ECLI:NL:RBOVE:2017:4645

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
08/952952-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor doodslag na fatale steekpartij in Almelo

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van het doden van zijn 29-jarige vriendin met een mes op 9 oktober 2016 in Almelo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vriendin met meerdere steken in de hals en borst heeft verwond, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat er sprake was van voorbedachte rade, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van moord. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 jaar geëist, en de rechtbank heeft deze eis gehonoreerd, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf voor doodslag. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte, de getuigenverklaringen, en de forensische bewijzen, waaronder bloedsporen en schoenafdrukken die naar de verdachte leidden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de dood van zijn vriendin heeft veroorzaakt, maar dat er onvoldoende bewijs was voor een plan of voorbedachte rade. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08/952952-16 (P)
Datum vonnis: 15 december 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in het [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 januari 2017, 14 april 2017, 7 juli 2017, 22 september 2017 en 17 november 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.J. van de Beek, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Voluit luidt de tenlastelegging - na toewijzing van een vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging op 22 september 2017 - aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 09 oktober 2016 in de gemeente Almelo
opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
door deze met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) in haar hals(streek) te steken
en/of
- ( met kracht) in haar borst(streek) en/of elders in haar (boven)lichaam te
steken ;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 09 oktober 2016 in de gemeente Almelo
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door deze
met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) in haar hals(streek) te steken
en/of
- ( met kracht) in haar borst(streek) en/of elders in haar (boven)lichaam te
steken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van verdachtes eigen verklaring, het sectierapport, het forensisch onderzoek en het digitaal/tactisch onderzoek, bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan. Met betrekking tot het primair tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak, nu onduidelijkheid bestaat over de toedracht van het delict en het procesdossier de mogelijkheid open laat dat bij verdachte sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde kan volgen. De raadsman verzoekt om verdachte van het primair ten laste gelegde vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
Gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer negen jaren een relatie gehad met [slachtoffer] , met wie hij tot aan haar dood samenwoonde aan de [adres] .
Op zondag 9 oktober 2016 om 20.53 uur belt de broer van verdachte met 112 en meldt dat zijn broer [verdachte] (verdachte) bebloed en in shock bij de woning van hun ouders aan de [adres] is aangekomen en desgevraagd bevestigt dat er wat met [slachtoffer] is gebeurd. Op de hem gestelde vraag of het bloed op zijn kleding en handen van [slachtoffer] is, knikt hij bevestigend.
Verbalisanten gaan hierop naar de woning aan de [adres] en treffen daar om 21.10 uur verdachte aan. De verbalisanten zien dat zijn handen onder het opgedroogde bloed zitten en op de door de verbalisanten gestelde vraag of het bloed van zijn vriendin afkomstig is, knikt verdachte bevestigend.
Rond 21.26 uur arriveren verbalisanten bij de woning aan de [adres] . Aangezien op aanbellen niet wordt gereageerd, wordt de ruit van de toegangsdeur verbroken, waarna de deur via de klink aan de binnenzijde kan worden geopend. Er zijn geen braaksporen aan ramen en deuren. In de woonkamer zien de verbalisanten tussen een stoel en het dressoir een jonge vrouw, naar later blijkt [slachtoffer] , op de grond liggen. Ze ligt op haar rug en ter hoogte van haar hoofd ligt een plas bloed. Ze heeft geen ademhaling meer en is overleden. Op verschillende plekken in de woning wordt bloed aangetroffen en op de vloer van de overloop en de woonkamer worden schoenzoolafdrukken aangetroffen die met bloed geplaatst zijn.
Nadat de verbalisanten in Enschede op de hoogte zijn gesteld van vorenstaande bevindingen, wordt verdachte op 9 oktober 2016 om 21.32 uur op verdenking van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] aangehouden in de woning van zijn ouders.
Verdachtes verklaring ter terechtzitting
Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 november 2017, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Tot en met 9 oktober 2016 woonde ik met [slachtoffer] samen aan de [adres] . Nadat ik op 9 oktober 2016 samen met [slachtoffer] de honden had uitgelaten, ben ik, toen wij thuis kwamen, naar de slaapkamer gegaan, terwijl [slachtoffer] in de woonkamer bleef. Kort voordat ik de woning die avond verliet had ik met mijn Samsung Galaxy S7 Facebookcontact met mijn ex-vriendin [naam] . Tijdens de contacten met [naam] bevond ik mij dus in de woning aan de [adres] . Mijn telefoon maakte automatisch verbinding met het Wifi netwerk van de woning als ik daar was. Het is goed mogelijk dat het laatste contact met [naam] om ongeveer 19.48 uur was en dat dat bestond uit een Facebook messenger bericht van mij aan haar. Nadat ik de woning had verlaten, ben ik in de voor de woning geparkeerde auto gestapt en weggereden richting Enschede, naar mijn ouders. Het bloed van [slachtoffer] dat op mijn schoenen, kleding en handen is aangetroffen is te verklaren door het feit dat ik, kort voordat ik de woning verliet, lichamelijk contact met haar heb gehad. Tijdens dat laatste contact met [slachtoffer] reageerde zij nergens meer op. Na alles wat ik gehoord en gelezen heb twijfel ik erg over wat er gebeurd is op die bewuste 9 oktober 2016, waarbij ik de mogelijkheid openhoud dat ik [slachtoffer] wat heb aangedaan.
Pathalogisch onderzoek
Een door Ann Maes, arts en patholoog opgemaakt rapport van 20 oktober 2016, betreffende een onderzoek naar de doodsoorzaak van [slachtoffer] , vermeldt onder meer dat bij sectie, als gevolg van bij leven opgelopen geweld, drie steekletsels en een snijwondje zijn gevonden. Er waren twee steekwonden aan de hals en een steekwond vrijwel middenvoor aan de borst. De arts patholoog concludeert dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van meervoudig bij leven opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld (steekverwondingen) op het lichaam.
Bloedspoorpatroononderzoek
Op 23 mei 2017 heeft ing. N.M. van der Geest gerapporteerd over de resultaten van het bloedspoorpatroononderzoek, naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op 9 oktober 2016.
Verzocht is om de trui, joggingbroek en schoenen van verdachte te onderzoeken op de aanwezigheid van bloed van het slachtoffer en de vraag te beantwoorden of de bevindingen beter passen bij:
hypothese 1:verdachte heeft de in het sectierapport van 20 oktober 2016 genoemde steek- en snijletsels toegebracht aan het slachtoffer;
hypothese 2:iemand anders dan de verdachte heeft de letsels toegebracht. De verdachte is via de voordeur terug in de woning gekomen en heeft alleen handelingen verricht zoals door hem verklaard, het vastpakken van een hand, het achterhoofd, de schouder en het middel van het slachtoffer, waarna hij de woning weer verlaat.
Onderzoeksresultaat 1: verspreid over de buitenkant van de trui van verdachte zijn bloedspatten van variërende grootte aangetroffen waarvan er tien zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De DNA-profielen matchen met het DNA-profiel van [slachtoffer] .
Onderzoeksresultaat 2:op de schoenen van verdachte en dan met name op de witte opstaande rand van de zolen zijn enkele bloedspatjes van variërende grootte aangetroffen, waarvan er vier zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Twee bloedspatjes matchen met het DNA profiel van [slachtoffer] .
Op grond van de in het rapport vermelde overwegingen worden de onderzoeksresultaten van het bloedspoorpatroononderzoek en DNA-onderzoek beoordeeld als
veel waarschijnlijkerwanneer verdachte de in het sectierapport genoemde letsels aan het slachtoffer heeft toegebracht (hypothese 1) dan wanneer iemand anders dan verdachte deze heeft toegebracht (hypothese 2).
Onderzoek schoenafdrukken
Op 29 juni 2017 heeft ing. I. Keereweer gerapporteerd over het onderzoek naar het moment van het ontstaan van schoensporen, aangetroffen in de woning van [slachtoffer] op 9 oktober 2016, welke schoensporen, volgens de Forensische Opsporing zijn veroorzaakt met de schoenen van verdachte. Daarbij zijn onder meer als hypotheses gesteld ten aanzien van het moment van het ontstaan van de schoenafdrukken (deels onder het lichaam van [slachtoffer] ):
hypothese 1: voordat het slachtoffer op de vloer terecht kwam voor haar overlijden of
hypothese 2: tijdens hulphandelingen.
