1.
Het proces-verbaal van aanhouding van 11 oktober 2016, pagina’s 209 t/m 211, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisanten:
Op zondag 9 oktober 2016 waren wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , belast met
de noodhulp in Enschede. Wij zijn omstreeks 20:53 uur, op verzoek van het OC-Hengelo, naar de [adres] gegaan. Hier zou een zoon van de familie zijn aangekomen. De familie heeft de komst van de politie verzocht.
Om 21:10 uur kwamen wij ter plaatse. Wij zagen dat er twee personen, naar later bleek de vader en zwager, uit de woning kwamen. Zij gaven aan dat de zoon met de auto van zijn vriendin was gekomen en dat de zoon onder het bloed zat. Door de zwager werd een grijze auto, merk Citroen, type C2, voorzien van het kenteken [kenteken] aangewezen. In de woonkamer gekomen zagen wij bedoelde zoon op een stoel zitten. Ik, [verbalisant] , sprak de zoon aan en vroeg hem meerdere keren wat er gebeurd was. Wij zagen dat zijn handen onder het bloed zaten. Bij het beter bekijken van zijn handen zagen wij dat het opgedroogd bloed was.
Tevens zagen wij dat de witte zoolrand van de schoenen van de zoon ook onder het
bloed zaten. Wij zagen dat de gehele schoenzolen onder het bloed zaten. Wij zagen dat de witte schoenzolen helemaal rood waren.
Wij hoorden van de ouders dat ze bang waren dat er iets met de vriendin van hun zoon
was gebeurd. De moeder gaf aan dat ze geprobeerd had om te bellen en te appen met de
vriendin van haar zoon. Ze had geen reactie gekregen waardoor hun ongerustheid werd
bevestigd. Ze vertelden dat hun zoon met zijn vriendin samenwoonde.
Nu kwam hun zoon bij hen, onder het bloed en ze kregen geen antwoord wat er was
gebeurd. Ik, [verbalisant] , vroeg aan de zoon of het bloed van zijn vriendin was. Wij zagen dat hij daarop ja knikte en met zijn vinger naar boven wees.
Ik, [verbalisant] , heb de aangewezen Citroen bekeken op sporen en ik zag aan de buitenzijde bij het bestuurdersportier, rechts naast de deurgreep, een rode vlek zitten, vermoedelijk bloed. In de auto zag ik donkergekleurde vegen op de armsteun van de bestuurdersportier zitten, vermoedelijk ook bloed. Vervolgens hoorden wij via de portofoon dat de collega’s in de woning aan de [adres] het levenloze lichaam van een vrouw hadden gevonden. Op grond van bovenstaande bevindingen hebben wij [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987 als verdachte aangehouden. Wij zagen dat de verdachte geen uiterlijke verwondingen had.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2016, pagina’s 530 en 531, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisanten:
Op zondag 9 oktober 2016, te 21:26 uur kwamen wij aan de [adres] . Verbalisant [verbalisant] gaf aan dat er niet gereageerd werd op aanbellen. Verbalisant [verbalisant] heeft hierop met de lifehammer de onderste ruit van de toegangsdeur ingetikt. Via het ontstane gat reikte verbalisant [verbalisant] naar binnen, en opende de deur middels de deurklink. De deur was niet slotvast afgesloten. Een sleutelbos hing in het slot. Verbalisanten hebben hierop de woning betreden en zijn via de trap naar de eerste verdieping gelopen. Verbalisant [verbalisant] is naar de woonkamer gelopen en zag vanuit de deurpost een vrouw op haar rug op de grond liggen. Verbalisant [verbalisant] zag dat de vrouw met haar hoofd in een plas bloed lag. Hierop heeft verbalisant [verbalisant] aan verbalisant [verbalisant] aangegeven dat een vrouw in de woonkamer lag. Hierop hebben beide verbalisanten de woonkamer betreden om duidelijk te krijgen of de vrouw nog in leven was. Verbalisanten zagen allebei dat het hoofd van de vrouw in een grote plas bloed lag en dat de vrouw een grauwe gelaatskleur had. De vrouw lag in een onnatuurlijke houding.
3.
Een door Ann Maes, arts en patholoog, opgemaakt rapport van 20 oktober 2016, betreffende een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van [slachtoffer] , geboren op 15 november 1986, pagina’s 2167 t/m 2172, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Interpretatie van resultaten
Bij sectie werden als gevolg van bij leven opgelopen scherprandig perforerend
geweld, drie steekletsels en één snijwondje gevonden. Er waren twee steekwonden
aan de hals en er was één steekwond vrijwel middenvoor aan de borst. De letsels
zijn opgeleverd door steken en snijden met één of meer scherprandige voorwerpen
zoals een mes. Gezien het wondaspect van twee van de letsels kunnen ze zijn
ontstaan door steken met een éénzijdig snijdend mes. In relatie met de steekletsels
in de hals was rechts de halsader en links de halsslagader geraakt. In relatie met de
steekwond aan de borst waren o.a. de lichaamsslagader (aorta) en de longslagader
geraakt en was er veel bloed verloren in het hartzakje. Als gevolg van massaal
bloedverlies waren er bleke bloedarme inwendig organen. Er waren geen ziekelijke
orgaanafwijkingen. Er was een klein oppervlakkig snijwondje aan de binnenzijde van
de duim passend bij afweerletsel.
