ECLI:NL:RBOVE:2017:4666

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
ak_16 _ 2615
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag BIZ-bijdrage wegens gebrek aan begroting en activiteitenplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT). Eiser had een aanslag BIZ-bijdrage van € 750,00 ontvangen voor het belastingjaar 2016 voor zijn onroerende zaak gelegen aan [adres] te [plaats]. Deze aanslag was opgenomen op het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen met dagtekening 31 mei 2016. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd door verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 20 november 2017 is vastgesteld dat verweerder in de uitspraak op bezwaar niet adequaat is ingegaan op de bezwaren van eiser. De rechtbank oordeelt dat de aanslag BIZ-bijdrage op onjuiste gronden is opgelegd, omdat er voor het betreffende gebied geen begroting en activiteitenplan is ingediend. Dit is in strijd met de vereisten van de Wet op de bedrijveninvesteringszones, die voorschrijft dat er een uitvoeringsovereenkomst moet zijn waarin de activiteiten zijn vastgelegd waarvoor de BIZ-bijdrage wordt aangewend. De rechtbank concludeert dat de aanslag niet kan worden gehandhaafd en verklaart het beroep van eiser gegrond.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag BIZ-bijdrage voor het belastingjaar 2016. Tevens wordt verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 16/2615

uitspraak van de meervoudige belastingkamer in het geschil tussen

[eiser]

wonende te [woonplaats] , eiser,
en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT),verweerder,
gemachtigde: mr. K. de Boer

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 voor de onroerende zaak [adres]
te [plaats] een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd ten bedrage van € 750,00.
Deze aanslag is opgenomen op het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen met dagtekening 31 mei 2016 en met aanslagnummer 56543069.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 oktober 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2017. Eiser is, vergezeld door zijn vader [naam 1] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2] , werkzaam bij de gemeente Bunschoten.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