Geconcludeerd wordt dat de bevindingen van het onderzoek
veel waarschijnlijkerzijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Interdisciplinair rapport
Op 6 juli 2017 heeft drs. J.A. de Koeijer in het kader van een Interdisciplinair Forensisch onderzoek gerapporteerd en geconcludeerd dat de gecombineerde resultaten van het onderzoek aan de in met bloed gezette schoensporen op de plaats delict en aan de bloedsporen op de kleding en schoenen van verdachte,
zeer veel tot extreem veel waarschijnlijkerzijn wanneer verdachte de steek- en snijletsels heeft toegebracht aan het slachtoffer dan wanneer een ander dan verdachte de steek- en snijletsels heeft toegebracht en verdachte zelf enkel hulphandelingen heeft verricht.
Digitaal en tactisch onderzoek (tijdlijn)
Aan de hand van het digitale onderzoek naar de telefoon van verdachte en de verklaring van verdachte ter zitting van 17 november 2017 is het volgende gebleken:
19.47.53
uur: laatste Facebookmessenger bericht van verdachte naar [naam] vanuit de woning aan de [adres] ;
19.58.44
uur: de verbinding van verdachtes telefoon met de huiswifi van de woning aan de [adres] wordt verbroken.
Overwegingen van de rechtbank
Bij de waardering van de overtuigende kracht van de bewijsmiddelen acht de rechtbank tevens de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring en de daarop gevolgde rapportage van de deskundige Jelicic en die van de psychiater Van Haaren en de psycholoog Vermeulen van belang. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat hij zich, vanaf het tijdstip dat hij en [slachtoffer] de honden hadden uitgelaten, niets meer kon herinneren.
Vervolgens heeft hij bij de politie en later ook ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] , na het uitlaten van de honden, op de bank in de woning is gaan liggen omdat zij zich niet lekker voelde en dat hij zelf naar de slaapkamer is gegaan om een film te kijken en te gamen. Hij verklaart dat hij na het laatste Facebookcontact met [naam] om 19.47 uur, koffie heeft gezet voor [slachtoffer] en afscheid van haar heeft genomen en toen de woning heeft verlaten. Desgevraagd verklaart hij dat dit alles hooguit enkele minuten heeft geduurd te rekenen vanaf 19.47 uur. Hij is in de voor de woning geparkeerd staande auto van [slachtoffer] gestapt en richting Enschede gereden. Op een gegeven moment komt hij er achter dat hij zijn portemonnee en telefoon is vergeten, waarop hij besluit terug te gaan naar de woning aan de [adres] . Hij zegt zich niet te kunnen herinneren waar hij reed op dat moment en hoe laat het toen was. Bij thuiskomst ziet hij [slachtoffer] tussen de bank en de stoel liggen, waarop hij haar bij haar hoofd en onderrug vastpakt en probeert haar op de bank te leggen, hetgeen hem niet lukt. Hij weet nog dat hij tegen [slachtoffer] heeft gepraat en haar heeft gevraagd wat er aan de hand was, maar ze reageerde nergens op. Ook verklaart hij iets kleverigs te hebben gevoeld op het moment dat hij [slachtoffer] vastpakte. Hij verklaart geen bloed te hebben gezien, althans zegt zich dat niet meer te kunnen herinneren. Vanaf het moment dat hij vervolgens in paniek naar buiten rent en in de auto wegrijdt, zegt hij zich niets meer te kunnen herinneren. Het kan kloppen dat dit om 19.58 uur is geweest. Hij weet niet meer of hij 112 heeft gebeld.
Verdachte claimt geheugenverlies te hebben voor een belangrijk deel van de periode rondom het ten laste gelegde. De authenticiteit van dit geheugenverlies is onderzocht door een deskundige op dit gebied, de heer Jelicic. Dit is gebeurd door middel van een zogenaamde Forced Choice geheugentaak. De conclusie van de onderzoeker luidt dat het scenario dat verdachte zijn geheugenverlies veinst, aanzienlijk sterker is dan dat hij authentieke amnesie voor het delict heeft. De prestatie van verdachte op de test is een sterke aanwijzing voor het hebben van daderkennis.
De conclusie van Jelicic vindt bevestiging in de door voornoemde Van Haaren en Vermeulen opgemaakte rapportage, waarin genoemde deskundigen onder meer vermelden dat er bij verdachte geen aanwijzingen zijn voor geheugenproblemen.
Met betrekking tot verdachtes verklaring over het gebeuren na zijn laatste contact met [naam] op 9 oktober 2016 om 19.47 uur en hetgeen hij zich daarvan nog wel weet te herinneren, overweegt de rechtbank dat die verklaring, bezien in samenhang met vorenstaande bewijsmiddelen, als ongeloofwaardig dient te worden aangemerkt. De rechtbank merkt daarbij op dat de verklaringen van verdachte wisselend waren en soms tegenstrijdig en dat hij, waar hij eerst verklaarde zich niets te kunnen herinneren vanaf het moment dat hij en [slachtoffer] de honden hadden uitgelaten, zich later steeds meer weet te herinneren van wat er die middag en avond gebeurd is.
Voor wat betreft de beoordeling van geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte neemt de rechtbank ook nog het volgende in overweging. Uit het zeer uitvoerige onderzoek dat in deze zaak is verricht, komen tal van aanwijzingen voor relatieproblemen tussen verdachte en [slachtoffer] naar voren. Zo is er een brief van [slachtoffer] aan verdachte in hun woning aangetroffen waarin [slachtoffer] uitvoerig beschrijft dat zij vindt dat de relatie niet goed loopt. Hoewel verdachte ontkent dat hij van het bestaan van deze brief op de hoogte was, zijn op de brief vingerafdrukken van hem aangetroffen. Verdachte kan daar geen verklaring voor geven. Ook zijn er diverse getuigen uit de nabije kring van [slachtoffer] gehoord. Dit ging om familie, vriendinnen en collega’s. Deze getuigen zijn door [slachtoffer] op de hoogte gesteld van de relatieproblemen die zij ervoer. Meerdere getuigen verklaren dat [slachtoffer] tegen hen heeft gezegd dat zij verdachte hiervan op de hoogte heeft gesteld, ook recentelijk nog. Er zijn ook meerdere getuigen die verklaren dat [slachtoffer] voornemens was de relatie te beëindigen. In het oog springt bijvoorbeeld de verklaring van een goede vriendin van [slachtoffer] , [naam] , die verklaart dat [slachtoffer] haar had verteld dat zij donderdag 6 oktober 2016 aan verdachte had verteld dat ze niet verder met hem wilde en geen gevoelens meer voor hem had. Verdachte was achter [slachtoffer] aan gerend en had gehuild en geschreeuwd tegen haar.
Met deze omstandigheden geconfronteerd ter terechtzitting, blijft verdachte volhouden dat de relatie tussen hem en [slachtoffer] heel goed was en dat hij geen enkele weet had van haar onvrede over de relatie.
Voorgaande verklaringen van verdachte, hoewel niet direct ziend op het delict, zijn naar het oordeel van de rechtbank exemplarisch voor de (on)geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte in deze zaak.