Het oplopen van de drie steekletsels, zowel gezamenlijk als apart, verklaart het
overlijden zondermeer als gevolg van bloedverlies, algehele weefselschade en
functieverlies van het hart door het bloed in het hartzakje.
Hoogstwaarschijnlijk is [slachtoffer] kort, in de orde van grootte van meerdere minuten,
na het oplopen van de steekletsels overleden.
Conclusie
[slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van meervoudig bij leven opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld (steekverwondingen) op het lichaam.
4.
Een door N.M. van der Geest, opgemaakt rapport van 23 mei 2017, betreffende een evaluatie van onder andere de resultaten van bloedspoorpatroononderzoek, naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , op 9 oktober 2016, pagina’s 2271 t/m 2285, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In dit rapport is onder andere een bloedspoorpatroononderzoek uitgevoerd. Van de Forensische Opsporing Oost-Nederland is op 20 februari 2017 het in tabel 1 weergegeven onderzoeksmateriaal ontvangen.
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN Omschrijving
AMW9953NL Schoeisel (schoen) paar blauwe schoenen van de verdachte
AAIW9957NL Kleding (trui) zwarte trui met capuchon van de verdachte
AAIW9958NL Kleding (broek) grijze joggingbroek van de verdachte
AKII7221NL Kleding (trui) voorpand van de witte trui van het slachtoffer
AA3Q0689NL Kleding (broek) blauwe spijkerbroek van het slachtoffer
De informatie die gebruikt is bij de verschillende onderzoeken is verkregen uit onder andere
- het (verslag van het ) Forensisch Intake gesprek op 10 januari 2017;
- de aanvraag extern forensisch onderzoek van de Politie Eenheid Oost-Nederland van
26 januari 2017 (aanvraag 010; PL0600-2016499487);
- een SD-card AAKE0018NL van de Politie Eenheid Oost-Nederland met hierop de
volgende voor het onderzoek relevante informatie:
foto's van de verschillende onderzoeken door de Forensische Opsporing op
zowel de plaats delict als aan de verschillende stukken van overtuiging;
foto's van het onderzoek op de plaats delict door het Mobiel Forensisch Team
processen-verbaal van de verschillende forensische onderzoeken uitgevoerd
door de Forensische Opsporing;
NFI-deskundigen rapport: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een
mogelijk niet-natuurlijke dood van 20 oktober 2016;
NFI-deskundigen rapport: Onderzoek naar biologische sporen en DNA-
onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van
[slachtoffer] in Almelo op 9 oktober 2016 van 12 januari 2017;
zes processen-verbaal van het verhoor van verdachte [verdachte] .
In de aanvraag onderzoek van 26 januari 2017 van de Politie Eenheid Oost-Nederland is onder meer verzocht om de trui AAIW9957NL, joggingbroek AAIW9958NL en schoenen AAIW9953NL van de verdachte te onderzoeken op de aanwezigheid van bloed van het slachtoffer en of het bloedsporenbeeld beter past bij de verklaring(en) die hij heeft afgelegd, of bij het scenario waarbij de verdachte de dader is.
Om bovenstaande vraag te kunnen beantwoorden zijn in overleg met de aanvrager
hypothesen opgesteld om de bevindingen van het bloedspoorpatroononderzoek te kunnen
evalueren te weten:
hypothese 1:Verdachte [verdachte] heeft de in het sectierapport van 20 oktober 2016
genoemde steek- en snijletsels toegebracht aan slachtoffer [slachtoffer] ;
hypothese 2:Iemand anders dan de verdachte heeft de steekletsels toegebracht. De
verdachte [verdachte] is via de voordeur terug in de woning gekomen en heeft alleen
handelingen verricht zoals hij verklaard heeft in verhoren, te weten: het vastpakken van een hand, het (achter)hoofd, de schouders en de middel van slachtoffer [slachtoffer] waarna hij de woning weer verlaat.
In dit deskundigenrapport worden de resultaten van het bloedspoorpatroononderzoek aan
de schoenen AAIW9953NL, de trui AAIW9957NL en de joggingbroek AAIW9958NL van de verdachte geëvalueerd onder hypothesen op activiteitniveau.
De evaluatie is gebaseerd op een deskundigenoordeel, waarbij gebruik is gemaakt van
wetenschappelijke publicaties en kennis van - en ervaring met bloedspoorpatroononderzoek.