De rechtbank stelt allereerst vast dat in de uitspraak op bezwaar door verweerder met betrekking tot de aan eiser opgelegde aanslag slechts is gesteld dat deze aanslag volgens de Verordening bedrijfsinvesteringszone Spakenburg-Centrum 2016 (hierna: de Verordening) aan eiser is opgelegd en dat de mogelijkheid van bezwaar tegen de Verordening niet open staat.
Hiermee is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ingegaan op hetgeen door eiser in zijn bezwaarschrift is aangevoerd, waardoor hij beroep heeft moeten instellen om van verweerder een antwoord te krijgen op hetgeen door hem in bezwaar naar voren is gebracht.
Reeds hierom is het beroep van eiser gegrond en komt de uitspraak op bezwaar wegens het ontbreken van een voldoende motivering voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet aanleiding om gelet op artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te beoordelen of de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar geheel of gedeeltelijk in stand kunnen blijven nu verweerder in zijn verweerschrift wel is ingegaan op hetgeen door eiser in bezwaar is aangevoerd.
3. Tussen partijen is in geschil of verweerder eiser voor het belastingjaar 2016 op juiste gronden een aanslag BIZ-bijdrage van € 750,00 opgelegd heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de krachtens de Verordening bedrijveninvesteringszone (BIZ) Spakenburg-Centrum 2016 (hierna: de Verordening) geheven BIZ-bijdrage strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het publiek belang in de openbare ruimte van de BIZ, zoals is voorgeschreven in artikel 1, lid 2, van de Wet op de bedrijveninvesteringszones (de Wet).
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.1
In de Verordening is onder meer bepaald dat onder de naam “BIZ-bijdrage” gedurende een periode van vijf jaar jaarlijks een directe belasting wordt geheven ter zake van binnen de BIZ gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en deze bijdrage wordt geheven ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan activiteiten in de openbare ruimte en op internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de BIZ of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de BIZ.
De BIZ-bijdrage wordt geheven naar de op voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het belastingobject vastgestelde waarde voor het kalenderjaar.
3.2.
Tussen de gemeente Bunschoten en de Stichting Ondernemersfonds Spakenburg-Centrum (de stichting) is een uitvoeringsovereenkomst (de Uitvoeringsovereenkomst) gesloten. Deze Uitvoeringsovereenkomst is gebaseerd op artikel 7, derde lid, van de Wet en beoogt de afspraken tussen partijen te regelen om te komen tot de inrichting van een BIZ in het centrumgebied van Spakenburg. Daarbij wordt verwezen naar het door de stichting opgestelde plan van aanpak (BIZ-plan Spakenburg-Centrum 2016-2020) van 5 augustus 2015, waarin is aangegeven hoe de stichting voornemens is de BIZ-subsidie te besteden.
3.3.
In dit BIZ-plan is onder meer aangegeven dat afgesproken is om activiteiten en acties in gang te zetten die:
1. leiden tot het behouden van een breed aanbod van winkelvoorzieningen;
2. kansen bieden voor een goed ondernemersklimaat;
3. zorgen dat het Spakenburgs-Centrum de kwaliteit biedt die hoort bij een centrale verblijfs-
en ontmoetingsplek.
Ook is in die meerjaren BIZ-plan de ambitie uitgesproken om onder andere een centrummanager aan te trekken.
De thema’s voor de komende vijf jaar zijn Detailhandel en Horeca, Marketing en evenementen, Buitenruimte, Bereikbaarheid en Stimuleren ondernemers.
Een meerjarenbegroting 2016-2020 is opgenomen, inhoudende de verwachte inkomsten
aan BIZ-bijdrage, de besteding per thema, de perceptiekosten en de organisatie- en bestuurskosten. Tevens is aangegeven dat het de eerste taak voor de nieuwe bestuursleden van de stichting is om op basis van dit BIZ-plan een uitgewerkte begroting voor 1 januari 2016 op te stellen.
4. Eiser dreef aan het begin van het belastingjaar 2016 aan de [adres] te [plaats] een onderneming onder de naam “ [naam 3] ”. Dit pand is gelegen in de in artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening aangewezen BIZ.
Verweerder heeft de WOZ-waarde van dit pand per waardepeildatum 1 januari 2015 voor het belastingjaar 2016 vastgesteld op € 83.000,00. Op grond van artikel 7, eerste lid onder b, van de Verordening is het tarief van de BIZ-bijdrage voor eiser vastgesteld op € 750,00.
5. De rechtbank stelt voorop dat de Wet ervan uitgaat dat tussen de gemeente en de stichting een uitvoeringsovereenkomst wordt gesloten waarin dwingend is vastgesteld welke activiteiten moeten worden verricht waarvoor de uit de BIZ-bijdrage gevormde subsidie moet worden aangewend. Daarbij dient de gemeente te beoordelen of de voorgenomen activiteiten van de stichting voldoen aan de omschrijving in artikel 1, tweede lid, van de Wet. De rechtbank wijst hierbij op het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3425, rechtsoverweging 2.3.1. Dit vereiste is neergelegd in artikel 14, eerste lid, van de Verordening, waarin bepaald is dat de subsidie wordt verstrekt aan de stichting voor de uitvoering van de activiteiten die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.
6. In de artikelen 2 en 3 van de Uitvoeringsovereenkomst is bepaald dat de stichting de subsidie dient aan te wenden voor de activiteiten zoals genoemd in het BIZ-plan en dat de stichting in dit BIZ-plan aangeeft welke activiteiten zij in de openbare ruimte en het internet voornemens is uit te voeren, die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid of veiligheid in, of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van het centrumgebied van Spakenburg.
7. De rechtbank stelt vast dat in het BIZ-plan vijf thema’s worden aangegeven en dat er wordt gesproken over ‘beoogde’ activiteiten. In dit BIZ-plan worden echter geen concrete activiteiten genoemd, zodat niet voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet en de Uitvoeringsovereenkomst.
8. Daarnaast is in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet - kort gezegd -bepaald dat de aangewezen stichting er voor zorgt dat jaarlijks door het bestuur van de stichting een begroting wordt vastgesteld voor de uitvoering van de activiteiten in het daaropvolgende jaar.
Zoals hiervoor is weergegeven, is in het BIZ-plan aangegeven dat voor 1 januari 2016 een uitgewerkte begroting wordt opgesteld.
Van een dergelijke uitgewerkte begroting is de rechtbank niet gebleken. Ter zitting is namens verweerder slechts gewezen op de in het BIZ-plan opgenomen meerjarenbegroting. In deze meerjarenbegroting is echter volstaan met geraamde bedragen per thema en worden per jaar geen uitgaven per activiteit geraamd. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van de gemeente Bunschoten ook gesteld dat er voor het jaar 2016 geen begroting is opgemaakt en dat hieraan geen prioriteit is gegeven.
9. Nu vast is komen te staan dat voor het jaar 2016 voor het betreffende gebied geen begroting en een activiteitenplan is ingediend, kan niet worden beoordeeld of de kosten ter bestrijding waarvan de BIZ-bijdragen wordt geheven kosten zijn als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet.
Gelet hierop heeft verweerder eiser op onjuiste gronden een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
10. Het beroep is gegrond. De uitspraak op bezwaar en de aanslag BIZ-bijdrage zullen worden vernietigd.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag BIZ-bijdrage voor het belastingjaar 2016;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. W.P.M. Elderman en mr. W.F. Bijloo, leden, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.