Alternatief scenario
Voor beoordeling van het door verdachte geopperde alternatieve scenario dat een ander dan verdachte [slachtoffer] heeft gedood, zijn onder meer twee cruciale tijdstippen, te weten 19.47 uur en 19.58 uur van belang. Volgens verdachtes eigen verklaring was hij nog in de woning op het moment dat hij contact had met [naam] , dat was om 19.47 uur. Om 19.58 wordt de Wifi verbinding met verdachtes telefoon verbroken. Deze verbinding wordt verbroken op het moment dat het telefoontoestel de woning verlaat.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario, dat hij
  • nadat hij om 19.47 uur het laatste contact met [naam] had,
  • naar de woonkamer is gegaan,
  • koffie voor [slachtoffer] heeft gezet,
  • afscheid van haar heeft genomen,
  • de autosleutels heeft gepakt,
  • de trap af naar beneden is gelopen,
  • naar de auto is gelopen,
  • in de auto is ingestapt,
  • deze heeft gestart,
  • is weggereden,
  • er onderweg achter is gekomen dat hij zijn telefoon en portemonnee in de woning had laten liggen,
  • is omgekeerd,
  • is teruggereden naar de woning,
  • de auto voor de woning heeft geparkeerd en naar de woning is gelopen,
  • de voordeur van de woning heeft geopend,
  • de trap op is gelopen,
  • naar binnen is gegaan,
  • daar in de woonkamer [slachtoffer] heeft aangetroffen,
  • verschillende (hulp)handelingen met haar heeft verricht,
  • zijn telefoon heeft gepakt en
  • vervolgens (met de telefoon) de woning weer heeft verlaten,
acht de rechtbank, gelet op het zeer korte tijdsbestek van ongeveer elf minuten (te rekenen vanaf het laatste contact met [naam] om 19.47 uur tot het moment waarop de verbinding tussen de huiswifi en zijn telefoon wordt verbroken om 19.58 uur) waarin alle vorenstaande verrichtingen plaatsgevonden moeten hebben en het feit dat uit het onderzoek niet is gebleken van de aanwezigheid van een ander en/of anderen dan verdachte gedurende die elf minuten in de woning van het slachtoffer, ongeloofwaardig. Het laat zich nauwelijks voorstellen dat in dat tijdsbestek een ander dan verdachte ongezien naar de woning is gegaan, daar is binnengekomen zonder braak- of verbrekingshandelingen te verrichten, [slachtoffer] heeft omgebracht en weer is vertrokken. En dit alles terwijl hij dezelfde, niet veel voorkomende schoenen als verdachte droeg en dit alles zonder DNA of dactysporen te doneren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” (en daarmee de primair tenlastegelegde moord) moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte rade heeft gehandeld.
De rechtbank heeft op grond van het onderhavige dossier en het onderzoek ter zitting niet kunnen vaststellen dat sprake was van een vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Weliswaar bestaan er aanwijzingen voor het bestaan van zo'n plan, zoals verdachtes mogelijke wetenschap over het voornemen van [slachtoffer] tot beëindiging van de relatie met verdachte dan wel het daadwerkelijk hebben beëindigd daarvan, en de verklaring van een getuige die verklaart van [slachtoffer] gehoord te hebben dat verdachte, ongeveer een week voor het delict tegen haar had gezegd: “als je niet met mij verder wil, zorg ik ervoor dat je met niemand verder gaat”, maar er zijn ook contra-indicaties. Deze contra-indicaties zijn van zodanig gewicht dat naar het oordeel van de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de voorbedachten rade gekomen kan worden. Zo kan niet worden uitgesloten dat, kort voordat verdachte op [slachtoffer] instak, sprake was van feiten of omstandigheden die maakten dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht derhalve niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd (moord), zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair (moord) is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair (doodslag) tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 oktober 2016 in de gemeente Almelo, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door haar met een mes
- meermalen met kracht in haar halsstreek te steken
en
- met kracht in haar borststreek te steken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het subsidiair bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf (12) jaren, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de hoogte van de straf. Wel heeft hij verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd over de psychische toestand van verdachte voor wie de grootste straf is dat hij 24 uur per dag het beeld van het slachtoffer voor zich moet zien.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft door middel van excessief geweld welbewust, een einde gemaakt aan het leven van zijn 29 jarige partner [slachtoffer] .
Daarmee is haar het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven. Met dit vreselijke en onomkeerbare verlies is onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden, die verder zullen moeten zonder hun dochter en zus. Dit is ter terechtzitting indringend naar voren gebracht door de moeder van het slachtoffer die ter terechtzitting gebruik heeft gemaakt van haar spreekrecht en door de vader van het slachtoffer die een schriftelijke slachtofferverklaring heeft geschreven die ter terechtzitting namens hem is voorgelezen. De rechtsorde is door dit feit ernstig geschokt en het hoeft geen betoog dat een dergelijk feit sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg brengt. Verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven over zijn betrokkenheid bij het feit, waarmee hij het verwerkingsproces bij de nabestaanden, die met onbeantwoorde vragen achterblijven, ernstig bemoeilijkt.
Bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan heeft de rechtbank acht geslagen op de ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden van verdachte die met name zijn verwoord in zowel de door de psycholoog H.E.W. Koornstra en de psychiater F. Verstraeten van respectievelijk 31 maart 2017 en 4 april 2017 opgemaakte pro justitia rapportages, als de pro justitia rapportage van de psychiater M.J. van Haaren en de GZ-psycholoog
L. Vermeulen, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum te Utrecht. Het daarover opgemaakte rapport van 6 november 2017 houdt, zakelijk weergegeven, onder meer de volgende bevindingen en conclusies in.
De psychiater F. Verstraeten:
Tijdens de verschillende contactmomenten neemt betrokkene veelal een voorovergebogen houding aan, spreekt hij zacht en op monotone en klagende toon en stelt zich continu zeer passief op, terwijl hij adviezen en hulp telkens naast zich neerlegt en op sommige momenten zelfs een manipulatieve indruk maakt. Hierdoor, in combinatie met de observatiegegevens en de informatie dat betrokkene zijn klachten aggraveert of zelfs simuleert, maakt betrokkene een onoprechte indruk, waarbij hij zichzelf in de slachtofferrol lijkt te willen positioneren. Een eventuele proceshouding kan hierin een rol spelen. Betrokkene claimt geen herinneringen te hebben aan het tenlastegelegde. Op basis van de beschikbare gegevens en de gespreksindrukken komen echter geen aanwijzingen naar voren voor evidente geheugenproblemen. Betrokkene maakt een gemiddeld intelligente indruk. Het denken is normaal van tempo en coherent van vorm. Er is geen sprake van een stoornis van de inhoud van het denken in de vorm van wanen en er zijn geen tekenen van hallucinaties. De gewetensfunctie van betrokkene is intact en de empathische vermogens ongestoord. Er zijn geen aanwijzingen voor een gestoorde impulscontrole. Op basis van de contactname, spraak en wijze van sociale interactie bestaan er geen aanwijzingen voor autistiforme kenmerken. Er is bij betrokkene sprake van een somatisch-symptoomstoornis, persisterend, een paniekstoornis en er zijn afhankelijke, vermijdende, theatrale en mogelijk narcistische kenmerken in zijn persoonlijkheid zichtbaar.
De psychiater M.J. van Haaren en de GZ-psycholoog L. Vermeulen:
Betrokkene is een gemiddeld intelligente man die gedeeltelijk zijn medewerking
aan het onderhavig onderzoek heeft verleend. Ondergetekenden menen dat bij betrokkene sprake is van een rouwproces met betrekking tot het overlijden van het slachtoffer, zonder wie hij naar zijn zeggen niet kan en wil leven. Door dit rouwproces kwam betrokkene tijdens de onderzoeksgesprekken telkens terug op het grote verlies dat hij ervoer, sprak hij herhaaldelijk zijn passieve doodswens uit om weer bij haar te kunnen zijn en trok hij zich nagenoeg de gehele onderzoeksperiode terug in zijn cel. Het voorgaande zou ook - eventueel daarnaast - kunnen passen bij traumatisering door het daderschap, indien bewezen.
De indruk bestaat dat betrokkenes geclaimde geheugenverlies voor het ten laste gelegde de functie heeft van zelfbehoud, ofwel dat hij dit onbewust loochent. Dit gaat verder dan passend bij een eventuele procespositie. Buiten zijn geclaimde geheugenproblematiek voor het ten laste gelegde, bestaan er verder geen aanwijzingen voor geheugenproblematiek voor de lange of korte termijn. Hoewel betrokkene neuropsychologisch alsook neurologisch onderzoek heeft geweigerd, komen er op basis van de klinische indrukken en de groepsobservatie geen aanwijzingen naar voren voor problemen op dit gebied.
Op basis van onderhavig onderzoek hebben de psychiater en psycholoog geen persoonlijkheidsstoornis kunnen vaststellen. Concluderend was ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een somatisch-symptoomstoornis. Voorts was sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol. Ondanks het feit dat ondergetekenden menen dat betrokkene een kwetsbare man is met een beperkte draagkracht en beperkte copingmechanismen, hebben zij op basis van het onderhavig onderzoek geen gebrekkige ontwikkeling kunnen onderbouwen dan wel uitsluiten. De vastgestelde somatisch-symptoomstoornis is forensisch niet relevant. Met andere woorden, hiervan menen de psychiater en psycholoog dat deze geen directe doorwerking heeft op het ten laste gelegde, indien bewezen.
Omdat de psychiater en psycholoog geen verband hebben kunnen onderbouwen tussen stoornis en delict, indien bewezen, is het niet mogelijk een uitspraak te doen over een eventueel pathologisch bepaald recidiverisico.