Uit de verkregen informatie is de volgende relevante contextinformatie geselecteerd en
betrokken bij de hiernavolgende evaluatie:
- op zondag 9 oktober 2016 meldt verdachte [verdachte] zich 's avonds bij zijn
ouders, hij zit helemaal onder het bloed. De verdachte was zelf niet gewond;
- de politie heeft hem ter plaatse gehoord en heeft de auto waarmee hij gekomen was
globaal onderzocht. Op diverse plekken op en in de auto zijn donkergekleurde vlekken
en vegen gezien die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van bloed;
- tijdens een later uitgevoerd forensisch sporenonderzoek aan en in deze personenauto
zijn op verschillende locaties bloedsporen aangetroffen, bemonsterd en veiliggesteld;
- de trui AAIW9957NL, joggingbroek AAIW9958NL en schoenen AAIW9953NL van de
verdachte zijn veiliggesteld na aanhouding;
- de handen van de verdachte waren bebloed en zijn na aanhouding bemonsterd;
- een Politie Eenheid is dan inmiddels naar het huisadres van de verdachte in Almelo
gegaan, alwaar zij het levenloze lichaam aantroffen van slachtoffer [slachtoffer] ;
- het slachtoffer werd gekleed in de woonkamer aangetroffen met haar telefoon in haar
- in de woning, met name in de woonkamer zijn veel bloedsporen aangetroffen,
- In de woning zijn diverse schoensporen in/met bloed gezet aangetroffen en deze zijn
- het slachtoffer is overleden als gevolg van verwikkelingen van meervoudig bij leven
opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld (steekverwondingen)
op het lichaam;
- de verdachte is zes maal verhoord. Tijdens deze verhoren beschrijft hij wat volgens
- de verdachte verklaart dat hij onderweg naar zijn ouders was en zich onderweg
realiseerde dat hij zijn jas, telefoon en portemonnee vergeten is en gaat terug;
- terug in huis treft hij [slachtoffer] ruggelings aan op de grond tussen de bank en
de stoel in het zitgedeelte van de woonkamer;
- verdachte verklaart meerdere malen dat hij het slachtoffer aanraakte met zijn
vingers en dat hij voelde dat ze helemaal nat en plakkerig was en ze niets zei en
niet bewoog en niet reageerde;
- verdachte verklaart dat hij het (achter)hoofd, de schouders, de middel en een hand van
het slachtoffer [slachtoffer] heeft vastgepakt, waarna hij de woning weer verlaat en
vertrekt richting zijn ouders.
Onderzoeksresultaten
De schoenen AAIW9953NL, de trui AAIW9957NL en de joggingbroek AAIW9958NL zijn
onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen. Van de hierbij aangetroffen bloedsporen
zijn de uiterlijke kenmerken (microscopisch) onderzocht. De op de kleding en schoenen
aangetroffen bloedsporen zijn beschreven vanuit het perspectief waarop dergelijke kleding
en schoenen normaliter worden gedragen.
Schoenen AAIW9953NL van de verdachte
Verspreid over de opstaande randen van de zolen zijn enkele bloedspatjes aangetroffen,
welke niet groter zijn dan 3 mm. Tevens zijn enkele bloedspatjes aangetroffen met een
afmeting van kleiner dan 1 mm. Op het blauwe deel van de schoenen bevinden zich
bloedspoortjes die qua grootte overeen komen met de bloedspatjes op de witte opstaande
randen van de zolen. Gezien de aard en kleur van het textiele materiaal van de
schoenen die de classificatie bemoeilijken, is maar één bloedspoor op het blauwe deel aan
de linkerzijde van de linkerschoen, net boven de rand van de witte opstaande rand van de
zool, als bloedspat geclassificeerd. De rest van deze bloedsporen zijn als bloedvlekjes
geclassificeerd.
Trui AAIW9957NL van de verdachte
Verspreid over de buitenkant van de trui is het volgende bloedsporenbeeld aangetroffen:
Op het voorpand en op beide zijden van de mouwen zijn veel circulaire tot ellipsvormige
bloedspatten aanwezig. De bloedspatten variëren in grootte tussen circa 1 mm tot circa 10
mm. Enkele ellipsvormige bloedspatten op het voorpand vertonen een neerwaartse
beweegrichting.
Tevens zijn verspreid over beide mouwen maar voornamelijk aan de voorzijde van de
linkermouw en op de onderste helft van het voorpand contactsporen van bloed aangetroffen.
Joggingbroek AAIW9958NL van de verdachte
Verspreid over de voor- en achterzijde van de broek zijn bloedsporen van variërende grootte aangetroffen. Aan beide zijden van de broek zijn contactsporen van bloed aanwezig.
De evaluatie wordt uitgevoerd onder de volgende aannamen:
- de onderzochte kleding en schoenen zijn door verdachte [verdachte] gedragen
tijdens genoemde handelingen onder beide hypothesen;
- de kleding en schoenen zijn gedragen op een wijze waarop dergelijke kleding
normaliter wordt gedragen;
- indien een persoon is gekoppeld aan het celmateriaal in een bemonstering, dan wordt
ten behoeve van de evaluatie op activiteitniveau aangenomen dat deze bemonstering
daadwerkelijk celmateriaal bevat van deze persoon.
Overwegingen en interpretatie
Op de schoenen AAIW9953NL, de trui AAIW9957NL en de joggingbroek AAIW9958NL zijn verschillende typen bloedsporen aangetroffen. Onder beide hypothesen is het reëel om
bloedsporen te krijgen. De kans om bloedspatten te verkrijgen is echter onder H1 veel
groter dan onder H2.
Onder beide hypothesen worden bloedsporen verwacht in de vorm van fysieke overdracht
(contactsporen van bloed). Immers, kan het bebloede slachtoffer ook tijdens het steken
(H1) en de momenten daarna door de verdachte zijn aangeraakt en/of vastgepakt.
