdens aanhouding in Zutphen met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 28 december 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man uit Toldijk, die werd beschuldigd van het mishandelen van een agent tijdens de aanhouding van een medeverdachte in Zutphen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de agent, hoofdagent [slachtoffer 2], op 21 mei 2017 met kracht om zijn keel had gegrepen, waardoor de agent het gevoel had te stikken. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, namelijk poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzet had op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de agent. Echter, de rechtbank achtte het meer subsidiair tenlastegelegde feit, mishandeling van een ambtenaar in functie, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en moest een schadevergoeding van 750 euro aan de agent betalen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder met politie en justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting voor emotie- en agressieregulatie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 05/720163-17 (P)
Datum vonnis: 28 december 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1994 in [geboorteplaats 1] ,
wonende in [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 december 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Pol en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. S.H.M. Kloppenberg, advocaat te Drempt, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 14 december 2017, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd verbalisant [slachtoffer 2] te doden dan wel heeft geprobeerd die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat verdachte die [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op omstreeks 21 mei 2017 te Zutphen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven, als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte:
-(met kracht) (met zijn armen) de keel of hals van die [slachtoffer 2]
dichtgeknepen althans dichtgedrukt en/of (vervolgens) dichtgeknepen althans
dichtgedrukt gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 mei 2017 te Zutphen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als volgt heeft gehandeld hebbende
hij, verdachte:
-(met kracht) (met zijn armen) de keel of hals van die [slachtoffer 2]
dichtgeknepen althans dichtgedrukt en/of (vervolgens) dichtgeknepen althans
dichtgedrukt gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 21 mei 2017 te Zutphen,
een ambtenaar, [slachtoffer 2] (hoofdagent van de Eenheid Oost-Nederland),
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
heeft mishandeld door (met kracht) (met zijn armen) de keel of
hals van die [slachtoffer 2] dicht te knijpen althans dicht te drukken en/of
(vervolgens) dichtgeknepen althans dichtgedrukt te houden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de raadsman dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging omdat de beginselen van een behoorlijke procesorde zouden zijn geschonden, reeds omdat deze stelling onvoldoende is onderbouwd.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het primair en het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij van deze feiten dient te worden vrijgesproken. Het meer subsidiair tenlastegelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen op grond van de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [verbalisant] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde en daartoe aangevoerd dat gelet op alle bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 2] . Ook voor het subsidiair en het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat de opzet van verdachte niet was gericht op het toedienen van pijn en/of letsel aan [slachtoffer 2] maar op het ontzetten van [medeverdachte] . Subsidiair doet de raadsman een beroep op noodweer, ervan uitgaande dat er sprake is geweest van excessief politiegeweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de hierna als bijlage aangehechte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op zondag 21 mei 2017 omstreeks 03:30 uur waren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, belast met toezicht horeca in het centrum van Zutphen. Ze fietsten op dat tijdstip op de Schupstoel en zagen dat er een opstootje gaande was tussen de hen bekende [medeverdachte] en een andere jongen, naar later bleek [naam] . Beiden werd gevorderd het centrum van Zutphen te verlaten om escalatie te voorkomen. [medeverdachte] voldeed hier niet aan en werd aangehouden. Hij onttrok zich aan zijn aanhouding en rende weg via de Bernardsteeg naar de Zaadmarkt. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben hem te voet achtervolgd. Op de Zaadmarkt hebben ze [medeverdachte] vastgepakt. Omstanders, waaronder verdachte, stonden steeds dichtbij en begonnen zich met de aanhouding van [medeverdachte] te bemoeien. [medeverdachte] werd naar de grond gebracht en aan de linker pols geboeid. Op enig moment heeft verdachte verbalisant [slachtoffer 2] van achter om zijn keel/hals gegrepen. Verdachte en [slachtoffer 2] gingen naar de grond, terwijl verdachte [slachtoffer 2] om zijn keel en hals vasthield. [slachtoffer 2] had het idee dat hij stikte. Verdachte is door ingrijpen van anderen losgemaakt van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] voelde zich daarna versuft, zag dubbel en had een gezwollen en pijnlijke keel.
