7.3Bij het overtreden van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder c, Pw is verweerder ingevolge artikel 18, vijfde lid, Pw gehouden de bijstandsuitkering met 100% te verlagen voor een maand. Deze verlaging mag over drie maanden worden gespreid. Op grond van artikel 18, tiende lid, Pw kan een maatregel op de omstandigheden van een betrokkene worden afgestemd indien dringende redenen, gelet op bijzondere omstandigheden, daartoe noodzaken.
De rechtbank leidt verder uit het arrest van het EHRM van 7 juni 2012 de bevoegdheid af om op grond van artikel 6 van het EVRM een bestraffende sanctie af te stemmen op de ernst van de overtreding (EHRM 7 juni 2012, zaaknummer 4837/06 (Segame tegen Frankrijk)). Aan eiseres wordt slechts verweten dat zij niet heeft voldaan aan de verplichting om in de gemeente Zwolle naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. De ernst van deze overtreding is, mede gelet op de geografische beperking van de sollicitatieverplichting en het feit dat eiseres voor de verhuizing in dezelfde regio woonachtig was, naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat een verlaging van de bijstandsuitkering met 100% voor een maand nog proportioneel is. Dat deze maatregel verspreid wordt over drie maanden doet daar niet aan af. De rechtbank acht het, gelet op de ernst van de overtreding, evenredig om de maatregel te beperken tot een verlaging van de bijstand voor een maand met 33,33%. De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover het ziet op de maatregel. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door, doende hetgeen verweerder had behoren te doen, het primaire besluit te herroepen voor zover het ziet op de maatregel, en, beslissend op het bezwaar, te bepalen dat aan eiseres de maatregel wordt opgelegd van verlaging van de bijstand voor één maand met 33,33%.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De te vergoeden kosten zijn overeenkomstig artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vastgesteld op € 990,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, beiden t.w.v. € 495,-) en voor de kosten in bezwaar op € 990,- (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, beiden t.w.v. € 495,-).