Echter voor het verkrijgen van bloedspatten is meer dan fysiek contact vereist. Hiervoor
moet kracht worden uitgeoefend in of met vloeibaar bloed. De grootte van de bloedspatten
en de verspreiding hangt af van de aard en mate van de uitgeoefende kracht en de
hoeveelheid bloed waarop de kracht is uitgeoefend.
Op de joggingbroek AAIW9958NL zijn contactsporen van bloed en bloedvlekken
aangetroffen die niet onderscheidend zullen zijn ten opzichte van beide hypothesen.
Op basis van bovenstaande, zijn naar het inzien van de deskundige
bloedspoorpatroononderzoek twee onderzoeksresultaten die relevant zijn wanneer de
hypothesen worden beschouwd.
Onderzoeksresultaat 1
Verspreid over de buitenkant van de trui AAIW9957NL van de verdachte zijn bloedspatten
van variërende grootte aangetroffen. Hiervan zijn er tien geselecteerd en veiliggesteld voor
een DNA-onderzoek. De DNA-profielen hiervan matchen met het DNA-profiel van het
slachtoffer [slachtoffer] .
Onderzoeksresultaat 2
Op de schoenen AAIW9953NL en dan met name op de witte opstaande rand van de zolen
zijn enkele bloedspatjes van variërende grootte aangetroffen. Vanaf verschillende locaties
van de schoenen zijn in totaal vier bloedspatjes geselecteerd en veiliggesteld voor een DNA-
onderzoek. Twee bloedspatjes, één vanaf de linker- en één vanaf de rechterschoen,
matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] .
Als
hypothese 1waar is wordt de kans op de onderzoeksresultaten beoordeeld als groot.
Bij het slachtoffer zijn als gevolg van bij leven opgelopen scherprandig perforerend geweld
drie steekletsels en één snijwondje gevonden. In relatie met de steekletsels in de hals was
rechts de halsader en links de halsslagader geraakt en in relatie met de steekwond in de
borst zijn onder andere de lichaamsslagader en de longslagader geraakt. Deze letsels
hebben geresulteerd in massaal bloedverlies bij het slachtoffer. Tijdens de dynamiek onder
Hl wordt de kans op het verkrijgen van bloedspatten (van welke aard dan ook) beoordeeld
als groot.
Als
hypothese 2waar is, wordt de kans op de onderzoeksresultaten beoordeeld als klein.
Op de foto's van het onderzoek op de plaats delict is zichtbaar dat zowel het slachtoffer als
de omgeving sterk bebloed is. Onder het hoofd van het slachtoffer is veel bloed zichtbaar.
Tijdens het vastpakken van het slachtoffer is de kans groot dat er bloed naar de handen van
de verdachte wordt overgedragen. Dit bloed kan vervolgens vanaf de handen druipen en op
zowel de kleding als op de grond terecht zijn gekomen als relatief grote passieve
bloedspatten. Op de schoenen kunnen hierdoor secundaire bloedspatjes zijn ontstaan als
gevolg van (passief) bloed dat op de grond terecht komt.
De kans op het aantreffen van kleinere secundaire bloedspatjes op voornamelijk de onderste
helft van de schoenen wordt dan ook beoordeeld als betrekkelijk groot.
De kans op het aantreffen van relatief grote bloedspatten op de trui als gevolg van
druipen wordt ook beoordeeld als betrekkelijk groot.
Echter, wordt de kans op het aantreffen van kleine bloedspatjes verspreid over de trui
beoordeeld als zeer klein.
Conclusie
In de aanvraag onderzoek van 26 januari 2017 van de Politie Eenheid Oost-Nederland is
verzocht om de trui AAIW9957NL, joggingbroek AAIW9958NL en schoenen AAIW9953NL van de verdachte te onderzoeken op de aanwezigheid van bloed van het slachtoffer en of het bloedsporenbeeld beter past bij de verklaring(en) die hij heeft afgelegd, of bij het scenario waarbij de verdachte de dader is.
Hypothese 1: Verdachte [verdachte] heeft de in het sectierapport van 20 oktober 2016
genoemde steek- en snijletsels toegebracht aan slachtoffer [slachtoffer] .
Hypothese 2: Iemand anders dan de verdachte heeft de steekletsels toegebracht. De
verdachte [verdachte] is via de voordeur terug in de woning gekomen en heeft alleen
handelingen verricht zoals hij verklaard heeft in verhoren, te weten: het vastpakken van een hand, het (achter)hoofd, de schouders en de middel van slachtoffer [slachtoffer] waarna hij de woning weer verlaat.
Op grond van de hierboven genoemde overwegingen worden de onderzoeksresultaten van
het bloedspoorpatroononderzoek en DNA-onderzoek beoordeeld als veel waarschijnlijker
wanneer hypothese H1 waar is, dan wanneer hypothese H2 waar is.
5.
Een door ing. I. Keereweer, opgemaakt rapport van 29 juni 2017, betreffende een onderzoek naar het moment van ontstaan schoensporen naar aanleiding van een steekincident op 9 oktober 2016, pagina’s 2296 t/m 2316, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onder het lichaam van [slachtoffer] werden schoenzoolafdrukken aangetroffen.
