In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een vrouw en een man, beiden betrokken bij een verbroken relatie. De vrouw verzoekt om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor hun jongmeerderjarige zoon, [verzoeker], en voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, [A]. De man verzet zich tegen de verzoeken van de vrouw en doet een zelfstandig verzoek om lagere bijdragen vast te stellen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweren, en heeft de zaak op 8 november 2017 mondeling behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige [A] aan een bijdrage van zijn ouders € 429,- per maand bedraagt, terwijl de behoefte van [verzoeker] is vastgesteld op € 486,- per maand. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders berekend en vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw niet toereikend is om in de volledige behoefte van hun kinderen te voorzien. De man is in staat om een bijdrage van € 108,- per maand te betalen voor [A] en € 214,- per maand voor [verzoeker]. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de bijdragen vastgesteld op 7 augustus 2017 en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De man heeft de door de vrouw verzochte ingangsdatum niet betwist, waardoor de rechtbank in dat verzoek heeft toegezien. De beschikking is openbaar uitgesproken in Almelo, met de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.