De bewijsoverweging
Op grond van de inhoud van het dossier en de behandeling ter zitting kan niet worden vastgesteld met hoeveel kracht en hoe lang verdachte de keel van [slachtoffer 2] heeft dichtgedrukt, zodat ook niet vastgesteld kan worden hoe groot de kans was dat [slachtoffer 2] daardoor zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen of daaraan had kunnen overlijden. De rechtbank is van oordeel dat het weliswaar een feit van algemene bekendheid is dat de keel en hals een gevoelige plek is, maar dat niet is gebleken van omstandigheden waaruit de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel blijkt. De subjectieve beleving van [slachtoffer 2] , die ongetwijfeld pijnlijk en angstig is geweest, biedt daarvoor eveneens onvoldoende grond.
De rechtbank is derhalve met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet bewezen is wat aan verdachte primair dan wel subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die hiervoor zijn opgenomen, het niet anders kan dan dat verdachte, door het op die manier vastpakken van [slachtoffer 2] en het dichtdrukken van zijn keel, opzet had op het pijn doen van die [slachtoffer 2] .
Het noodweerverweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel proportioneel moet zijn. De rechtbank is op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] , waarbij verdediging door verdachte noodzakelijk was. De rechtbank verwerpt reeds daarom het beroep op noodweer.
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
meer subsidiair.
hij op 21 mei 2017 te Zutphen, een ambtenaar, [slachtoffer 2] (hoofdagent van de Eenheid Oost-Nederland), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht de keel of hals van die [slachtoffer 2] dicht te drukken en dichtgedrukt te houden.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op het misdrijf: mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft bepleit dat sprake was van noodweerexces. Indien een beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet wordt gehonoreerd, komt verdachte een beroep op ontoerekeningsvatbaarheid dan wel overmacht toe, aldus de raadsman.
Zoals onder 4.3 overwogen is er geen sprake van een noodweersituatie. Reeds daarom kan een beroep op noodweerexces niet slagen, zodat de rechtbank dit verweer verwerpt.
Van overmacht of ontoerekeningsvatbaarheid is niet gebleken. Er zijn dan ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake het meer subsidiair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk deel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden, te weten de meldplicht en een behandelverplichting.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen inhoudelijk standpunt ten aanzien van de strafmaat ingenomen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar in functie door met kracht de keel van een agent dicht te drukken en dichtgedrukt te houden, terwijl die agent bezig was met een aanhouding. Verdachte heeft het werk van de politie bemoeilijkt en heeft zich zonder gegronde reden bemoeit met de aanhouding van een ander, en wel op een fysieke manier waardoor verbalisant [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden. Bovendien getuigt dergelijk gedrag jegens politieambtenaren in functie van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 6 december 2017, opgemaakt en ondertekend door J. Boenink, reclasseringswerker en M. Bark, leidinggevende. Uit dit rapport komt naar voren dat alhoewel er in de voorgeschiedenis agressie-gerelateerde problematiek bekend is bij verdachte, hij niet eerder bekend is met de mate van controleverlies en agressief gedrag zoals ten tijde van het tenlastegelegde incident. Uit verdiepingsdiagnostiek verricht door forensisch psychiatrische polikliniek Kairos blijkt dat er sprake is van interpersoonlijke problematiek, waarbij verdachte onvoldoende in contact staat met zijn gevoelsleven en emoties en gevoelens niet altijd kan reguleren. Hoewel verdachte zijn leven weer heeft opgepakt, acht de reclassering het wenselijk dat verdachte behandeling krijgt voor emotieregulering en agressiehantering. Zij adviseren dan ook een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
7 november 2017. Daaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Rekening houdende met de straffen die in eerdere soortgelijke zaken zijn opgelegd en alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend is. Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom soortgelijke feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk doen zijn en daaraan de na te melden door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken. In het geval er wel een bewezenverklaring volgt heeft de raadsman gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De omvang van de schade kan naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld worden op € 750,--. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 750,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder meer subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, gevestigd aan de Houtwal 16 te Zutphen, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen voor emotie- en agressieregulatie-problematiek bij een instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van een bedrag van
€ 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 750,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
15 dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. M.H. van der Lecq en mr. H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2017.