Verzocht is om de deskundige in te zetten voor analyserend en vergelijkend
onderzoek met betrekking tot de aangetroffen schoensporen in de woning, zichtbaar
gemaakt door ALCV en waarvoor CAD-tekeningen gemaakt zijn.
Vraagstelling:
Kan er aan de hand van vorenstaande informatie en de aangeleverde digitale
informatie de volgende hypothesen op activiteiten niveau worden onderzocht?
De volgende aspecten spelen hier onder andere een belang:
1. het aangetroffen schoensporenbeeld, weergegeven met de sporenbordjes,
"K", "M", "O" en "I", "J", aangetroffen in de woning van de verdachte en
slachtoffer;
2. de verklaringen van de verdachte over de wijze hoe hij volgens hem bij het
aantreffen van het slachtoffer met haar contact heeft gehad;
3. het sporenbeeld op de kleding en schoeisel van de verdachte;
4. het veroorzaakte letsel van het slachtoffer;
5. het sporenbeeld aangetroffen op de kleding van het slachtoffer;
6. het aangetroffen bloedsporenbeeld in de woning.
Voor de beantwoording van de vraagstelling zijn de bovengenoemde aspecten 1, 2,
5 ( voor wat betreft alleen de sok van de linkervoet) en 6 meegenomen in het
onderzoek. De overige aspecten zijn bij dit onderzoek niet direct van belang en
worden in andere onderzoeken meegenomen.
De ontvangen hypothesen zijn:
"H.1: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan voordat
het slachtoffer [slachtoffer] op de vloer voor haar overlijden terecht kwam;
H2: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan tijdens hulphandelingen;
H3: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn op andere wijze ontstaan."
Gevolgde methodiek
In de woonkamer en in de overloop bij de trap zijn op 15 plaatsen schoensporen
met bloed waargenomen met een zig-zag patroon die door de forensische opsporing
zijn aangegeven met de letters "A" t/m "O".
Het onderzoek van de Forensische Opsporing heeft uitgewezen dat het zig-zag
patroon overeenkomt met proefsporen die zijn vervaardigd met de schoenen van de
verdachte.
Voor beantwoording van de vraagstelling, of de met bloed geplaatste schoensporen
nabij het slachtoffer, zijn ontstaan voordat het slachtoffer [slachtoffer] op de
vloer voor haar overlijden terecht kwam (hypothese 1), of tijdens hulphandelingen
(hypothese 2), is het volgende onderzocht:
- of de schoensporen zijn veroorzaakt met een rechter- of linkerschoen en in welke
- de positie van de schoensporen t.o.v. de positie van het slachtoffer;
- een eventuele verstoringen van de schoensporen (onder andere bloeddruppels op
de schoensporen).
De schoensporen nabij het slachtoffer op de plaatsen "K", "L", "M", "N" en "O" zijn
op ware grootte afgedrukt. De waargenomen schoensporen zijn vervolgens ver-
geleken met transparante foliën waarop proefschoenafdrukken zijn gekopieerd, die
vervaardigd zijn met de schoenen van de verdachte.
Op de sok aan de linkervoet van het slachtoffer zijn lijnvormige sporen waargeno-
men die eveneens zijn vergeleken met de proefsporen vervaardigd met de schoenen
van de verdachte.
Waarnemingen en resultaten
Het slachtoffer is liggend op de rug aangetroffen op de vloer tussen een kast en een
stoel. De ligging van het slachtoffer is op de vloer met een viltstift gemarkeerd. Na
verwijdering van het slachtoffer zijn op vijf plaatsen op de vloer met en in bloed
geplaatste schoensporen aangetroffen. Om de bloedsporen beter zichtbaar te maken
zijn deze, volgens opgave van de Forensische Opsporing, chemisch behandeld met
ALCV (Aqueous Leuco Crystal Violet). De schoensporen hebben een zig-zag patroon.
De vijf plaatsen met schoensporen nabij het slachtoffer zijn gemerkt met de letters
"K", "L", "M", "N" en "O". Op plaats L zijn twee gedeeltelijk over elkaar geplaatste
schoensporen aangetroffen, door het NFI aangegeven met "L1" en "L2".
Afbeelding 2 toont de vijf plaatsen met schoensporen nadat het slachtoffer is ver-
wijderd van de locatie
De schoenen van de verdachte hebben een zig-zag profiel. Vanwege de vraag-
stelling, verklaringen van verdachte, het eerder uitgevoerde Forensisch onderzoek
en eigen waarnemingen, is voor het vervolg van het onderzoek aangenomen dat alle
aangetroffen schoensporen met een zig-zag patroon zijn veroorzaakt met één en
hetzelfde paar schoenen, namelijk die van de verdachte.
Als uitgangspunt is aangenomen dat de ligging van het slachtoffer praktisch dezelfde is als direct nadat het slachtoffer op de vloer terecht is gekomen, en dat de handelingen, zoals de verdachte verklaart heeft, de ligging nauwelijks heeft veranderd. Voor beantwoording van de gestelde vraag zijn de aangetroffen schoensporen nabij het slachtoffer "K" t/m "O" nader on-
derzocht.
