3.3.In dit BIZ-plan is onder meer aangegeven dat afgesproken is om activiteiten en acties in gang te zetten die:
1. leiden tot het behouden van een breed aanbod van winkelvoorzieningen;
2. kansen bieden voor een goed ondernemersklimaat;
3. zorgen dat het Spakenburgs-Centrum de kwaliteit biedt die hoort bij een centrale verblijfs-
en ontmoetingsplek.
Ook is in die meerjaren BIZ-plan de ambitie uitgesproken om onder andere een centrummanager aan te trekken.
De thema’s voor de komende vijf jaar zijn Detailhandel en Horeca, Marketing en evenementen, Buitenruimte, Bereikbaarheid en Stimuleren ondernemers.
Een meerjarenbegroting 2016-2020 is opgenomen, inhoudende de verwachte inkomsten
aan BIZ-bijdrage, de besteding per thema, de perceptiekosten en de organisatie- en bestuurskosten. Tevens is aangegeven dat het de eerste taak voor de nieuwe bestuursleden van de stichting is om op basis van dit BIZ-plan een uitgewerkte begroting voor 1 januari 2016 op te stellen.
4. Eiser dreef aan het begin van het belastingjaar 2016 aan de [adres] te [plaats] een onderneming onder de naam “ [naam 3] ”. Dit pand is gelegen in de in artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening aangewezen BIZ.
Verweerder heeft de WOZ-waarde van dit pand per waardepeildatum 1 januari 2015 voor het belastingjaar 2016 vastgesteld op € 83.000,00. Op grond van artikel 7, eerste lid onder b, van de Verordening is het tarief van de BIZ-bijdrage voor eiser vastgesteld op € 750,00.
5. De rechtbank stelt voorop dat de Wet ervan uitgaat dat tussen de gemeente en de stichting een uitvoeringsovereenkomst wordt gesloten waarin dwingend is vastgesteld welke activiteiten moeten worden verricht waarvoor de uit de BIZ-bijdrage gevormde subsidie moet worden aangewend. Daarbij dient de gemeente te beoordelen of de voorgenomen activiteiten van de stichting voldoen aan de omschrijving in artikel 1, tweede lid, van de Wet. De rechtbank wijst hierbij op het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3425, rechtsoverweging 2.3.1. Dit vereiste is neergelegd in artikel 14, eerste lid, van de Verordening, waarin bepaald is dat de subsidie wordt verstrekt aan de stichting voor de uitvoering van de activiteiten die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst. 6. In de artikelen 2 en 3 van de Uitvoeringsovereenkomst is bepaald dat de stichting de subsidie dient aan te wenden voor de activiteiten zoals genoemd in het BIZ-plan en dat de stichting in dit BIZ-plan aangeeft welke activiteiten zij in de openbare ruimte en het internet voornemens is uit te voeren, die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid of veiligheid in, of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van het centrumgebied van Spakenburg.
7. De rechtbank stelt vast dat in het BIZ-plan vijf thema’s worden aangegeven en dat er wordt gesproken over ‘beoogde’ activiteiten. In dit BIZ-plan worden echter geen concrete activiteiten genoemd, zodat niet voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet en de Uitvoeringsovereenkomst.
8. Daarnaast is in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet - kort gezegd -bepaald dat de aangewezen stichting er voor zorgt dat jaarlijks door het bestuur van de stichting een begroting wordt vastgesteld voor de uitvoering van de activiteiten in het daaropvolgende jaar.
Zoals hiervoor is weergegeven, is in het BIZ-plan aangegeven dat voor 1 januari 2016 een uitgewerkte begroting wordt opgesteld.
Van een dergelijke uitgewerkte begroting is de rechtbank niet gebleken. Ter zitting is namens verweerder slechts gewezen op de in het BIZ-plan opgenomen meerjarenbegroting. In deze meerjarenbegroting is echter volstaan met geraamde bedragen per thema en worden per jaar geen uitgaven per activiteit geraamd. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van de gemeente Bunschoten ook gesteld dat er voor het jaar 2016 geen begroting is opgemaakt en dat hieraan geen prioriteit is gegeven.
9. Nu vast is komen te staan dat voor het jaar 2016 voor het betreffende gebied geen begroting en een activiteitenplan is ingediend, kan niet worden beoordeeld of de kosten ter bestrijding waarvan de BIZ-bijdragen wordt geheven kosten zijn als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet.
Gelet hierop heeft verweerder eiser op onjuiste gronden een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
10. Het beroep is gegrond. De uitspraak op bezwaar en de aanslag BIZ-bijdrage zullen worden vernietigd.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.