Vanwege het ontbreken van een uitspraak over een eventueel pathologisch bepaald
recidiverisico onthouden de psychiater en psycholoog zich van het geven van een behandeladvies binnen een strafrechtelijk kader.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde feit, gezien de ernst daarvan, dient te worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte, anders dan een veroordeling ter zake overtreding van de Afvalstoffenwet, niet eerder tot straf is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 27 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Heijink, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Oost Nederland met nummer 2016499487 (TGO Congo), sluitingsdatum
17 juli 2017. Tenzij hieronder anders vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

1.

Het proces-verbaal van aanhouding van 11 oktober 2016, pagina’s 209 t/m 211, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisanten:

Op zondag 9 oktober 2016 waren wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , belast met
de noodhulp in Enschede. Wij zijn omstreeks 20:53 uur, op verzoek van het OC-Hengelo, naar de [adres] gegaan. Hier zou een zoon van de familie zijn aangekomen. De familie heeft de komst van de politie verzocht.
Om 21:10 uur kwamen wij ter plaatse. Wij zagen dat er twee personen, naar later bleek de vader en zwager, uit de woning kwamen. Zij gaven aan dat de zoon met de auto van zijn vriendin was gekomen en dat de zoon onder het bloed zat. Door de zwager werd een grijze auto, merk Citroen, type C2, voorzien van het kenteken [kenteken] aangewezen. In de woonkamer gekomen zagen wij bedoelde zoon op een stoel zitten. Ik, [verbalisant] , sprak de zoon aan en vroeg hem meerdere keren wat er gebeurd was. Wij zagen dat zijn handen onder het bloed zaten. Bij het beter bekijken van zijn handen zagen wij dat het opgedroogd bloed was.
Tevens zagen wij dat de witte zoolrand van de schoenen van de zoon ook onder het
bloed zaten. Wij zagen dat de gehele schoenzolen onder het bloed zaten. Wij zagen dat de witte schoenzolen helemaal rood waren.
Wij hoorden van de ouders dat ze bang waren dat er iets met de vriendin van hun zoon
was gebeurd. De moeder gaf aan dat ze geprobeerd had om te bellen en te appen met de
vriendin van haar zoon. Ze had geen reactie gekregen waardoor hun ongerustheid werd
bevestigd. Ze vertelden dat hun zoon met zijn vriendin samenwoonde.
Nu kwam hun zoon bij hen, onder het bloed en ze kregen geen antwoord wat er was
gebeurd. Ik, [verbalisant] , vroeg aan de zoon of het bloed van zijn vriendin was. Wij zagen dat hij daarop ja knikte en met zijn vinger naar boven wees.
Ik, [verbalisant] , heb de aangewezen Citroen bekeken op sporen en ik zag aan de buitenzijde bij het bestuurdersportier, rechts naast de deurgreep, een rode vlek zitten, vermoedelijk bloed. In de auto zag ik donkergekleurde vegen op de armsteun van de bestuurdersportier zitten, vermoedelijk ook bloed. Vervolgens hoorden wij via de portofoon dat de collega’s in de woning aan de [adres] het levenloze lichaam van een vrouw hadden gevonden. Op grond van bovenstaande bevindingen hebben wij [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987 als verdachte aangehouden. Wij zagen dat de verdachte geen uiterlijke verwondingen had.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2016, pagina’s 530 en 531, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisanten:
Op zondag 9 oktober 2016, te 21:26 uur kwamen wij aan de [adres] . Verbalisant [verbalisant] gaf aan dat er niet gereageerd werd op aanbellen. Verbalisant [verbalisant] heeft hierop met de lifehammer de onderste ruit van de toegangsdeur ingetikt. Via het ontstane gat reikte verbalisant [verbalisant] naar binnen, en opende de deur middels de deurklink. De deur was niet slotvast afgesloten. Een sleutelbos hing in het slot. Verbalisanten hebben hierop de woning betreden en zijn via de trap naar de eerste verdieping gelopen. Verbalisant [verbalisant] is naar de woonkamer gelopen en zag vanuit de deurpost een vrouw op haar rug op de grond liggen. Verbalisant [verbalisant] zag dat de vrouw met haar hoofd in een plas bloed lag. Hierop heeft verbalisant [verbalisant] aan verbalisant [verbalisant] aangegeven dat een vrouw in de woonkamer lag. Hierop hebben beide verbalisanten de woonkamer betreden om duidelijk te krijgen of de vrouw nog in leven was. Verbalisanten zagen allebei dat het hoofd van de vrouw in een grote plas bloed lag en dat de vrouw een grauwe gelaatskleur had. De vrouw lag in een onnatuurlijke houding.
3.
Een door Ann Maes, arts en patholoog, opgemaakt rapport van 20 oktober 2016, betreffende een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van [slachtoffer] , geboren op 15 november 1986, pagina’s 2167 t/m 2172, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Interpretatie van resultaten
Bij sectie werden als gevolg van bij leven opgelopen scherprandig perforerend
geweld, drie steekletsels en één snijwondje gevonden. Er waren twee steekwonden
aan de hals en er was één steekwond vrijwel middenvoor aan de borst. De letsels
zijn opgeleverd door steken en snijden met één of meer scherprandige voorwerpen
zoals een mes. Gezien het wondaspect van twee van de letsels kunnen ze zijn
ontstaan door steken met een éénzijdig snijdend mes. In relatie met de steekletsels
in de hals was rechts de halsader en links de halsslagader geraakt. In relatie met de
steekwond aan de borst waren o.a. de lichaamsslagader (aorta) en de longslagader
geraakt en was er veel bloed verloren in het hartzakje. Als gevolg van massaal
bloedverlies waren er bleke bloedarme inwendig organen. Er waren geen ziekelijke
orgaanafwijkingen. Er was een klein oppervlakkig snijwondje aan de binnenzijde van
de duim passend bij afweerletsel.
Het oplopen van de drie steekletsels, zowel gezamenlijk als apart, verklaart het
overlijden zondermeer als gevolg van bloedverlies, algehele weefselschade en
functieverlies van het hart door het bloed in het hartzakje.
Hoogstwaarschijnlijk is [slachtoffer] kort, in de orde van grootte van meerdere minuten,
na het oplopen van de steekletsels overleden.
Conclusie
[slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van meervoudig bij leven opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld (steekverwondingen) op het lichaam.
4.
Een door N.M. van der Geest, opgemaakt rapport van 23 mei 2017, betreffende een evaluatie van onder andere de resultaten van bloedspoorpatroononderzoek, naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , op 9 oktober 2016, pagina’s 2271 t/m 2285, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In dit rapport is onder andere een bloedspoorpatroononderzoek uitgevoerd. Van de Forensische Opsporing Oost-Nederland is op 20 februari 2017 het in tabel 1 weergegeven onderzoeksmateriaal ontvangen.
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN Omschrijving
AMW9953NL Schoeisel (schoen) paar blauwe schoenen van de verdachte
AAIW9957NL Kleding (trui) zwarte trui met capuchon van de verdachte
AAIW9958NL Kleding (broek) grijze joggingbroek van de verdachte
AKII7221NL Kleding (trui) voorpand van de witte trui van het slachtoffer
AA3Q0689NL Kleding (broek) blauwe spijkerbroek van het slachtoffer
De informatie die gebruikt is bij de verschillende onderzoeken is verkregen uit onder andere
- het (verslag van het ) Forensisch Intake gesprek op 10 januari 2017;
- de aanvraag extern forensisch onderzoek van de Politie Eenheid Oost-Nederland van
26 januari 2017 (aanvraag 010; PL0600-2016499487);
- een SD-card AAKE0018NL van de Politie Eenheid Oost-Nederland met hierop de
volgende voor het onderzoek relevante informatie:
 foto's van de verschillende onderzoeken door de Forensische Opsporing op
zowel de plaats delict als aan de verschillende stukken van overtuiging;
 foto's van het onderzoek op de plaats delict door het Mobiel Forensisch Team
van het NFI;
 processen-verbaal van de verschillende forensische onderzoeken uitgevoerd
door de Forensische Opsporing;
 NFI-deskundigen rapport: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een
mogelijk niet-natuurlijke dood van 20 oktober 2016;
 NFI-deskundigen rapport: Onderzoek naar biologische sporen en DNA-
onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van
[slachtoffer] in Almelo op 9 oktober 2016 van 12 januari 2017;
 zes processen-verbaal van het verhoor van verdachte [verdachte] .