Van de schoensporen "K" t/m "O" is bepaald in welke richting deze zijn geplaatst en
met welke schoen (rechter- of linker). Op basis van de sporen zijn ook de positie
van de schoenen en de daarbij behorende contouren vastgesteld. Hiertoe zijn de
schoensporen "K" t/m "O" op ware grootte afgedrukt. Vervolgens zijn deze schoen-
sporen vergeleken met transparante foliën waarop de proefsporen zijn gekopieerd
die vervaardigd zijn met de schoenen van de verdachte. Bij het vergelijkend onderzoek zijn de schoensporen met de proefschoensporen vergeleken op passing van de contouren en het zig-zag patroon. Bij de schoensporen "K", "L1", "L2", "M" en "O" zijn de passingen vrij goed, wat het bepalen van de linker- of rechterschoen, richting en positie in de breedterichting goed mogelijk maakt.
Omdat van de schoensporen de contouren (buitenranden van de schoenen) maar
gedeeltelijk zijn afgetekend is bij de passing de positie van het proefafdrukspoor in
de lengterichting enigszins variabel.
Afbeelding 3 toont de contouren van de schoenen geprojecteerd over de schoen-
sporen op de vloer en de contouren van het slachtoffer, na verwijdering van het
slachtoffer.
Interpretatie van waarnemingen
Voor beantwoording van de vraagstelling zijn de volgende hypothesen ontvangen:
"H1: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan voordat
het slachtoffer [slachtoffer] op de vloer voor haar overlijden terecht
kwam;
H2: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan tijdens
hulphandelingen;
H3: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn op andere wijze
ontstaan."
De interpretatie is alleen gericht op de evaluatie van de bevindingen onder de
hypothesen Hl en H2 omdat deze, voor zover op dit moment bij mij bekend, de
standpunten van enerzijds het OM en anderzijds de verdediging vertegenwoordigen.
Onder "de aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen" wordt verstaan de
schoensporen "K" t/m "O". Deze hypothesen zijn voor wat betreft het moment van
ontstaan van de schoensporen (voor of na het moment dat het slachtoffer op de
vloer terecht kwam) uitsluitend. Hypothese 3 is zonder nadere invulling van de wijze
van ontstaan van de bloedsporen niet goed bruikbaar.
Er zijn in en met bloed geplaatste schoensporen in de woning aangetroffen. Al deze
waargenomen schoensporen betreffen schoensporen met een zig-zag patroon.
Schoensporen met een ander patroon zijn niet waargenomen.
Voor de evaluatie van het schoensporenonderzoek zijn de volgende aannamen
gedaan:
- de in hypothese H2 genoemde 'hulphandelingen' zijn de handelingen met het
slachtoffer die de verdachte in zijn verklaringen heeft omschreven, zijnde het
vastpakken en proberen wakker maken, op te tillen bij haar hoofd, middel en
schouders. Aangenomen is dat bij deze pogingen de ligging van het slachtoffer
praktisch dezelfde is gebleven;
- alle aangetroffen schoensporen met een zig-zag patroon zijn veroorzaakt met
één en hetzelfde paar schoenen, namelijk die van de verdachte.
Onder hypothese H1 zijn als eerst de schoensporen nabij het slachtoffer "K" t/m "O"
geplaatst, en is daarna het slachtoffer op de vloer terecht gekomen. Hierbij is de
kans groot dat het slachtoffer één of meerdere van de schoensporen geheel of
gedeeltelijk bedekt. Over de positie en richting van de schoensporen op deze plaats
is op voorhand weinig te zeggen. Daarnaast zijn er mogelijke schoensporen te
verwachten op de looproute naar buiten.
Onder hypothese H2 is het slachtoffer eerst op de vloer terecht gekomen en zijn
daarna de schoensporen "K" t/m "O" geplaatst. Hierbij wordt verwacht dat naast het
slachtoffer wordt gestapt vanuit de hocker, dit op basis van verklaringen van de
verdachte in betrekking tot de looproute. Hierbij worden geen schoensporen ver-
wacht die zich geheel of gedeeltelijk onder het slachtoffer bevinden.
De verklaringen geven geen informatie over de positie van de verdachte tijdens de
genoemde hulphandelingen.
Bevindingen die beter passen bij hypothese H1 dan bij H2
De schoenen die de schoensporen "K", "Ll", "L2", "M" en "O" hebben veroorzaakt,
zijn geplaatst op locaties die zich gedeeltelijk onder het slachtoffer bevinden en zijn
globaal gericht naar het hoofd van het slachtoffer.
Van schoenspoor "N" is de richting niet vast te stellen, maar is wel vast komen te
staan dat deze zich deels onder het slachtoffer bevindt.
Op de achterzijde van de sok aan de linkervoet bevindt zich een bloedspoor met een
zig-zag patroon.
Deze bevindingen passen beter bij het ontstaan van de schoensporen voordat het
slachtoffer op de vloer voor haar overlijden terecht kwam, dan daarna.
Deze gevolgtrekking wordt onderbouwd met het volgende:
a. De posities van de schoenen, die de zes schoensporen "K", "L1", "L2", "M", "N"
en "O" hebben veroorzaakt, gedeeltelijk onder het slachtoffer, passen goed bij
H1.
