4.1.4Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor is uiteengezet staat vast dat verdachte [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen vier kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten.
De rechtbank komt tot de bewezen verklaring van dit onder parketnummer 08/952033-16 tenlastegelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van de zitting van 10 juli 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
- het geschrift, te weten het verslag ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van de deskundige M. Buiskool, arts en patholoog, werkzaam voor het Nederlands Forensisch Instituut, van 15 april 2016, dossierpagina 3419;
- het geschrift, te weten het verslag ‘Schotrestenonderzoek’ van de deskundige
dr. ir. A. Knijnenberg, werkzaam voor het Nederlands Forensisch Instituut, van 17 juni 2016, dossierpagina 3479;
- het geschrift, te weten het verslag ‘Wapen- en munitieonderzoek’ van de deskundige
W. Kerkhoff, werkzaam voor het Nederlands Forensisch Instituut, van 1 juni 2016, dossierpagina 3511.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
- de voorbedachte raad
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Voor bewezen verklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte en [slachtoffer 1] hebben gezamenlijk hennep gekweekt in uiteindelijk twee ruimtes bij de bakkerij. Op 4 januari 2016 vertelde [slachtoffer 1] aan verdachte dat er was ingebroken en de opbrengst van de kwekerij was weggehaald. Verdachte voelde zich belazerd, te meer nu hij ook zijn spaargeld aan [slachtoffer 1] in bewaring had gegeven. Om het werkelijke verhaal boven water te krijgen en om zijn geld te krijgen is verdachte op 13 januari 2016 met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) naar [slachtoffer 1] in de bakkerij in Enschede gegaan. [naam 1] is toen de bakkerij in gegaan om te bemiddelen tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Verdachte heeft buiten de bakkerij staan wachten. [naam 1] is vervolgens samen met verdachte weggereden. In de auto begon verdachte te schreeuwen en gooide verdachte de deur van de auto open tijdens het rijden. Op de Trompstraat riep verdachte “Ik ben er klaar mee” en is hij geïrriteerd uitgestapt. Verdachte heeft vervolgens zijn telefoon kapot gegooid en is terug gerend richting de bakkerij. [naam 1] onderschrijft de verklaring van verdachte hierover dat verdachte woedend was.
Verdachte droeg op dat moment een wapen bij zich.
De rechtbank stelt voorop dat uit onderhavig dossier en het onderzoek ter zitting niet is gebleken van een duidelijk vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Voorts is niet komen vast te staan dat verdachte, die het vuurwapen naar eigen zeggen altijd bij zich droeg, het vuurwapen die dag had meegenomen met de bedoeling om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Weliswaar was verdachte naar aanleiding van het financiële conflict op het hiervoor beschreven moment dat hij bij [naam 1] in de auto zat bijzonder boos, echter valt uit het dossier niet op te maken dat verdachte op dat moment, noch toen hij uit de auto stapte en naar de bakkerij liep de bedoeling had om [slachtoffer 1] te doden. Nu verdachte heeft ontkend met een dergelijk plan naar de bakkerij te zijn gegaan en bewijs van een plan noch uit de feiten en omstandigheden, noch uit de uiterlijke kenmerken van verdachtes gedrag valt af te leiden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte toen reeds het besluit om [slachtoffer 1] te doden had genomen.
Nu niet vast is komen te staan op welk moment het voornemen bij verdachte is ontstaan, dan wel het besluit is genomen om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, en eveneens niet is komen vast te staan hoeveel tijd tussen het nemen van het besluit en de uiteindelijke uitvoering daarvan is verstreken, blijft de reële mogelijkheid open dat het besluit om [slachtoffer 1] van het leven te beroven pas tijdens de laatste ontmoeting van maximaal achtenzestig seconden is genomen en dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat verdachte tegen diverse mensen uitlatingen heeft gedaan over het doodschieten van mensen als hij zijn geld niet zou krijgen maakt dit niet anders.
De rechtbank concludeert dat niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van het, voor bewezen verklaring van moord in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vereiste van kalm beraad en het zich rekenschap geven van de betekenis van de gevolgen van de voorgenomen daad. Vorenstaande betekent dat de voorbedachten raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat het feit moet worden gekwalificeerd als doodslag.
- medeplegen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit het onderzoek niet is gebleken dat verdachte van iemand opdracht heeft gekregen of het verzoek heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Ook overigens is niet gebleken van enige vorm van medeplegen, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.