ECLI:NL:RBOVE:2017:4740

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
08/952033-16 en 08/730062-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en verboden wapenbezit na fatale schietpartij in Enschede

De rechtbank Overijssel heeft op 22 december 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 47-jarige man, die werd beschuldigd van doodslag en verboden wapenbezit. De verdachte heeft op 13 januari 2016 in Enschede met een vuurwapen vier kogels in het lichaam van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], geschoten, wat leidde tot diens dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar dat er wel sprake was van doodslag. De officier van justitie had moord ten laste gelegd, maar de rechtbank oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de verdachte met kalm beraad heeft gehandeld. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen, wat op 26 januari 2016 in Hengelo werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar voor de doodslag en het verboden wapenbezit. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer, die schade hebben geleden door de fatale schietpartij. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar ook enkele schadeposten afgewezen, waaronder de vordering voor shockschade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/952033-16 en 08/730062-16 (P) (t.t.z. gevoegd)
Datum vonnis: 22 december 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in het huis van bewaring Zwolle in Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 juli 2017 en 1 december 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.T. Tjauw-Foe en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 08/952033-16:samen met anderen of alleen, al dan niet met voorbedachte raad, een persoon genaamd [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft doodgeschoten;
parketnummer 08/730062-16:een verboden vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
parketnummer 08/952033-16
hij op of omstreeks 13 januari 2016 te Enschede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meer kogels in het
lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op of omstreeks 13 januari 2016 te Enschede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een
vuurwapen een of meer kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten;
parketnummer 08/730062-16
hij op of omstreeks 26 januari 2016,
in de gemeente Hengelo (O),
een wapen van categorie III, te weten een (gas/alarm)pistool (merk Bruni),
kaliber 8 mm centraalvuur (en omgebouwd door middel van een nieuwe loop van
het kaliber 6.35 mm.), en/of munitie van categorie III, te weten een aantal
patronen, voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Parketnummer 08/952033-16
4.1.1
De feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 13 januari 2016 in Enschede met een vuurwapen vier kogels in het lichaam van een persoon genaamd [slachtoffer 1] geschoten. Bij sectie op het lichaam is gebleken dat het intreden van de dood kan worden verklaard door deze vier kogels, die hebben geleid tot vier inschoten aan de romp. Deze inschoten bevinden zich hoog aan de voorzijde linkerschouder, hoog aan de rug links zijwaarts, hoog aan de borstkas links zijwaarts en laag aan de borstkas links. Twee van de kogels hebben vitale organen geraakt, waaronder het hart en de longen, de andere twee kogels hebben middels bloedverlies bijgedragen aan de dood. De schootsafstand voor de inschot-beschadiging ter hoogte van linkerschouderblad/achterpand van het T-shirt zijn als waarschijnlijk bevonden gelegen tussen de 2,5 en 25 cm en de afstand voor de inschot-beschadiging ter hoogte van de linkerschouder/voorpand tussen de 10 en 50 cm.
4.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk heeft doodgeschoten. Volgens de officier van justitie is onvoldoende komen vast te staan wanneer het besluit om daadwerkelijk te schieten is genomen en is niet gebleken van een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Nu de mogelijkheid open blijft dat het besluit om [slachtoffer 1] te doden pas tijdens de laatste fatale ontmoeting is genomen, is er, gelet op de jurisprudentie, geen sprake van voorbedachte raad. Het feit dient te worden gekwalificeerd als doodslag. De officier van justitie acht medeplegen evenmin bewezen.
4.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een levensdelict, door met een vuurwapen [slachtoffer 1] dood te schieten. De raadsman heeft bepleit dat er geen sprake is van voorbedachte raad, zodat ten aanzien van de tenlastegelegde moord geen bewezenverklaring kan volgen. Doodslag kan wel bewezen worden. Verdachte dient echter te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien er sprake is van noodweer dan wel noodweerexces.
4.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor is uiteengezet staat vast dat verdachte [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen vier kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten.