De aanwezigheid van schoensporen gedeeltelijk onder het lichaam is goed te
verklaren als deze eerst geplaatst zijn en vervolgens het slachtoffer op die locatie
op de vloer terecht is gekomen.
De posities van de schoensporen zijn niet goed te verklaren als deze geplaatst
zijn nadat het slachtoffer al op de vloer lag. De schoensporen worden dan naast
het slachtoffer verwacht.
De schoensporen bevinden zich gedeeltelijk onder het lichaam waardoor het
plaatsen ervan praktisch niet uitvoerbaar is.
Het veroorzaken van de schoensporen "L1" en "L2" gedeeltelijk onder de
rechtervoet van het slachtoffer, terwijl de voet vast ligt tegen de poot van de
kast, is niet aannemelijk bij de door de verdachte beschreven 'hulphandelingen'.
Niet uitgesloten kan worden dat schoenspoor "K" bij hulphandeling op de vloer
naast het slachtoffer is veroorzaakt, waarna het slachtoffer iets naar links is
geschoven gedeeltelijk op het schoenspoor.
Op de vloer nabij het slachtoffer zijn geen veegsporen waargenomen die wijzen
op het verplaatsen van het slachtoffer nadat deze op de vloer is terecht gekomen. Er zijn wel veegsporen op de vloer waargenomen, die wijzen op een schuifbeweging van het linker- en rechterbeen op het moment dat het slachtoffer op de vloer terecht komt.
b. De waargenomen schoensporen "K", "L", "M", en "O" bevinden zich gedeeltelijk
onder het slachtoffer en zijn gericht naar de hocker.
De verklaring van de verdachte is dat hij het slachtoffer benadert van uit de
hocker.
Als de verdachte van de hocker in de vrije ruimte stapt tussen het slachtoffer en
de kast en de stoel, dan zouden enkele schoensporen gericht naar de voeten van
het slachtoffer moeten staan en sporen van omkeren naar het hoofd, wat niet het
geval is.
Om de aangetroffen schoensporen nabij het slachtoffer, die in de richting van de
hocker staan, te kunnen plaatsen zou de verdachte achteruit lopend deze moeten
hebben veroorzaakt.
Het achterwaarts benaderen van het slachtoffer op de vloer vanuit de richting
van de hocker is niet logisch en praktisch lastig uitvoerbaar.
Bij het hoofd van het slachtoffer zijn geen sporen waargenomen die wijzen op
hurken of knielen, evenmin naast het slachtoffer tussen de stoel en de kast.
c. De schoensporen "K", "L", "M", en "O" tonen geen schuifkenmerken die kunnen
ontstaan bij het gedeeltelijk opzij schuiven van het slachtoffer met een schoen
van de verdachte waaraan zich bloed bevindt.
Voor het veroorzaken van het lijnvormige spoor, op de achterzijde van de sok ter
hoogte van de achillespees, komt het zig-zag profiel van schoenen van de
verdachte in aanmerking. Zoals het slachtoffer ligt op haar rug met de
achterzijde van de linkervoet op de vloer is niet voor te stellen dat dit spoor op
de sok veroorzaakt is bij de door de verdachte aangegeven 'hulphandelingen'
door op de linkervoet te staan (hypothese H2).
Het spoor kan zijn veroorzaakt in staande positie van het slachtoffer waarbij de
zool van de schoen van de verdachte de achterzijde van de linkervoet van het
slachtoffer raakt (hypothese H 1). Het is niet aannemelijk dat het spoor is ver-
oorzaakt door het gedeeltelijk overnemen (stempelen) van een schoenspoor van
de vloer, omdat op de vloer bij de linkervoet geen schoenspoor is waargenomen.
Bij in contact komen van de sok met de vloer wordt meer een veeg spoor
verwacht.
Er zijn bij het schoensporenonderzoek geen bevindingen aan het licht gekomen die
beter passen onder hypothese H2 dan onder hypothese H1.
Samenvatting
De bevindingen van het onderzoek aan de schoensporen ("K", "L1", "L2", "M", "N"
en "O") en aan het lijnvormig spoor op de linker sok, passen beter bij hypothese Hl
dan bij hypothese H2.
Conclusie
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten, de vraagstelling en de gestelde vol-
gende hypothesen:
H1: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan voordat
het slachtoffer [slachtoffer] op de vloer voor haar overlijden terecht
kwam;
H2: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan tijdens
hulphandelingen;
H3: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn op andere wijze
ontstaan;
wordt het volgende geconcludeerd:
De bevindingen van het onderzoek zijn
veel waarschijnlijkerwanneer hypothese
H1 waar is, dan wanneer hypothese H2 waar is.
De bevindingen konden onder hypothese H3 niet goed worden geëvalueerd zonder
een nadere invulling van de andere ontstaanswijze.
6.
Een door drs. J.A. de Koeijer, opgemaakt interdisciplinair rapport van de NFI onderzoeken naar aanleiding van een steekincident op 9 oktober 2016, pagina’s 2317 2313, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In dit IDFO-rapport komen conclusies van deskundigen van schoensporenonderzoek en bloedspoorpatroononderzoek samen.