In de aanvraag onderzoek van 26 januari 2017 van de Politie Eenheid Oost-Nederland is onder meer verzocht om de trui AAIW9957NL, joggingbroek AAIW9958NL en schoenen AAIW9953NL van de verdachte te onderzoeken op de aanwezigheid van bloed van het slachtoffer en of het bloedsporenbeeld beter past bij de verklaring(en) die hij heeft afgelegd, of bij het scenario waarbij de verdachte de dader is.
Om bovenstaande vraag te kunnen beantwoorden zijn in overleg met de aanvrager
hypothesen opgesteld om de bevindingen van het bloedspoorpatroononderzoek te kunnen
evalueren te weten:
hypothese 1:Verdachte [verdachte] heeft de in het sectierapport van 20 oktober 2016
genoemde steek- en snijletsels toegebracht aan slachtoffer [slachtoffer] ;
hypothese 2:Iemand anders dan de verdachte heeft de steekletsels toegebracht. De
verdachte [verdachte] is via de voordeur terug in de woning gekomen en heeft alleen
handelingen verricht zoals hij verklaard heeft in verhoren, te weten: het vastpakken van een hand, het (achter)hoofd, de schouders en de middel van slachtoffer [slachtoffer] waarna hij de woning weer verlaat.
In dit deskundigenrapport worden de resultaten van het bloedspoorpatroononderzoek aan
de schoenen AAIW9953NL, de trui AAIW9957NL en de joggingbroek AAIW9958NL van de verdachte geëvalueerd onder hypothesen op activiteitniveau.
De evaluatie is gebaseerd op een deskundigenoordeel, waarbij gebruik is gemaakt van
wetenschappelijke publicaties en kennis van - en ervaring met bloedspoorpatroononderzoek.
Uit de verkregen informatie is de volgende relevante contextinformatie geselecteerd en
betrokken bij de hiernavolgende evaluatie:
- op zondag 9 oktober 2016 meldt verdachte [verdachte] zich 's avonds bij zijn
ouders, hij zit helemaal onder het bloed. De verdachte was zelf niet gewond;
- de politie heeft hem ter plaatse gehoord en heeft de auto waarmee hij gekomen was
globaal onderzocht. Op diverse plekken op en in de auto zijn donkergekleurde vlekken
en vegen gezien die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van bloed;
- tijdens een later uitgevoerd forensisch sporenonderzoek aan en in deze personenauto
zijn op verschillende locaties bloedsporen aangetroffen, bemonsterd en veiliggesteld;
- de trui AAIW9957NL, joggingbroek AAIW9958NL en schoenen AAIW9953NL van de
verdachte zijn veiliggesteld na aanhouding;
- de handen van de verdachte waren bebloed en zijn na aanhouding bemonsterd;
- een Politie Eenheid is dan inmiddels naar het huisadres van de verdachte in Almelo
gegaan, alwaar zij het levenloze lichaam aantroffen van slachtoffer [slachtoffer] ;
- het slachtoffer werd gekleed in de woonkamer aangetroffen met haar telefoon in haar
rechterbroekzak;
- in de woning, met name in de woonkamer zijn veel bloedsporen aangetroffen,
- In de woning zijn diverse schoensporen in/met bloed gezet aangetroffen en deze zijn
fotografisch vastgelegd;
- het slachtoffer is overleden als gevolg van verwikkelingen van meervoudig bij leven
opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld (steekverwondingen)
op het lichaam;
- de verdachte is zes maal verhoord. Tijdens deze verhoren beschrijft hij wat volgens
hem is gebeurd;
- de verdachte verklaart dat hij onderweg naar zijn ouders was en zich onderweg
realiseerde dat hij zijn jas, telefoon en portemonnee vergeten is en gaat terug;
- terug in huis treft hij [slachtoffer] ruggelings aan op de grond tussen de bank en
de stoel in het zitgedeelte van de woonkamer;
- verdachte verklaart meerdere malen dat hij het slachtoffer aanraakte met zijn
vingers en dat hij voelde dat ze helemaal nat en plakkerig was en ze niets zei en
niet bewoog en niet reageerde;
- verdachte verklaart dat hij het (achter)hoofd, de schouders, de middel en een hand van
het slachtoffer [slachtoffer] heeft vastgepakt, waarna hij de woning weer verlaat en
vertrekt richting zijn ouders.
Onderzoeksresultaten
De schoenen AAIW9953NL, de trui AAIW9957NL en de joggingbroek AAIW9958NL zijn
onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen. Van de hierbij aangetroffen bloedsporen
zijn de uiterlijke kenmerken (microscopisch) onderzocht. De op de kleding en schoenen
aangetroffen bloedsporen zijn beschreven vanuit het perspectief waarop dergelijke kleding
en schoenen normaliter worden gedragen.
Schoenen AAIW9953NL van de verdachte
Verspreid over de opstaande randen van de zolen zijn enkele bloedspatjes aangetroffen,
welke niet groter zijn dan 3 mm. Tevens zijn enkele bloedspatjes aangetroffen met een
afmeting van kleiner dan 1 mm. Op het blauwe deel van de schoenen bevinden zich
bloedspoortjes die qua grootte overeen komen met de bloedspatjes op de witte opstaande
randen van de zolen. Gezien de aard en kleur van het textiele materiaal van de
schoenen die de classificatie bemoeilijken, is maar één bloedspoor op het blauwe deel aan
de linkerzijde van de linkerschoen, net boven de rand van de witte opstaande rand van de
zool, als bloedspat geclassificeerd. De rest van deze bloedsporen zijn als bloedvlekjes
geclassificeerd.
Trui AAIW9957NL van de verdachte
Verspreid over de buitenkant van de trui is het volgende bloedsporenbeeld aangetroffen:
Op het voorpand en op beide zijden van de mouwen zijn veel circulaire tot ellipsvormige
bloedspatten aanwezig. De bloedspatten variëren in grootte tussen circa 1 mm tot circa 10
mm. Enkele ellipsvormige bloedspatten op het voorpand vertonen een neerwaartse
beweegrichting.
Tevens zijn verspreid over beide mouwen maar voornamelijk aan de voorzijde van de
linkermouw en op de onderste helft van het voorpand contactsporen van bloed aangetroffen.
Joggingbroek AAIW9958NL van de verdachte
Verspreid over de voor- en achterzijde van de broek zijn bloedsporen van variërende grootte aangetroffen. Aan beide zijden van de broek zijn contactsporen van bloed aanwezig.
De evaluatie wordt uitgevoerd onder de volgende aannamen:
- de onderzochte kleding en schoenen zijn door verdachte [verdachte] gedragen
tijdens genoemde handelingen onder beide hypothesen;
- de kleding en schoenen zijn gedragen op een wijze waarop dergelijke kleding
normaliter wordt gedragen;
- indien een persoon is gekoppeld aan het celmateriaal in een bemonstering, dan wordt
ten behoeve van de evaluatie op activiteitniveau aangenomen dat deze bemonstering
daadwerkelijk celmateriaal bevat van deze persoon.
Overwegingen en interpretatie
Op de schoenen AAIW9953NL, de trui AAIW9957NL en de joggingbroek AAIW9958NL zijn verschillende typen bloedsporen aangetroffen. Onder beide hypothesen is het reëel om
bloedsporen te krijgen. De kans om bloedspatten te verkrijgen is echter onder H1 veel
groter dan onder H2.
Onder beide hypothesen worden bloedsporen verwacht in de vorm van fysieke overdracht
(contactsporen van bloed). Immers, kan het bebloede slachtoffer ook tijdens het steken
(H1) en de momenten daarna door de verdachte zijn aangeraakt en/of vastgepakt.
Echter voor het verkrijgen van bloedspatten is meer dan fysiek contact vereist. Hiervoor
moet kracht worden uitgeoefend in of met vloeibaar bloed. De grootte van de bloedspatten
en de verspreiding hangt af van de aard en mate van de uitgeoefende kracht en de
hoeveelheid bloed waarop de kracht is uitgeoefend.
Op de joggingbroek AAIW9958NL zijn contactsporen van bloed en bloedvlekken
aangetroffen die niet onderscheidend zullen zijn ten opzichte van beide hypothesen.