De rechtbank komt tot de bewezen verklaring van dit onder parketnummer 08/952033-16 tenlastegelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
- het proces-verbaal van de zitting van 10 juli 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
- het geschrift, te weten het verslag ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van de deskundige M. Buiskool, arts en patholoog, werkzaam voor het Nederlands Forensisch Instituut, van 15 april 2016, dossierpagina 3419;
- het geschrift, te weten het verslag ‘Schotrestenonderzoek’ van de deskundige
dr. ir. A. Knijnenberg, werkzaam voor het Nederlands Forensisch Instituut, van 17 juni 2016, dossierpagina 3479;
- het geschrift, te weten het verslag ‘Wapen- en munitieonderzoek’ van de deskundige
W. Kerkhoff, werkzaam voor het Nederlands Forensisch Instituut, van 1 juni 2016, dossierpagina 3511.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
- de voorbedachte raad
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Voor bewezen verklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte en [slachtoffer 1] hebben gezamenlijk hennep gekweekt in uiteindelijk twee ruimtes bij de bakkerij. Op 4 januari 2016 vertelde [slachtoffer 1] aan verdachte dat er was ingebroken en de opbrengst van de kwekerij was weggehaald. Verdachte voelde zich belazerd, te meer nu hij ook zijn spaargeld aan [slachtoffer 1] in bewaring had gegeven. Om het werkelijke verhaal boven water te krijgen en om zijn geld te krijgen is verdachte op 13 januari 2016 met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) naar [slachtoffer 1] in de bakkerij in Enschede gegaan. [naam 1] is toen de bakkerij in gegaan om te bemiddelen tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Verdachte heeft buiten de bakkerij staan wachten. [naam 1] is vervolgens samen met verdachte weggereden. In de auto begon verdachte te schreeuwen en gooide verdachte de deur van de auto open tijdens het rijden. Op de Trompstraat riep verdachte “Ik ben er klaar mee” en is hij geïrriteerd uitgestapt. Verdachte heeft vervolgens zijn telefoon kapot gegooid en is terug gerend richting de bakkerij. [naam 1] onderschrijft de verklaring van verdachte hierover dat verdachte woedend was.
Verdachte droeg op dat moment een wapen bij zich.
De rechtbank stelt voorop dat uit onderhavig dossier en het onderzoek ter zitting niet is gebleken van een duidelijk vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Voorts is niet komen vast te staan dat verdachte, die het vuurwapen naar eigen zeggen altijd bij zich droeg, het vuurwapen die dag had meegenomen met de bedoeling om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Weliswaar was verdachte naar aanleiding van het financiële conflict op het hiervoor beschreven moment dat hij bij [naam 1] in de auto zat bijzonder boos, echter valt uit het dossier niet op te maken dat verdachte op dat moment, noch toen hij uit de auto stapte en naar de bakkerij liep de bedoeling had om [slachtoffer 1] te doden. Nu verdachte heeft ontkend met een dergelijk plan naar de bakkerij te zijn gegaan en bewijs van een plan noch uit de feiten en omstandigheden, noch uit de uiterlijke kenmerken van verdachtes gedrag valt af te leiden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte toen reeds het besluit om [slachtoffer 1] te doden had genomen.
Nu niet vast is komen te staan op welk moment het voornemen bij verdachte is ontstaan, dan wel het besluit is genomen om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, en eveneens niet is komen vast te staan hoeveel tijd tussen het nemen van het besluit en de uiteindelijke uitvoering daarvan is verstreken, blijft de reële mogelijkheid open dat het besluit om [slachtoffer 1] van het leven te beroven pas tijdens de laatste ontmoeting van maximaal achtenzestig seconden is genomen en dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat verdachte tegen diverse mensen uitlatingen heeft gedaan over het doodschieten van mensen als hij zijn geld niet zou krijgen maakt dit niet anders.
De rechtbank concludeert dat niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van het, voor bewezen verklaring van moord in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vereiste van kalm beraad en het zich rekenschap geven van de betekenis van de gevolgen van de voorgenomen daad. Vorenstaande betekent dat de voorbedachten raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat het feit moet worden gekwalificeerd als doodslag.
- medeplegen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit het onderzoek niet is gebleken dat verdachte van iemand opdracht heeft gekregen of het verzoek heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Ook overigens is niet gebleken van enige vorm van medeplegen, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
parketnummer 08/730062-16
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ook het voorhanden hebben van een pistool wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder parketnummer 08/730062-16 ten laste gelegde, het ongeoorloofde wapenbezit, heeft de raadsman zich ten aanzien van de bewezen verklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [2]
- het proces-verbaal van de zitting van 10 juli 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , basisteam Twente-Midden van 27 januari 2016, pagina 17, 18;
- de kennisgeving van in beslagneming opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] van 28 januari 2016, pagina 20;
- het relaasproces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] van 28 januari 2016, pagina 2 en 23;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 27 januari 2017, pagina 16.