Het geheel overziend zijn er twee op het NFI uitgevoerde onderzoeken waarvan de resultaten onderscheid maken tussen de aangedragen hypotheses:
- het bloedspoorpatroononderzoek en DNA-onderzoek aan de bloedssporen op de kleding en
schoenen van de verdachte;
- het sporenonderzoek een de met bloed gezette schoensporen op de PD.
Interdisciplinaire conclusie
De hieronder weergegeven interdisciplinaire conclusie is tot stand gekomen door het
combineren van de resultaten van de op het NFI uitgevoerde onderzoeken die
betrekking hebben op de voor het IDFO-onderzoek aangeleverde hypothesen:
H1: Verdachte [verdachte] heeft de in het sectierapport van 20 oktober 2016
genoemde steek- en snijletsels toegebracht aan het slachtoffer [slachtoffer] .
H2: Iemand anders dan de verdachte heeft de steekletsels toegebracht. De verdachte [verdachte]
is via de voordeur terug in de woning gekomen en heeft alleen
handelingen verricht zoals hij verklaard heeft in verhoren 1 tot en met 6, te weten:
het vastpakken van een hand, het (achter)hoofd, de schouders en de middel van
slachtoffer [slachtoffer] waarna hij de woning weer verlaat.
De gecombineerde resultaten van het onderzoek aan de in/met bloed gezette
schoensporen op de PD en aan de bloedsporen op de kleding en schoenen van de
verdachte zijn
zeer veel tot extreem veel waarschijnlijkerwanneer hypothese
Hl juist is dan wanneer hypothese H2 juist is.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2017, pagina’s 977 t/m 985, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisant:
Ten einde de dwarsverbanden aan te geven in de gerelateerde onderwerpen, wordt deze hieronder in een tijdlijn opstelling van 9 oktober 2016 weergegeven.
De tijden betrekking hebbende op verdachte [verdachte] zijn in rood weergegeven die van
slachtoffer [slachtoffer] in blauw. Indien beiden zichtbaar zijn is dit in zwart weergegeven.
Tijdlijn:
• 17:18:30 uur Wifi afmelding Gsm Samsung S7 [verdachte]
• 17:19:53 uur Wifi afmelding Gsm IPhone 6S [slachtoffer]
• 17:17 uur, Slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] komen in beeld op de
camerabeelden van de [adres] Almelo. Ze komen uit de richting van hun woning.
Ze laten de honden uit. Ze lopen op het trottoir aan de zijde van de [adres]
• 17:35 uur, Slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] lopen met de honden over de [adres] in de richting van hun woning.
• 17:36:53 uur wifi Samsung S7 [verdachte] aan
• 17:42:51 uur wifi IPhone 6S [slachtoffer] aan
• 17:42:57 uur wifi IPhone 6S [slachtoffer] uit
• 17:50:39 uur wifi IPhone 6S [slachtoffer] aan
• 17:54:28 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
• 17:54:43 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
• 17:55:19 uur Messenger bericht Gsm [naam] naar Samsung S7 [verdachte]
• 17:55:24 uur Messenger bericht Gsm [naam] naar Samsung S7 [verdachte]
• 19:08:32 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
• 19:08:45 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
• 19:36:45 uur Messenger bericht Gsm [naam] naar Samsung S7 [verdachte]
• 19:47:49 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
• 19:47:53 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
Opgemerkt:
[verdachte] verklaart op 2 november 2016 dat hij ten tijde van het berichtencontact met
[naam] , in de woning [adres] , was.
• 19:48:06 uur t/m 19:48:19 uur registratie stappenteller IPhone S6 [slachtoffer]
• 19:58:44 uur Wifi afmelding Samsung S7 [verdachte] .
9.
De door verdachte ter terechtzitting van 17 november 2017 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Tot en met 9 oktober 2016 woonde ik met [slachtoffer] aan [adres] . Nadat ik op 9 oktober 2016 samen met [slachtoffer] de honden had uitgelaten ben ik, toen wij thuis kwamen, naar de slaapkamer gegaan, terwijl [slachtoffer] in de woonkamer bleef. Kort voordat ik de woning die avond verliet had ik met mijn Samsung Galaxy S7 facebookcontact met [naam] . Tijdens de contacten met [naam] bevond ik mij dus in de woning aan de [adres] . Als ik in die woning was maakte mijn telefoon automatisch contact met het Wifi netwerk. Het is goed mogelijk dat het laatste contact met [naam] om ongeveer 19.48 uur was. Nadat ik de woning had verlaten ben ik in de voor onze woning staande auto gestapt en weggereden richting Enschede. Het op mijn schoenen, kleding en handen aangetroffen bloed van [slachtoffer] is verklaarbaar door het feit dat ik, kort voordat ik de woning verliet, lichamelijk contact met haar heb gehad. Tijdens dat laatste contact met [slachtoffer] reageerde zij nergens meer op.
Na alles wat ik gehoord en gelezen heb twijfel ik erg over wat er gebeurd is op die bewuste
9 oktober 2016, waarbij ik de mogelijkheid openhoud dat ik [slachtoffer] wat heb aangedaan.