Op basis van bovenstaande, zijn naar het inzien van de deskundige
bloedspoorpatroononderzoek twee onderzoeksresultaten die relevant zijn wanneer de
hypothesen worden beschouwd.
Onderzoeksresultaat 1
Verspreid over de buitenkant van de trui AAIW9957NL van de verdachte zijn bloedspatten
van variërende grootte aangetroffen. Hiervan zijn er tien geselecteerd en veiliggesteld voor
een DNA-onderzoek. De DNA-profielen hiervan matchen met het DNA-profiel van het
slachtoffer [slachtoffer] .
Onderzoeksresultaat 2
Op de schoenen AAIW9953NL en dan met name op de witte opstaande rand van de zolen
zijn enkele bloedspatjes van variërende grootte aangetroffen. Vanaf verschillende locaties
van de schoenen zijn in totaal vier bloedspatjes geselecteerd en veiliggesteld voor een DNA-
onderzoek. Twee bloedspatjes, één vanaf de linker- en één vanaf de rechterschoen,
matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] .
Als
hypothese 1waar is wordt de kans op de onderzoeksresultaten beoordeeld als groot.
Bij het slachtoffer zijn als gevolg van bij leven opgelopen scherprandig perforerend geweld
drie steekletsels en één snijwondje gevonden. In relatie met de steekletsels in de hals was
rechts de halsader en links de halsslagader geraakt en in relatie met de steekwond in de
borst zijn onder andere de lichaamsslagader en de longslagader geraakt. Deze letsels
hebben geresulteerd in massaal bloedverlies bij het slachtoffer. Tijdens de dynamiek onder
Hl wordt de kans op het verkrijgen van bloedspatten (van welke aard dan ook) beoordeeld
als groot.
Als
hypothese 2waar is, wordt de kans op de onderzoeksresultaten beoordeeld als klein.
Op de foto's van het onderzoek op de plaats delict is zichtbaar dat zowel het slachtoffer als
de omgeving sterk bebloed is. Onder het hoofd van het slachtoffer is veel bloed zichtbaar.
Tijdens het vastpakken van het slachtoffer is de kans groot dat er bloed naar de handen van
de verdachte wordt overgedragen. Dit bloed kan vervolgens vanaf de handen druipen en op
zowel de kleding als op de grond terecht zijn gekomen als relatief grote passieve
bloedspatten. Op de schoenen kunnen hierdoor secundaire bloedspatjes zijn ontstaan als
gevolg van (passief) bloed dat op de grond terecht komt.
De kans op het aantreffen van kleinere secundaire bloedspatjes op voornamelijk de onderste
helft van de schoenen wordt dan ook beoordeeld als betrekkelijk groot.
De kans op het aantreffen van relatief grote bloedspatten op de trui als gevolg van
druipen wordt ook beoordeeld als betrekkelijk groot.
Echter, wordt de kans op het aantreffen van kleine bloedspatjes verspreid over de trui
beoordeeld als zeer klein.
Conclusie
In de aanvraag onderzoek van 26 januari 2017 van de Politie Eenheid Oost-Nederland is
verzocht om de trui AAIW9957NL, joggingbroek AAIW9958NL en schoenen AAIW9953NL van de verdachte te onderzoeken op de aanwezigheid van bloed van het slachtoffer en of het bloedsporenbeeld beter past bij de verklaring(en) die hij heeft afgelegd, of bij het scenario waarbij de verdachte de dader is.
Hypothese 1: Verdachte [verdachte] heeft de in het sectierapport van 20 oktober 2016
genoemde steek- en snijletsels toegebracht aan slachtoffer [slachtoffer] .
Hypothese 2: Iemand anders dan de verdachte heeft de steekletsels toegebracht. De
verdachte [verdachte] is via de voordeur terug in de woning gekomen en heeft alleen
handelingen verricht zoals hij verklaard heeft in verhoren, te weten: het vastpakken van een hand, het (achter)hoofd, de schouders en de middel van slachtoffer [slachtoffer] waarna hij de woning weer verlaat.
Op grond van de hierboven genoemde overwegingen worden de onderzoeksresultaten van
het bloedspoorpatroononderzoek en DNA-onderzoek beoordeeld als veel waarschijnlijker
wanneer hypothese H1 waar is, dan wanneer hypothese H2 waar is.
5.
Een door ing. I. Keereweer, opgemaakt rapport van 29 juni 2017, betreffende een onderzoek naar het moment van ontstaan schoensporen naar aanleiding van een steekincident op 9 oktober 2016, pagina’s 2296 t/m 2316, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onder het lichaam van [slachtoffer] werden schoenzoolafdrukken aangetroffen.
Verzocht is om de deskundige in te zetten voor analyserend en vergelijkend
onderzoek met betrekking tot de aangetroffen schoensporen in de woning, zichtbaar
gemaakt door ALCV en waarvoor CAD-tekeningen gemaakt zijn.
Vraagstelling:
Kan er aan de hand van vorenstaande informatie en de aangeleverde digitale
informatie de volgende hypothesen op activiteiten niveau worden onderzocht?
De volgende aspecten spelen hier onder andere een belang:
1. het aangetroffen schoensporenbeeld, weergegeven met de sporenbordjes,
"K", "M", "O" en "I", "J", aangetroffen in de woning van de verdachte en
slachtoffer;
2. de verklaringen van de verdachte over de wijze hoe hij volgens hem bij het
aantreffen van het slachtoffer met haar contact heeft gehad;
3. het sporenbeeld op de kleding en schoeisel van de verdachte;
4. het veroorzaakte letsel van het slachtoffer;
5. het sporenbeeld aangetroffen op de kleding van het slachtoffer;
6. het aangetroffen bloedsporenbeeld in de woning.
Voor de beantwoording van de vraagstelling zijn de bovengenoemde aspecten 1, 2,
5 ( voor wat betreft alleen de sok van de linkervoet) en 6 meegenomen in het
onderzoek. De overige aspecten zijn bij dit onderzoek niet direct van belang en
worden in andere onderzoeken meegenomen.
De ontvangen hypothesen zijn:
"H.1: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan voordat
het slachtoffer [slachtoffer] op de vloer voor haar overlijden terecht kwam;
H2: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan tijdens hulphandelingen;
H3: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn op andere wijze ontstaan."
Gevolgde methodiek
In de woonkamer en in de overloop bij de trap zijn op 15 plaatsen schoensporen
met bloed waargenomen met een zig-zag patroon die door de forensische opsporing
zijn aangegeven met de letters "A" t/m "O".
Het onderzoek van de Forensische Opsporing heeft uitgewezen dat het zig-zag
patroon overeenkomt met proefsporen die zijn vervaardigd met de schoenen van de
verdachte.
Voor beantwoording van de vraagstelling, of de met bloed geplaatste schoensporen
nabij het slachtoffer, zijn ontstaan voordat het slachtoffer [slachtoffer] op de
vloer voor haar overlijden terecht kwam (hypothese 1), of tijdens hulphandelingen
(hypothese 2), is het volgende onderzocht:
- of de schoensporen zijn veroorzaakt met een rechter- of linkerschoen en in welke
richting;
- de positie van de schoensporen t.o.v. de positie van het slachtoffer;
- een eventuele verstoringen van de schoensporen (onder andere bloeddruppels op
de schoensporen).
De schoensporen nabij het slachtoffer op de plaatsen "K", "L", "M", "N" en "O" zijn
op ware grootte afgedrukt. De waargenomen schoensporen zijn vervolgens ver-
geleken met transparante foliën waarop proefschoenafdrukken zijn gekopieerd, die
vervaardigd zijn met de schoenen van de verdachte.
Op de sok aan de linkervoet van het slachtoffer zijn lijnvormige sporen waargeno-
men die eveneens zijn vergeleken met de proefsporen vervaardigd met de schoenen
van de verdachte.
Waarnemingen en resultaten
Het slachtoffer is liggend op de rug aangetroffen op de vloer tussen een kast en een
stoel. De ligging van het slachtoffer is op de vloer met een viltstift gemarkeerd. Na
verwijdering van het slachtoffer zijn op vijf plaatsen op de vloer met en in bloed
geplaatste schoensporen aangetroffen. Om de bloedsporen beter zichtbaar te maken
zijn deze, volgens opgave van de Forensische Opsporing, chemisch behandeld met
ALCV (Aqueous Leuco Crystal Violet). De schoensporen hebben een zig-zag patroon.
