ECLI:NL:RBOVE:2017:4781

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
05/720201-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling van een politieagente en vernieling van handboeien

Op 28 december 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 24-jarige man uit Zutphen, die werd beschuldigd van het mishandelen van een politieagente en het vernielen van handboeien. De man werd op 21 mei 2017 aangehouden in het centrum van Zutphen na een opstootje. Tijdens zijn aanhouding heeft hij een politieagente, brigadier [slachtoffer 1], met kracht tegen een stalen hekwerk geduwd, wat leidde tot pijn bij de agente. Daarnaast heeft hij, nadat hij was ontsnapt, zijn handboeien laten doorslijpen door een vriend en deze in de IJssel gegooid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 80 uur op. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 275 euro aan de benadeelde politieagente. De rechtbank overwoog dat het gedrag van de verdachte een gebrek aan respect voor het openbaar gezag toonde en dat hij eerder voor geweldsdelicten was veroordeeld, wat meegewogen werd in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 05/720201-17 (P)
Datum vonnis: 28 december 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 december 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Pol en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. S.H.M. Kloppenberg, advocaat te Drempt, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een politieagente heeft mishandeld;
feit 2:samen met een ander handboeien heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 21 mei 2017 te Zutphen,
een ambtenaar, [slachtoffer 1] (brigadier van de Eenheid Oost-Nederland),
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening
heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen een (stalen) hekwerk aan te duwen;
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2017 te Zutphen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk:
- een (set) handboei(en),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), te weten aan De Nationale Politie (Eenheid
Oost-Nederland) toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De voorvragen

De zaak van de medeverdachte [medeverdachte] is verwezen van de rechtbank Gelderland naar de rechtbank Overijssel. Hoewel de aan verdachte tenlastegelegde feiten anders luiden dan het aan [medeverdachte] tenlastegelegde feit, is de rechtbank van oordeel dat beide zaken in zodanig verband tot elkaar staan dat de behandeling voor één rechtbank gewenst moet worden geacht. De rechtbank acht zich daarom op grond van artikel 6 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd om van deze zaak kennis te nemen.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de raadsman dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging omdat de beginselen van een behoorlijke procesorde zouden zijn geschonden, reeds omdat deze stelling onvoldoende is onderbouwd.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen op grond van de aangifte, de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde nu niet uit de camerabeelden blijkt dat verdachte verbalisant [slachtoffer 1] tegen een hek heeft geduwd. Indien deze handeling wel kan worden bewezen dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat het opzet van verdachte er niet op was gericht om pijn en letsel toe te brengen. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, omdat er geen sprake is van wederrechtelijkheid, aangezien de onaantastbaarheid van het lichaam maakt dat iemand bij zichzelf handboeien mag verwijderen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de hierna als bijlage aangehechte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op zondag 21 mei 2017 omstreeks 03:30 uur waren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, belast met toezicht horeca in het centrum van Zutphen. Ze fietsten op dat tijdstip op de Schupstoel en zagen dat er een opstootje gaande was tussen de hen bekende verdachte en een andere jongen, naar later bleek [naam 1] . Beiden werden gevorderd het centrum van Zutphen te verlaten om escalatie te voorkomen. Verdachte voldeed hier niet aan en werd aangehouden. Hij onttrok zich aan zijn aanhouding en rende weg via de Bernardsteeg naar de Zaadmarkt. Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben hem te voet achtervolgd. Op de Zaadmarkt hebben zij verdachte vastgepakt. Terwijl zij verdachte vast hadden en naar de overkant van de Zaadmarkt begeleidden, kwam een hondengeleider ter plaatse. Op dat moment begon verdachte zich hevig te verzetten en tijdens dit verzet heeft hij verbalisant [slachtoffer 1] met kracht tegen een stalen hekwerk geduwd. Uit deze handelswijze blijkt naar het oordeel van de rechtbank reeds dat verdachte opzet had op de mishandeling van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] voelde hierdoor pijn in haar maag. Verdachte heeft gesteld dat hij geen opzet had op het toebrengen van pijn of letsel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zich zodanig te verzetten dat door zijn bewegingen verbalisant [slachtoffer 1] met kracht tegen een stalen hekwerk werd geduwd, zich echter bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij die [slachtoffer 1] daarmee pijn zou toebrengen. Verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van pijn of letsel aan verbalisant [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 2
De rechtbank stelt op grond van de hierna als bijlage aangehechte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 mei 2017 is verdachte weggerend, nadat was geprobeerd hem aan te houden. De verbalisanten hadden reeds om één hand van verdachte handboeien gedaan. Toen verdachte wegrende, had hij deze handboeien dan ook nog om. Verdachte is vervolgens met een aantal vrienden naar een bekende van zijn vriendin [naam 2] gegaan, te weten [naam 3] . Deze [naam 3] heeft met een slijptol de handboei van de hand van verdachte geslepen, hetgeen verdachte zelf wilde, waarna verdachte de kapotte handboei in de IJssel heeft gegooid.