Buiten staat
Mrs. Schreurs en Van der Lecq zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland met nummer 201706121506.ALG. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van verbalisant [slachtoffer 2] van 21 mei 2017, pagina’s 154 en 155, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op zondag 21 mei 2017, waren mijn collega [slachtoffer 1] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland en ik belast met de horecasurveillance in het centrum van Zutphen. Op zondag 21 mei 2017, omstreeks 03:30 uur fietsen wij op de Schupstoel in Zutphen. Ik zag dat er een opstootje tussen twee jongens gaande was op de Schupstoel. Een van deze jongens ken ik ambtshalve als zijnde: [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 1993. De andere jongen bleek later te zijn: [naam] , geboren op [geboortedatum 3] 1992. Zowel [medeverdachte] als [naam] zijn door mijn collega en mij gevorderd om het centrum van Zutphen te verlaten. Wij wilden namelijk voorkomen dat het conflict verder zou escaleren. Uiteindelijk heb ik samen met collega [verbalisant] , welke op dat moment ook ter plaatse was, verdachte [medeverdachte] naar de grond gebracht. Ik zag dat collega [slachtoffer 1] probeerde om de omstanders op afstand te houden. Ik zag dat collega [verbalisant] de transportboei omsloeg bij [medeverdachte] aan zijn linker pols. Op dat moment was [medeverdachte] nog steeds flink verzet aan het plegen. Ik voelde ineens dat ik achter om mijn nek/keel werd gepakt. Ik voelde dat ik met kracht en opzet naar achteren werd getrokken doordat een onbekend persoon mijn nek/keel vast had met zijn rechter arm. Vervolgens voelde ik dat ik hierdoor naar de grond werd getrokken en dat er een verwurging werd aangelegd door met de rechter onderarm om mijn keel te vatten. Ik voelde dat de persoon die mij vast had zich op de grond liet vallen, waardoor ik met mijn rug boven op hem lag. Ik voelde langzaam dat mijn adem verdween en ik voelde dat ik door de verwurging stikte. Ik voelde dat de persoon die mij in zijn verwurging had zijn benen over mijn onderlichaam vouwde kennelijk met de bedoeling om zijn verwurging nog meer kracht bij te zetten. Vervolgens voelde en zag ik dat de persoon die mij in zijn verwurging had, zijn
rechterhand in zijn linkerarm vouwde waardoor er nog meer kracht op mijn keel en nek kwam te staan. Op dit moment voelde ik dat ik geen lucht meer had. Ik probeerde in alle macht mijn handen tussen zijn onderarm, die om mijn keel zat, te krijgen. Ik had op dat moment het idee dat ik stikte. Ik voelde dat de persoon die mij vast had geruime tijd kracht zette op zijn verwurging. Ik schat in dat de persoon die mij vast had, zijn verwurging ruim 20 seconden op volle kracht aanzette. Ik dacht op dit moment dat ik buiten mijn bewustzijn zou raken en daarbij voelde ik mij machteloos. Ik had het gevoel dat ik voor mijn leven vocht op dat moment. Ik ben bekend met vechtsporten en ik ben hierdoor bekend met dergelijke verwurgingen in de vechtsport. Ik weet hierdoor dat ik op het moment van de verwurging op het punt heb gestaan om mijn bewustzijn te verliezen. Door de verwurging voelde ik mij versuft en zag dubbel. Vervolgens voelde ik dat de verwurging werd losgehaald waardoor ik overeind kon komen. Ik zag er meerdere collega's bij mij waren. Ik voelde mijn versuft en zag dubbel. Ik zag dat [verdachte] werd aangehouden en ik begreep van mijn collega's dat hij
degene was die mij in zijn verwurging had. Door de verwurging heb ik een gezwollen en
pijnlijke keel.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer 1] van 21 mei 2017, pagina’s 177 en 178, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Op zondag 21 mei 2017 waren mijn collega [slachtoffer 2] en ik belast met de