4.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/952033-16 primair (moord) ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is op grond van vorenstaande bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder parketnummer 08/952033-16 subsidiair (doodslag) en het onder parketnummer 08/730062-16 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 08/952033-16 subsidiair
hij op 13 januari 2016 te Enschede [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten;
parketnummer 08/730062-16
hij op 26 januari 2016 in de gemeente Hengelo (O) een wapen van categorie III, te weten een gas/alarmpistool merk Bruni, kaliber 8 mm centraalvuur (en omgebouwd door middel van een nieuwe loop van het kaliber 6.35 mm.) en munitie van categorie III, te weten een aantal patronen, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezen verklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/952033-16 subsidiair en onder parketnummer 08/730062-16 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 Sr en in artikel 55 van de Wet wapens en munitie (Wwm). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 08/952033-16 subsidiair
het misdrijf: doodslag;
parketnummer 08/730062-16
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Noodweer
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en heeft gesteld dat verdachte zich mocht verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijk aanval die door [slachtoffer 1] was ingezet door verdachte hard met beide handen bij de keel te grijpen en op te tillen en nadat verdachte hieruit had weten te ontsnappen, vervolgens met gestrekte armen achter verdachte aan te komen. Nu het gebeuren zich in een kleine ruimte afspeelde, verdachte [slachtoffer 1] verbaal en met een schot richting de benen heeft gewaarschuwd, alles heel snel ging en beangstigend was voor verdachte en verdachte zich daarom niet aan de situatie kon noch behoefde te onttrekken, is aan het subsidiariteitsvereiste voldaan, aldus de raadsman. Volgens de raadsman is tevens voldaan aan het proportionaliteitsvereiste omdat [slachtoffer 1] een grote en sterke man betrof voor wie verdachte totaal geen partij was.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in dit kader primair aangevoerd dat gelet op de zeer korte tijd (uitgaande van de berekende tijd van 22 tot 68 seconden) waarin het delict heeft plaatsgevonden de gebeurtenissen zoals door verdachte zijn geschetst - te weten het binnenlopen in de bakkerij, het discussiëren met [slachtoffer 1] over geld, het door [slachtoffer 1] dichtknijpen van de keel van verdachte waarna verdachte aan [slachtoffer 1] een knietje gaf en loskwam, het achteruit lopen van verdachte, het pakken van het pistool, het doorladen en lossen van ten minste vier schoten – ongeloofwaardig zijn.
Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat anders dan uit de verklaring van verdachte niet is gebleken van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding en dat het noodweerverweer op dit punt reeds dient te stranden.
Voor zover aannemelijk geacht dat [slachtoffer 1] verdachte zou hebben aangevallen, heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, nu hij zich bij de deur en de uitgang heeft bevonden en tevens bekend was met de situatie in en om de bakkerij, een reële en redelijke mogelijkheid had om snel te kunnen vluchten. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat het meermalen schieten met een geladen vuurwapen in een onredelijke verhouding staat tot de door verdachte gestelde aanval door het slachtoffer. Ook aan de proportionaliteitseis is niet voldaan.
Het oordeel van de rechtbank
Aan een verdachte die heeft gehandeld ter verdediging, kan onder omstandigheden een beroep toekomen op de in artikel 41 Sr omschreven strafuitsluitingsgronden noodweer dan wel noodweer exces. Voor het aannemen van noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Verdachte heeft een verklaring gegeven over hetgeen zich vanaf het moment dat hij de bakkerij is binnengelopen heeft afgespeeld. Bij verdachte is geen letsel vastgesteld, noch is DNA van [slachtoffer 1] aangetroffen op de huid dan wel de kleding van verdachte.