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte, samen met [naam 3] , de handboei opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield door hem door te slijpen en dat hij deze daarna heeft weggemaakt door de handboeien in de IJssel te gooien. Het tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 21 mei 2017 te Zutphen, een ambtenaar, [slachtoffer 1] (brigadier van de Eenheid Oost-Nederland), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met kracht tegen een stalen hekwerk aan te duwen;
2.
hij op 21 mei 2017 te Zutphen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk handboeien, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader, te weten aan De Nationale Politie (Eenheid Oost-Nederland) toebehoorden, heeft vernield en weggemaakt.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en wegmaken.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht en daarnaast een taakstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft schuldigverklaring zonder oplegging van straf bepleit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar in functie. Hij heeft een verbalisant tegen een stalen hekwerk geduwd, terwijl die verbalisant probeerde verdachte aan te houden en te boeien. Tijdens de bij de aanhouding ontstane commotie wist verdachte te ontkomen. Verdachte had om één hand een handboei, die hij er door een ander met een slijptol heeft laten afhalen. Door aldus te handelen heeft hij de handhaving door de agenten belemmerd. Bovendien getuigt dergelijk gedrag jegens politieambtenaren in functie van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 november 2017. Daaruit blijkt dat verdachte in het verleden meerdere malen voor geweldsdelicten is veroordeeld, welke veroordelingen hem er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Rekening houdende met de straffen die in eerdere soortgelijke zaken zijn opgelegd en alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van één dag, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 275,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken. In het geval er wel een bewezenverklaring volgt heeft de raadsman gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde onder feit 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Gelet op de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij acht de rechtbank een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats.
De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De omvang van de schade kan naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld worden op € 275,--. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot dit bedrag, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22b, 22c, 22d, 27 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 2
het misdrijf:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en wegmaken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van een bedrag van
€ 275,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 275,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
5 dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. M.H. van der Lecq en mr. H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2017.
Buiten staat
Mrs. Schreurs en Van der Lecq zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland met nummer 201706121506.ALG. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 21 mei 2017, pagina’s 175 en 176, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Op zondag 21 mei 2017, waren mijn collega [slachtoffer 2] en ik belast met de horecasurveillance. Wij waren gekleed in uniform en maakten gebruik van de opvallende politiebikes. Omstreeks 03.30 uur reden wij op de Schupstoel te Zutphen. Wij zagen ter hoogte van Plein 48 een opstootje tussen twee jongens. Wij hebben vervolgens beide jongens uit elkaar gehaald. Ik herkende één van de jongens ambtshalve als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] en wonende aan de [woonplaats] . Ik, verbalisant [slachtoffer 1] , zag dat [verdachte] niet luisterde. Ik hoorde mijn college [slachtoffer 2] tegen [verdachte] zeggen dat hij was aangehouden ter zake niet voldoen aan bevel of vordering. Ik zag vervolgens dat [verdachte] weg rende in de richting van de Zaadmarkt. Ik zag dat [verdachte] een paar keer struikelde. Ik zag vervolgens dat [verdachte] op de grond viel achter een geparkeerde auto. Wij hebben hem toen vast gepakt om hem aan te houden. Op een gegeven moment hadden wij [verdachte] vast en liepen wij naar de overkant van de Zaadmarkt. Ik, verbalisant [slachtoffer 1] , zag de bus van de hondengeleider aan komen
rijden. Ik heb toen door middel van een handgebaar geseind dat hij onze kant op moest komen. Op dat moment begon [verdachte] zich zeer heftig te verzetten. Er ontstond een worsteling waarbij hij mij, verbalisant [slachtoffer 1] , hard tegen een stalen hekwerk aan duwde. Ik voelde op dat moment pijn in mijn maag en voelde dat de lucht uit mijn longen werd gedrukt.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer 2] van 21 mei 2017, pagina 159, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van die verbalisant:
Doordat [verdachte] niet wenste mee te werken aan zijn aanhouding, zag verdachte [verdachte] kennelijk kans om mijn collega [slachtoffer 1] met kracht en opzet te duwen. Ik, [slachtoffer 2] , zag dat verdachte [verdachte] mijn collega [slachtoffer 1] met beide handen duwde. Dit gebeurde met kracht en opzet waardoor mijn collega [slachtoffer 1] hard tegen een ijzeren hekwerk aan kwam. Op dat moment zag ik, [slachtoffer 2] , dat collega surveillance hondengeleider [verbalisant] de Zaadmarkt op reed.