horecasurveillance te Zutphen. Omstreeks 03.30 uur fietsten wij op de Schupstoel te Zutphen. Wij zagen dat er ter hoogte van Plein 48 een opstootje tussen twee jongens plaats vond. Wij zagen dat zij aan elkaar aan het trekken waren en we hoorden geschreeuw. Wij waren toen op een afstand van ongeveer 40 meter. Wij zijn er toen heen gegaan om te kijken wat er aan de hand was. Wij zagen dat de jongens elkaar steeds aanvlogen. Wij hebben vervolgens beide jongens uit elkaar gehaald. Ik herkende één van de jongens ambtshalve als [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 1993 te [geboorteplaats 2] en wonende aan de [woonplaats 2] . De andere jongen gaf op te zijn [naam] , geboren op [geboortedatum 3] 1992 te [geboorteplaats 3] en wonende aan de [woonplaats 3] . Wij hebben vervolgens beide jongens ieder een andere kant opgestuurd. Wij zagen dat ze elkaar steeds weer opzochten. Zij gingen dan eerst in gesprek en vielen elkaar vervolgens weer aan. Er stond ook een groep vrienden om heen die zich er steeds mee bemoeiden. Dit groepje bestond uit ongeveer vier mannen en twee vrouwen. Wij hebben de vechtende jongens opnieuw uit elkaar gehaald en beiden gevorderd om de Schupstoel te verlaten. Ik, verbalisant [slachtoffer 1] , zag dat [medeverdachte] niet luisterde. Ik hoorde mijn college [slachtoffer 2] tegen [medeverdachte] zeggen dat hij was aangehouden ter zake niet voldoen aan bevel of vordering. Ik zag vervolgens dat [medeverdachte] weg rende in de richting van de Zaadmarkt.
Wij hebben hem toen vast gepakt om hem aan te houden. Dit werd bemoeilijkt omdat de groep vrienden zich er steeds mee bemoeiden en er tussen wilden komen. Ik voelde dat zij aan mij trokken en zag dat zij probeerden om [medeverdachte] te ontzetten. [medeverdachte] verzette zich heftig. Ik zag dat het [slachtoffer 2] en de hondengeleider gelukt was om een handboei aan te slaan om de linker pols van [medeverdachte] . Wij waren ondertussen nog steeds fysiek bezig om de verdachte onder controle te krijgen. Ik zag toen dat één van de vrienden uit het groepje, mijn collega [slachtoffer 2] van achteren aanviel. Dit was een blanke jongen met een sikje. Ik herkende deze jongen als de jongen die eerst nog had geprobeerd om alles te sussen. Ik zag dat hij vanaf de achterkant een nekklem aanlegde en dat ze allebei op de grond vielen, bovenop [medeverdachte] . Ik hoorde de jongen roepen: “Blijf van mijn vriend af”. Ik zag dat deze jongen op zijn rug op de grond lag. Ik zag dat mijn collega [slachtoffer 2] op zijn rug boven op de jongen lag. Ik zag dat de jongen de nekklem hard aantrok en dat mijn collega [slachtoffer 2] geen kant op kon. Ik schreeuwde tegen de jongen dat hij mijn collega los moest laten. Ik zag dat mijn collega [slachtoffer 2] rood aan liep en zag dat hij onvoldoende lucht kreeg. Ik probeerde uit alle macht om [slachtoffer 2] los te krijgen uit deze klem. Ik voelde paniek toen het niet lukte om de klem los te krijgen. Vlak voor het moment dat de hond werd ingezet, kwam er plotseling een andere omstander op ons liggen. Ik zag dat hij wilde ons helpen om [slachtoffer 2] te bevrijden uit de klem. Ik zag toen dat de hond de verkeerde jongen in zijn rechterbeen beet.
Hierdoor liet de jongen die mijn collega [slachtoffer 2] bij zijn nek had los. Ik zag dat de jongen werd aangehouden door collega’s die in de tussentijd aan waren komen rijden.
3.
De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 14 december 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik kwam aan en [medeverdachte] lag al op de grond. Ik pakte [slachtoffer 2] van achteren vast en trok hem van [medeverdachte] af. Ik pakte hem om zijn middel en misschien half om zijn nek. Daarna vielen we achterover op de grond en toen ging het eigenlijk allemaal heel snel.