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte voorzien van een wapen, in een bijzonder geagiteerde gemoedstoestand naar de bakkerij is gegaan en tussen de 22 en 68 seconden binnen is geweest. Ook staat vast dat vier kogels uit het wapen van verdachte, [slachtoffer 1] aan de zij- en achterkant van het lichaam hebben geraakt. De door de deskundigen geconstrueerde schootsbanen passen niet bij de verklaring die verdachte heeft gegeven over het gebeuren in de bakkerij, met name niet bij de stelling van verdachte dat [slachtoffer 1] met gestrekte armen op verdachte af is blijven komen. De rechtbank acht op grond van het vorenstaande niet aannemelijk dat [slachtoffer 1] verdachte heeft aangevallen op de manier zoals verdachte heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is de aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden. Ook op basis van de overige omstandigheden acht de rechtbank niet aannemelijk dat sprake was van een noodweersituatie; het is verdachte zelf die gewapend met een geladen pistool in geagiteerde toestand naar [slachtoffer 1] is gegaan, heeft hij kleding die hij ten tijde van het incident droeg en waarop mogelijk sporen aangetroffen hadden kunnen worden die zijn verklaring hadden kunnen ondersteunen, weggemaakt en heeft hij zich - terwijl hij kennelijk in de veronderstelling was dat hij vanuit noodweer gehandeld had - niet bij de politie gemeld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
Nu geen sprake is van een noodweersituatie, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van het verweer ten aanzien van noodweer-exces.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de onder parketnummer 08/952033-16 subsidiair en onder parketnummer 08/730062-16 bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft alleen ten aanzien van het onder parketnummer 08/730061-16 tenlastegelegde feit een strafmaatverweer gevoerd en hiertoe aangesloten bij hetgeen ingevolge de LOVS voor bezit van een vuurwapen en munitie als uitgangspunt wordt genomen, te weten respectievelijk een gevangenisstraf en een geldboete.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft opzettelijk en op gewelddadige wijze een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer 1] . Het doden van een ander persoon is een kille daad en de meest ernstige onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Met zijn handelen heeft verdachte aan [slachtoffer 1] dat recht en daarmee het meest wezenlijke bezit ontnomen. Dat niets anders dan een financieel geschil ten grondslag lag aan verdachtes handelen, maakt zijn daad des te schrijnender. De rechtbank stelt voorop dat het plotselinge overlijden van [slachtoffer 1] en met name de wijze waarop hij is gedood bij zijn naaste familie, maar ook bij andere directe naasten, onvoorstelbaar leed en verdriet heeft toegebracht, zoals door de zus van [slachtoffer 1] , mevrouw [naam 2] , in de door haar opgestelde en ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring is verwoord.
Een levensdelict brengt naast de grote gevolgen voor de nabestaanden ook een schok teweeg in de maatschappij en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven over de omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan het plegen van het feit, waarmee hij het verwerkingsproces bij de nabestaanden, die met onbeantwoorde vragen achterblijven, ernstig bemoeilijkt.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen en munitie, welk feit de rechtbank eveneens meeweegt bij haar strafmaatoverwegingen. Verboden wapenbezit brengt voor de maatschappij onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich mee, welke risico’s zich in de onderhavige zaak daadwerkelijk hebben geopenbaard.
De rechtbank heeft bij haar strafmaatoverwegingen aansluiting gezocht bij de uitspraken in soortgelijke zaken. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van een vuurwapen, maar ook het gegeven dat een aan het criminele drugcircuit gerelateerd financieel geschil hieraan ten grondslag ligt in negatieve zin voor verdachte meewegen.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte volgt dat verdachte eerder, hoewel langere tijd geleden, meerdere malen in verband met een poging doodslag en meerdere malen in verband met overtreding van de Opiumwet met politie en justitie in aanraking is geweest. Ook dat weegt in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapporten door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, van 19 april 2016 en door
P.K. Kristensen, GZ-psycholoog, van 1 mei 2016. Beide deskundigen zijn van mening dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis en achten verdachte geheel toerekeningsvatbaar. De deskundigen stellen dat sprake is van cannabismisbruik. Een behandeling achten de deskundigen niet geïndiceerd.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en sluit aan bij de conclusies zoals hiervoor uiteengezet.