De vijf plaatsen met schoensporen nabij het slachtoffer zijn gemerkt met de letters
"K", "L", "M", "N" en "O". Op plaats L zijn twee gedeeltelijk over elkaar geplaatste
schoensporen aangetroffen, door het NFI aangegeven met "L1" en "L2".
Afbeelding 2 toont de vijf plaatsen met schoensporen nadat het slachtoffer is ver-
wijderd van de locatie
De schoenen van de verdachte hebben een zig-zag profiel. Vanwege de vraag-
stelling, verklaringen van verdachte, het eerder uitgevoerde Forensisch onderzoek
en eigen waarnemingen, is voor het vervolg van het onderzoek aangenomen dat alle
aangetroffen schoensporen met een zig-zag patroon zijn veroorzaakt met één en
hetzelfde paar schoenen, namelijk die van de verdachte.
Als uitgangspunt is aangenomen dat de ligging van het slachtoffer praktisch dezelfde is als direct nadat het slachtoffer op de vloer terecht is gekomen, en dat de handelingen, zoals de verdachte verklaart heeft, de ligging nauwelijks heeft veranderd. Voor beantwoording van de gestelde vraag zijn de aangetroffen schoensporen nabij het slachtoffer "K" t/m "O" nader on-
derzocht.
Van de schoensporen "K" t/m "O" is bepaald in welke richting deze zijn geplaatst en
met welke schoen (rechter- of linker). Op basis van de sporen zijn ook de positie
van de schoenen en de daarbij behorende contouren vastgesteld. Hiertoe zijn de
schoensporen "K" t/m "O" op ware grootte afgedrukt. Vervolgens zijn deze schoen-
sporen vergeleken met transparante foliën waarop de proefsporen zijn gekopieerd
die vervaardigd zijn met de schoenen van de verdachte. Bij het vergelijkend onderzoek zijn de schoensporen met de proefschoensporen vergeleken op passing van de contouren en het zig-zag patroon. Bij de schoensporen "K", "L1", "L2", "M" en "O" zijn de passingen vrij goed, wat het bepalen van de linker- of rechterschoen, richting en positie in de breedterichting goed mogelijk maakt.
Omdat van de schoensporen de contouren (buitenranden van de schoenen) maar
gedeeltelijk zijn afgetekend is bij de passing de positie van het proefafdrukspoor in
de lengterichting enigszins variabel.
Afbeelding 3 toont de contouren van de schoenen geprojecteerd over de schoen-
sporen op de vloer en de contouren van het slachtoffer, na verwijdering van het
slachtoffer.
Interpretatie van waarnemingen
Voor beantwoording van de vraagstelling zijn de volgende hypothesen ontvangen:
"H1: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan voordat
het slachtoffer [slachtoffer] op de vloer voor haar overlijden terecht
kwam;
H2: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan tijdens
hulphandelingen;
H3: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn op andere wijze
ontstaan."
De interpretatie is alleen gericht op de evaluatie van de bevindingen onder de
hypothesen Hl en H2 omdat deze, voor zover op dit moment bij mij bekend, de
standpunten van enerzijds het OM en anderzijds de verdediging vertegenwoordigen.
Onder "de aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen" wordt verstaan de
schoensporen "K" t/m "O". Deze hypothesen zijn voor wat betreft het moment van
ontstaan van de schoensporen (voor of na het moment dat het slachtoffer op de
vloer terecht kwam) uitsluitend. Hypothese 3 is zonder nadere invulling van de wijze
van ontstaan van de bloedsporen niet goed bruikbaar.
Er zijn in en met bloed geplaatste schoensporen in de woning aangetroffen. Al deze
waargenomen schoensporen betreffen schoensporen met een zig-zag patroon.
Schoensporen met een ander patroon zijn niet waargenomen.
Voor de evaluatie van het schoensporenonderzoek zijn de volgende aannamen
gedaan:
- de in hypothese H2 genoemde 'hulphandelingen' zijn de handelingen met het
slachtoffer die de verdachte in zijn verklaringen heeft omschreven, zijnde het
vastpakken en proberen wakker maken, op te tillen bij haar hoofd, middel en
schouders. Aangenomen is dat bij deze pogingen de ligging van het slachtoffer
praktisch dezelfde is gebleven;
- alle aangetroffen schoensporen met een zig-zag patroon zijn veroorzaakt met
één en hetzelfde paar schoenen, namelijk die van de verdachte.
Onder hypothese H1 zijn als eerst de schoensporen nabij het slachtoffer "K" t/m "O"
geplaatst, en is daarna het slachtoffer op de vloer terecht gekomen. Hierbij is de
kans groot dat het slachtoffer één of meerdere van de schoensporen geheel of
gedeeltelijk bedekt. Over de positie en richting van de schoensporen op deze plaats
is op voorhand weinig te zeggen. Daarnaast zijn er mogelijke schoensporen te
verwachten op de looproute naar buiten.
Onder hypothese H2 is het slachtoffer eerst op de vloer terecht gekomen en zijn
daarna de schoensporen "K" t/m "O" geplaatst. Hierbij wordt verwacht dat naast het
slachtoffer wordt gestapt vanuit de hocker, dit op basis van verklaringen van de
verdachte in betrekking tot de looproute. Hierbij worden geen schoensporen ver-
wacht die zich geheel of gedeeltelijk onder het slachtoffer bevinden.
De verklaringen geven geen informatie over de positie van de verdachte tijdens de
genoemde hulphandelingen.
Bevindingen die beter passen bij hypothese H1 dan bij H2
De schoenen die de schoensporen "K", "Ll", "L2", "M" en "O" hebben veroorzaakt,
zijn geplaatst op locaties die zich gedeeltelijk onder het slachtoffer bevinden en zijn
globaal gericht naar het hoofd van het slachtoffer.
Van schoenspoor "N" is de richting niet vast te stellen, maar is wel vast komen te
staan dat deze zich deels onder het slachtoffer bevindt.
Op de achterzijde van de sok aan de linkervoet bevindt zich een bloedspoor met een
zig-zag patroon.
Deze bevindingen passen beter bij het ontstaan van de schoensporen voordat het
slachtoffer op de vloer voor haar overlijden terecht kwam, dan daarna.
Deze gevolgtrekking wordt onderbouwd met het volgende:
a. De posities van de schoenen, die de zes schoensporen "K", "L1", "L2", "M", "N"
en "O" hebben veroorzaakt, gedeeltelijk onder het slachtoffer, passen goed bij
H1.
De aanwezigheid van schoensporen gedeeltelijk onder het lichaam is goed te
verklaren als deze eerst geplaatst zijn en vervolgens het slachtoffer op die locatie
op de vloer terecht is gekomen.
De posities van de schoensporen zijn niet goed te verklaren als deze geplaatst
zijn nadat het slachtoffer al op de vloer lag. De schoensporen worden dan naast
het slachtoffer verwacht.
De schoensporen bevinden zich gedeeltelijk onder het lichaam waardoor het
plaatsen ervan praktisch niet uitvoerbaar is.
Het veroorzaken van de schoensporen "L1" en "L2" gedeeltelijk onder de
rechtervoet van het slachtoffer, terwijl de voet vast ligt tegen de poot van de
kast, is niet aannemelijk bij de door de verdachte beschreven 'hulphandelingen'.
Niet uitgesloten kan worden dat schoenspoor "K" bij hulphandeling op de vloer
naast het slachtoffer is veroorzaakt, waarna het slachtoffer iets naar links is
geschoven gedeeltelijk op het schoenspoor.
Op de vloer nabij het slachtoffer zijn geen veegsporen waargenomen die wijzen
op het verplaatsen van het slachtoffer nadat deze op de vloer is terecht gekomen. Er zijn wel veegsporen op de vloer waargenomen, die wijzen op een schuifbeweging van het linker- en rechterbeen op het moment dat het slachtoffer op de vloer terecht komt.
b. De waargenomen schoensporen "K", "L", "M", en "O" bevinden zich gedeeltelijk
onder het slachtoffer en zijn gericht naar de hocker.
De verklaring van de verdachte is dat hij het slachtoffer benadert van uit de
hocker.
Als de verdachte van de hocker in de vrije ruimte stapt tussen het slachtoffer en
de kast en de stoel, dan zouden enkele schoensporen gericht naar de voeten van
het slachtoffer moeten staan en sporen van omkeren naar het hoofd, wat niet het
geval is.