3.
De eigen waarneming van de voorzitter als bedoeld in artikel 340 Sv, gedaan ter terechtzitting van 14 december 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zie op de camerabeelden die de Zaadmarkt te Zutphen laten zien het volgende. Ik hoor verdachte verklaren dat hij zichzelf herkent als de persoon op de beelden met het witte shirt aan. Ik zie bij 10:09 minuten dat verdachte door twee verbalisanten wordt vastgehouden. De verbalisanten hebben ieder een arm van verdachte vast en verdachte blijft zich verzetten. Verdachte blijft zich verzetten terwijl één van de agenten bij een hekwerk staat. Ik zie een schokbeweging van het lichaam van de agent op het moment dat zij in aanraking komt met het hekwerk. Ik zie dat die verbalisant verdachte aan één kant vast heeft.
Ten aanzien van feit 2
1.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 30 mei 2017, pagina’s 74 en 75, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik ben naar een andere vriend toegegaan, bij zijn huis zeg maar. Die vriend woont aan de [adres] te Zutphen. Daar blaas ik stoom af, in paniek. lk heb nog één handboei om. Onderweg kwam ik nog een vriendin tegen. Die was er ook bij in de stad, dat is [naam 4] . Zij was ook al bij mijn huis geweest en zei dat ik beter niet naar huis kon gaan omdat er allemaal politie was. [naam 4] heeft een meisje geregeld met een auto. Haar naam weet ik niet. [naam 2] nam iemand mee en die kon regelen dat mijn boeien af konden. Die jongen heet [naam 3] , zijn achternaam weet ik niet. We stapten met zijn vijven in de auto en reden weg. We reden naar het huis van die jongen en daar heeft hij mij van die boei ontdaan. Ik weet dat het in [dorp] is de straatnaam weet ik niet. Die jongen deed dat met een slijptol. Daarna zijn we teruggegaan naar hetzelfde adres, de [adres] . Daar werden we afgezet door dat meisje met die witte auto. Zij reed alleen verder, de andere vier stapten uit. Hierna zijn we uit elkaar gegaan. De handboei heb ik in de IJssel gegooid. Dat was bij de Oude IJssel brug.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 3 juni 2017, pagina’s 133 en 134, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [naam 3] :
Het is allemaal in de nacht van zaterdag 20 mei 2017 op zondag 21 mei 2017 gebeurd. Onderweg naar huis werd ik gebeld door [naam 2] . Zij vroeg of ik naar de [adres] wilde komen. Daar ben ik toen heen gegaan en van daaruit zijn wij naar mijn huis gegaan. Op een gegeven moment kwam [verdachte] aangelopen met een vriendin van hem. Die was best overstuur en had handboeien om en overal schaafwonden zitten. Hij wilde van die handboeien af. Ik heb toen aangeboden om de handboeien bij mij thuis er af te halen. Aangezien ik in [dorp] woon en dat nogal een stukje weg is, is er een meisje gekomen en die heeft ons heen en weer gereden. Ik heb inderdaad aangeboden om naar mijn huis te rijden en daar de handboeien door te slijpen. Daar ligt allemaal gereedschap en staat een werkbank. Het was er allemaal al.