De hierboven genoemde overwegingen overziend meent de rechtbank dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van elf jaar rechtvaardigen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[gemachtigde] heeft zich, namens [naam 2] , als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 24.114,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit onder parketnummer 08/952033-16 subsidiair is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- uitvaart: - bidprentjes € 99,99;
- bloemen € 95,00;
- reiskosten € 15,89;
- reiskosten € 19,40;
- kosten verzorging € 45,00;
- kosten notaris € 8.791,95;
- medicijnen € 47,02.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende post:
- shockschade/smartengeld € 15.000,00.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deugdelijk is onderbouwd en in zijn geheel kan worden toegewezen, plus wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in het geheel niet ontvankelijk moet worden verklaard nu de vordering, gelet op de inhoud en omvang van die vordering, een onevenredige belasting van het strafproces inhoudt en aldus thuis hoort in een civiele procedure.
Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat de schadepost die ziet op notariskosten een ‘voorlopige declaratie’ betreft zonder urenspecificatie, zodat niet duidelijk is wat de daadwerkelijke schade is en dat niet valt uit te sluiten dat de eindnota veel lager zal uitvallen. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij voor deze schadepost niet ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de overige materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman eveneens niet ontvankelijkheid bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen deskundigenrapportage is waaruit volgt dat sprake is van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend, ziektebeeld. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij het wetsvoorstel affectieschade, omdat het wetsvoorstel niet op de onderhavige zaak van toepassing is en ook niet op dat wetsvoorstel kan worden geanticipeerd. Voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade wel ontvankelijk zou zijn stelt de raadsman dat er sprake is van risico-aanvaarding omdat de benadeelde partij er zelf voor gekozen heeft om de confrontatie met haar overleden broer aan te gaan. Tot slot heeft de raadsman kanttekeningen geplaatst bij de nagekomen brief van de GZ-psycholoog met medische informatie over de psychische klachten van de benadeelde partij.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder parketnummer 08/952033-16 subsidiair ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit zoals voornoemd rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal de verschillende opgevoerde schadeposten afzonderlijk bespreken.
8.4.1
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat nabestaanden volgens artikel 51f, lid 2 Sv jo. artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vergoeding van bepaalde kosten kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van het strafbare feit. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Het gaat dan om de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging. Uit artikel 6:108 lid 2 BW volgt dat de aansprakelijke verplicht is aan degene die de kosten van de lijkbezorging heeft betaald, deze kosten te vergoeden voor zover deze in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Dit kan een ieder zijn die deze kosten heeft gedragen, ongeacht diens relatie tot het slachtoffer. Onder dergelijke kosten verstaat de rechtbank kosten die in het algemeen met een begrafenis in verband worden gebracht.
De benadeelde partij vordert zoals hiervoor uiteengezet in dit kader de kosten van de bidprentjes, bloemen, reiskosten, kosten voor verzorging van de overledene en notariskosten.
- bidprentjes, bloemen, reiskosten, kosten verzorging
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit kosten die zozeer samenhangen met de lijkbezorging dat ze voor vergoeding in aanmerking komen. De hoogte van de opgevoerde schadeposten bidprentjes, bloemen, reiskosten en kosten verzorging is voorts niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde ten aanzien van deze posten daarom toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen schadeposten moeten worden vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ingetreden. Nu dit moment voor de opgevoerde schadeposten verschilt, zal de rechtbank de wettelijke rente per schadepost vaststellen.
De rechtbank wijst het gevorderde toe tot het bedrag van:
- € 99,99 ( bidprentjes), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 20 januari 2016;
- € 95,-- ( bloemen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 21 januari 2016;
- € 15,89 ( reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 20 januari 2016;
- € 19,40 ( reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 21 januari 2016;
- € 45,-- ( verzorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 21 januari 2016;
- notariskosten
De opgevoerde schadepost notariskosten is betwist. Deze schadepost ziet op door de notaris uitgevoerde en uit te voeren werkzaamheden omtrent het in kaart brengen en vereffenen van de nalatenschap van [slachtoffer 1] . Deze werkzaamheden zien op de nalatenschap en staan naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband om te worden beschouwd als schade waarvoor artikel 6:108 BW een vergoeding toekent. De kosten die zien op de nalatenschap aldus niet toewijsbaar, nu deze niet zozeer samenhangen met de lijkbezorging dat deze op grond van het bepaalde in artikel 6:108 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten komen op grond van het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering ook niet uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking. Het is geen rechtstreekse schade die door de benadeelde partij is geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij zal in verband met het voormelde voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- medicijnen
De schadepost medicijnen is niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde ten aanzien van deze post daarom toewijzen tot een bedrag van € 47,02, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ingetreden, te weten 20 januari 2016.