Om de aangetroffen schoensporen nabij het slachtoffer, die in de richting van de
hocker staan, te kunnen plaatsen zou de verdachte achteruit lopend deze moeten
hebben veroorzaakt.
Het achterwaarts benaderen van het slachtoffer op de vloer vanuit de richting
van de hocker is niet logisch en praktisch lastig uitvoerbaar.
Bij het hoofd van het slachtoffer zijn geen sporen waargenomen die wijzen op
hurken of knielen, evenmin naast het slachtoffer tussen de stoel en de kast.
c. De schoensporen "K", "L", "M", en "O" tonen geen schuifkenmerken die kunnen
ontstaan bij het gedeeltelijk opzij schuiven van het slachtoffer met een schoen
van de verdachte waaraan zich bloed bevindt.
d. Linker sok
Voor het veroorzaken van het lijnvormige spoor, op de achterzijde van de sok ter
hoogte van de achillespees, komt het zig-zag profiel van schoenen van de
verdachte in aanmerking. Zoals het slachtoffer ligt op haar rug met de
achterzijde van de linkervoet op de vloer is niet voor te stellen dat dit spoor op
de sok veroorzaakt is bij de door de verdachte aangegeven 'hulphandelingen'
door op de linkervoet te staan (hypothese H2).
Het spoor kan zijn veroorzaakt in staande positie van het slachtoffer waarbij de
zool van de schoen van de verdachte de achterzijde van de linkervoet van het
slachtoffer raakt (hypothese H 1). Het is niet aannemelijk dat het spoor is ver-
oorzaakt door het gedeeltelijk overnemen (stempelen) van een schoenspoor van
de vloer, omdat op de vloer bij de linkervoet geen schoenspoor is waargenomen.
Bij in contact komen van de sok met de vloer wordt meer een veeg spoor
verwacht.
Er zijn bij het schoensporenonderzoek geen bevindingen aan het licht gekomen die
beter passen onder hypothese H2 dan onder hypothese H1.
Samenvatting
De bevindingen van het onderzoek aan de schoensporen ("K", "L1", "L2", "M", "N"
en "O") en aan het lijnvormig spoor op de linker sok, passen beter bij hypothese Hl
dan bij hypothese H2.
Conclusie
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten, de vraagstelling en de gestelde vol-
gende hypothesen:
H1: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan voordat
het slachtoffer [slachtoffer] op de vloer voor haar overlijden terecht
kwam;
H2: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn ontstaan tijdens
hulphandelingen;
H3: De aangetroffen en met bloed geplaatste schoensporen zijn op andere wijze
ontstaan;
wordt het volgende geconcludeerd:
De bevindingen van het onderzoek zijn
veel waarschijnlijkerwanneer hypothese
H1 waar is, dan wanneer hypothese H2 waar is.
De bevindingen konden onder hypothese H3 niet goed worden geëvalueerd zonder
een nadere invulling van de andere ontstaanswijze.
6.
Een door drs. J.A. de Koeijer, opgemaakt interdisciplinair rapport van de NFI onderzoeken naar aanleiding van een steekincident op 9 oktober 2016, pagina’s 2317 2313, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In dit IDFO-rapport komen conclusies van deskundigen van schoensporenonderzoek en bloedspoorpatroononderzoek samen.
Het geheel overziend zijn er twee op het NFI uitgevoerde onderzoeken waarvan de resultaten onderscheid maken tussen de aangedragen hypotheses:
- het bloedspoorpatroononderzoek en DNA-onderzoek aan de bloedssporen op de kleding en
schoenen van de verdachte;
- het sporenonderzoek een de met bloed gezette schoensporen op de PD.
Interdisciplinaire conclusie
De hieronder weergegeven interdisciplinaire conclusie is tot stand gekomen door het
combineren van de resultaten van de op het NFI uitgevoerde onderzoeken die
betrekking hebben op de voor het IDFO-onderzoek aangeleverde hypothesen:
H1: Verdachte [verdachte] heeft de in het sectierapport van 20 oktober 2016
genoemde steek- en snijletsels toegebracht aan het slachtoffer [slachtoffer] .
H2: Iemand anders dan de verdachte heeft de steekletsels toegebracht. De verdachte [verdachte]
is via de voordeur terug in de woning gekomen en heeft alleen
handelingen verricht zoals hij verklaard heeft in verhoren 1 tot en met 6, te weten:
het vastpakken van een hand, het (achter)hoofd, de schouders en de middel van
slachtoffer [slachtoffer] waarna hij de woning weer verlaat.
De gecombineerde resultaten van het onderzoek aan de in/met bloed gezette
schoensporen op de PD en aan de bloedsporen op de kleding en schoenen van de
verdachte zijn
zeer veel tot extreem veel waarschijnlijkerwanneer hypothese
Hl juist is dan wanneer hypothese H2 juist is.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2017, pagina’s 977 t/m 985, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisant:
Ten einde de dwarsverbanden aan te geven in de gerelateerde onderwerpen, wordt deze hieronder in een tijdlijn opstelling van 9 oktober 2016 weergegeven.
De tijden betrekking hebbende op verdachte [verdachte] zijn in rood weergegeven die van
slachtoffer [slachtoffer] in blauw. Indien beiden zichtbaar zijn is dit in zwart weergegeven.
Tijdlijn:
• 17:18:30 uur Wifi afmelding Gsm Samsung S7 [verdachte]
• 17:19:53 uur Wifi afmelding Gsm IPhone 6S [slachtoffer]
• 17:17 uur, Slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] komen in beeld op de
camerabeelden van de [adres] Almelo. Ze komen uit de richting van hun woning.
Ze laten de honden uit. Ze lopen op het trottoir aan de zijde van de [adres]
• 17:35 uur, Slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] lopen met de honden over de [adres] in de richting van hun woning.
• 17:36:53 uur wifi Samsung S7 [verdachte] aan
• 17:42:51 uur wifi IPhone 6S [slachtoffer] aan
• 17:42:57 uur wifi IPhone 6S [slachtoffer] uit
• 17:50:39 uur wifi IPhone 6S [slachtoffer] aan
• 17:54:28 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
• 17:54:43 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
• 17:55:19 uur Messenger bericht Gsm [naam] naar Samsung S7 [verdachte]
• 17:55:24 uur Messenger bericht Gsm [naam] naar Samsung S7 [verdachte]
• 19:08:32 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
• 19:08:45 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
• 19:36:45 uur Messenger bericht Gsm [naam] naar Samsung S7 [verdachte]
• 19:47:49 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
• 19:47:53 uur Messenger bericht Samsung S7 [verdachte] naar Gsm [naam]
Opgemerkt:
[verdachte] verklaart op 2 november 2016 dat hij ten tijde van het berichtencontact met
[naam] , in de woning [adres] , was.
• 19:48:06 uur t/m 19:48:19 uur registratie stappenteller IPhone S6 [slachtoffer]
• 19:58:44 uur Wifi afmelding Samsung S7 [verdachte] .
9.
De door verdachte ter terechtzitting van 17 november 2017 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Tot en met 9 oktober 2016 woonde ik met [slachtoffer] aan [adres] . Nadat ik op 9 oktober 2016 samen met [slachtoffer] de honden had uitgelaten ben ik, toen wij thuis kwamen, naar de slaapkamer gegaan, terwijl [slachtoffer] in de woonkamer bleef. Kort voordat ik de woning die avond verliet had ik met mijn Samsung Galaxy S7 facebookcontact met [naam] . Tijdens de contacten met [naam] bevond ik mij dus in de woning aan de [adres] . Als ik in die woning was maakte mijn telefoon automatisch contact met het Wifi netwerk. Het is goed mogelijk dat het laatste contact met [naam] om ongeveer 19.48 uur was. Nadat ik de woning had verlaten ben ik in de voor onze woning staande auto gestapt en weggereden richting Enschede. Het op mijn schoenen, kleding en handen aangetroffen bloed van [slachtoffer] is verklaarbaar door het feit dat ik, kort voordat ik de woning verliet, lichamelijk contact met haar heb gehad. Tijdens dat laatste contact met [slachtoffer] reageerde zij nergens meer op.
Na alles wat ik gehoord en gelezen heb twijfel ik erg over wat er gebeurd is op die bewuste
9 oktober 2016, waarbij ik de mogelijkheid openhoud dat ik [slachtoffer] wat heb aangedaan.