8.4.2
Immateriële schade
- shockschade/smartengeld
De rechtbank stelt in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002, beter bekend als het Taxibus-arrest, het volgende voorop. In het onderhavige geval is sprake van een tragische gebeurtenis die bij alle nabestaanden heeft geleid tot veel pijn en verdriet. De toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade kan slechts in (zeer) beperkte mate hun leed verzachten, doch kan wel in zekere mate een erkenning van het ondervonden leed betekenen. Echter, enkel deze erkenning kan niet de grond voor toewijzing zijn. Daartoe dient een rechtsgrond te worden aangewezen die leidt tot aansprakelijkheid voor schade als de onderhavige. Een rechter mag in dit kader slechts beoordelen welke vergoeding binnen het stelsel van de wet voor toewijzing in aanmerking komt.
Zoals hiervoor reeds vastgesteld kunnen nabestaanden volgens artikel 51f, lid 2 Sv jo. artikel 6:108 BW vergoeding van bepaalde kosten vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van het strafbare feit. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Behalve de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging, zijn ook kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade in beginsel voor toewijzing vatbaar. Het stelsel van de wet staat aan toekenning van een vergoeding voor andere materiële en immateriële schade in de weg. Dit is slechts anders indien de dader het oogmerk had aan een derde immateriële schade toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder a, BW of als die derde in zijn persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW.
Degene die een misdrijf pleegt met de dood tot gevolg, handelt niet alleen onrechtmatig jegens degene die daardoor is gedood, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het misdrijf of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het misdrijf is gedood. Dit geestelijk letsel dient, om uit hoofde van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking te komen, in rechte te worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte mate mogelijk te maken; voor vergoeding van shockschade is alleen onder strikte voorwaarden plaats. Hiermee strookt niet het vereiste van waarneming van het misdrijf of directe confrontatie met zijn ernstige gevolgen vanwege de aard of ernst van de normschending, zoals vanwege het opzettelijk begaan daarvan, terzijde te stellen of af te zwakken.
Namens de benadeelde partij is aan de vordering ten grondslag gelegd dat zij kort na het overlijden van haar broer, met wie zij en nauwe en affectieve relatie had, op schokkende wijze is geconfronteerd met de gruwelijke gevolgen van zijn dood. Dit gebeurde toen zij kort na het overlijden van haar broer met haar man en de politie op de plaats delict was en haar broer daar levenloos zag liggen. Het waarnemen van het dode lichaam op de plaats delict heeft bij benadeelde geleid tot psychische klachten. Uit de aanvulling op de vordering van 27 november 2017 blijkt dat benadeelde recent alsnog in behandeling is gegaan bij een GZ-psycholoog, te weten R.G. Heuten-Van der Plas.
Uit een schrijven van deze GZ-psycholoog van 26 november 2017 blijkt dat benadeelde voldoet aan de DSM-V criteria voor een posttraumatische stressstoornis. Benadeelde heeft intrusieve herbelevingen van het lichaam van haar broer in de bakkerszaak. Het daadwerkelijk zien van het levenloze lichaam van haar broer is als zeer confronterend en traumatisch ervaren, dit beeld staat op haar netvlies gebrand. Naast de frequent voorkomende herbelevingen zijn er terugkerende gedachten aan deze traumatische gebeurtenis, alsook duidelijke angstreacties bij herinnering aan het trauma. Benadeelde heeft frequent hevige nachtmerries en ze heeft vrijwel dagelijks problemen met inslapen wegens het piekeren over de moord op haar broer. De stemming van benadeelde is afgevlakt, lusteloos en somber te noemen.
De rechtbank stelt op basis van de bevindingen van de deskundige vast dat er bij benadeelde sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de deskundige. De opmerkingen die de verdediging hieromtrent gemaakt heeft, maken dit niet anders.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting onderstaande feiten en omstandigheden vast.
Op 13 januari 2016 was benadeelde op verzoek van haar broer in de bakkerswinkel aan de [adres] aan het werk. Normaal gesproken kwam haar broer nog langs in de winkel. Toen dat niet gebeurde was zij al enigszins ongerust. Toen zich later die middag een klant meldde in de winkel die haar broer telefonisch niet kon bereiken, heeft zij zelf geprobeerd telefonisch contact te krijgen met haar broer. Na het sluiten van de winkel is zij naar huis gegaan en op het moment dat zij de politie naar haar voordeur zag lopen, wist zij dat zij kwamen in verband met haar broer, zo blijkt uit het haar verklaring en het door haar uitgeoefende spreekrecht. Haar is toen verteld dat haar broer dood in de bakkerij was aangetroffen. Benadeelde is vervolgens met haar man naar de bakkerij gegaan. De bakkerij was een familiebedrijf, waar ook zij werkzaamheden verrichtte. Door het raam van de bakkerij heeft zij haar broer dood op de grond zien liggen.
De rechtbank dient de vraagt te beantwoorden of voornoemde – voor deze zaak specifieke – feiten en omstandigheden voldoende zijn om vast te stellen dat benadeelde op directe wijze met de ernstige gevolgen van het door verdachte gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, is geconfronteerd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde het misdrijf weliswaar niet heeft waargenomen, maar wel op directe wijze is geconfronteerd met de gevolgen van het misdrijf, zij heeft immers haar broer dood aangetroffen op de plaats waar hij, naar later is gebleken, is neergeschoten. Dat voormelde gebeurtenissen bij benadeelde een hevige schok teweeg hebben gebracht is evident. Dat volgt ook uit de verklaring van de deskundige.
De rechtbank is echter van oordeel dat de situatie die zij heeft waargenomen niet van zodanige aard is dat er sprake is van het op directe wijze geconfronteerd zijn met de zodanige ernstige gevolgen van dit misdrijf en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden dat vergoeding van shockschade gerechtvaardigd is. Benadeelde was door de politie al op de hoogte gesteld van het feit dat haar broer was overleden en dat hij in de bakkerij lag. Met die wetenschap is zij naar de bakkerij gegaan. Niet is gebleken dat er op dat moment aanwijzingen waren dat er sprake was van een misdrijf of dat zij bijvoorbeeld geconfronteerd is met zichtbaar afschuwelijk letsel dat een onuitwisbare indruk achter laat. Zelfs voor de verbalisanten was niet meteen waarneembaar dat het slachtoffer door een misdrijf om het leven was gekomen.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in een recent arrest (Hof Arnhem-Leeuwarden 13/11/17, ECLI:NL:GHARL:2017:9826) shockschade toegekend na de vaststelling dat de benadeelde partij in die zaak op directe wijze met de gevolgen van door de verdachte in die zaak gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgevonden is geconfronteerd.
De feiten en omstandigheden genoemd in die zaak zijn naar het oordeel van de rechtbank niet te vergelijken met de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak. Het enkele feit dat de benadeelde naderhand heeft vernomen dat haar broer geen natuurlijke dood is gestorven, maar door verdachte is doodgeschoten, is hiervoor onvoldoende. Hoe ingrijpend ook de gewelddadige dood van haar broer voor de benadeelde is, onder deze omstandigheden komt haar geen vergoeding voor geleden shockschade toe.
De benadeelde partij zal om voormelde reden voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 57 en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/952033-16 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/952033-16 subsidiair en onder parketnummer 08/730062-16 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/952033-16 subsidiair en onder parketnummer 08/730062-16 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 08/952033-16 subsidiairhet misdrijf: doodslag;
parketnummer 08/730062-16het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en het misdrijf handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder parketnummer 08/952033-16 subsidiair en onder parketnummer 08/730062-16 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van een bedrag van:
- € 99,99 ( bidprentjes), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 20 januari 2016;
- € 95,-- ( bloemen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten [21 januari 2016] ;
- € 15,89 ( reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 20 januari 2016;
- € 19,40 ( reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 21 januari 2016;
- € 45,-- ( verzorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 21 januari 2016;
- € 47,02 ( medicijnen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 20 januari 2016;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit onder parketnummer 08/952033-16 subsidiair ten behoeve van de benadeelde tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van:
- € 99,99 ( bidprentjes), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 20 januari 2016;
- € 95,-- ( bloemen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 21 janauri 2016;
- € 15,89 ( reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 20 januari 2016;
- € 19,40 ( reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 21 januari 2016;
- € 45,-- ( verzorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 21 januari 2016;
- € 47,02 ( medicijnen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 20 januari 2016;
met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 6 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [naam 2] voor een deel van
€ 23.791,95 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer 1] (TGO Botswana). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer 2] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.