Ik, verbalisant, was hedenmiddag, woensdag 11 oktober 2016, omstreeks 15.50 uur,
belast met handhaving voor het gebied Enschede. Ik was daartoe gekleed in opvallend
motoruniform en rijdend op een opvallende dienst motorfiets.
Omstreeks 15.50 uur, reed ik op de Mooienhof te Enschede, in de richting van de
Kuipersdijk. Kort daarvoor hoorde ik via de mobilofoon, de communicatie tussen het
Operationeel Centrum (OC) van de politie Twente en een collega motorrijder, zijnde
[verbalisant 1] , hoofdagent van de politie Oost-Nederland, afdeling Noord. Ik
hoorde dat deze collega het OC vroeg een kenteken, [kenteken] , na te trekken en hij
voornemens was de bestuurder van dit voertuig staande te houden. Ik hoorde dat het OC
hierop antwoordde dat het een grijze Renault Twingo zou betreffen. Ik hoorde dat
collega [verbalisant 1] hierop zei dat dit niet overeen kwam met het voor hem rijdende
voertuig. Ik hoorde dat het OC aangaf het kenteken nogmaals na te trekken.
Korte tijd later, hoorde ik dat het OC aan collega [verbalisant 1] doorgaf dat het een
rode Renault Clio zou betreffen die thuis hoorde aan de [woonplaats] .
Ik hoorde dat collega [verbalisant 1] zei dat dit klopte en inmiddels op de Kuipersdijk
reed, nabij het Aquadrome.
Toen ik vorenstaande meehoorde, reed ik linksaf de Kuipersdijk op in de wetenschap
dat mijn collega alleen was en ik hem eventueel kon assisteren. Ik reed derhalve in de
richting van het Aquadrome. Ik hoorde dat collega [verbalisant 1] aan het OC doorgaf
dat hij inmiddels rijdend op de J.J. Van Deinselaan, het voor hem rijdende voertuig
een duidelijk stopteken had gegeven, hij ook kon zien dat de bestuurder meermaals in
zijn spiegel had gekeken, maar desondanks geen gevolg gaf aan zijn stopteken.
Ik hoorde dat hij tevens doorgaf dat de bestuurder reed met een rustig tempo, niet
zijn snelheid verhoogde en zijn weg vervolgde in de richting van de Brinkstraat.
Ik vervolgde mijn weg in de richting van het Aquadrome teneinde mijn collega te
kunnen assisteren bij de staandehouding van voormelde Renault Clio.
Onderwijl volgde ik nauwlettend de communicatie tussen mijn collega en het OC. Ik
hoorde dat mijn collega doorgaf dat de bestuurder rechtsaf de Brinkstraat opreed, in
de richting van de Zuid Esmarkerrondweg. Ik hoorde dat het OC een hondengeleider,
rijdend op de Buurserstraat te Enschede, aanstuurde richting de Zuid Esmarkerrondweg.
Ikzelf reed op dat moment op de Knalhutteweg, zijnde het verlengde van de
Kuipersdijk, ter hoogte van de Vlierstraat. Ik hoorde dat het OC mij middels
mobilofoon aanriep en zag dat ik vlak bij de Zuid Esmarkerrondweg reed en ook mij
vroeg in de richting van de collega te rijden. Ik hoorde dat collega [verbalisant 1]
doorgaf dat de bestuurder op de kruising met de Zuid Esmarkerrondweg rechtsaf was
gereden, in de richting van Het Stroink en de Knalhutteweg. Ik besefte dat zij in
mijn richting, tegemoet komend waren.
Toen ik op de rotonde, gelegen op de kruising van de Knalhutteweg en de Zuid
Esmarkerrondweg reed, keek ik de Zuid Esmarkerrondweg in. Ik zag dat mij op dat
moment geen verkeer tegemoet kwam. Ik reed de Zuid Esmarkerrondweg in, mijn collega
en de betreffende bestuurder tegemoet.
Toen ik de kruising met Het Stroink naderde, zag ik dat mij een rode Renault Clio
tegemoet kwam en ik zag dat mijn collega, met opvallende dienstmotor, daarachter
reed. Ik zag dat aan de voorzijde van de dienstmotor van mijn collega het
rood-transparant aan stond en hij blauwe verlichting voerde. Op dat moment zette ik de
blauwe verlichting op mijn dienstmotor aan, teneinde zeker te zijn dat de bestuurder mij zou zien en in de hoop dat hij zijn voertuig tot stilstand zou brengen. Ik zag dat, vlak voor mij, de bestuurder van de Renault Clio, linksaf, voor mij langs, het Stroink opreed. Ik volgde deze auto, en reed naast mijn collega [verbalisant 1] . Ik zette toen, naast mijn blauwe verlichting, ook het stop-transparant aan de voorzijde van mijn dienstmotor aan. Ik zag dat de bestuurder van de rode Renault Clio, nog altijd geen gevolg gaf aan onze tekens te stoppen. Ik zag dat hij, met een geschatte snelheid van 30 a 40 km/u, zijn weg vervolgde in de richting van de Knalhutteweg.
Zowel ik, als mijn collega, zetten op dat moment ook onze sirene aan. Ik deed dit met
de bedoeling het overige verkeer te waarschuwen voor een bijzondere situatie, en tevens de aandacht van de bestuurder van de Rode Renault Clio te trekken en zeker te weten dat hij ons zou horen en zien.
Ik reed aan de linker achterzijde van de voor mij rijdende rode Renault Clio en gezien de relatief lage snelheid maakte ik duidelijk en meermaals een stuurbeweging naar links, en naderde deze auto, om de reactie van de bestuurder te peilen om te kunnen inschatten op hij mij een inhaal manoeuvre zou toestaan. Ik zag dat de bestuurder hierop op geen enkele wijze reageerde.
Desondanks, durfde ik een inhaal manoeuvre niet door te zetten in het besef dat een
abrupte stuurbeweging van de bestuurder zou resulteren in een aanrijding waarbij ik
hoogst waarschijnlijk ten val zou komen.
Vlak voor de kruising met de Knalhutteweg, zag ik dat de rijbaan veel breder werd en
een hoge middengeleider de rijbaan in tweeën deelde. Ik zag dat ik de voor mij rijdende Renault Clio daar, links van de middengeleider, zou kunnen passeren en deze mij dan niet zou kunnen aanrijden. Ik haalde op dat moment de rode Renault Clio, links langs de middengeleider in. Ik zag dat ik de rode Renault Clio ruimschoots gepasseerd was en de afstand, mede gezien diens lage snelheid, ruim voldoende was om deze auto middels een normale remming tot stilstand te kunnen brengen. Ik reed, via de verlaging in de midden geleider, bestemd voor overstekende fietsers en voetgangers, terug naar de rechter helft van de rijbaan. Ik keek hierbij de bestuurder van de rode Renault Clio recht aan. Ik voerde hierbij nog altijd mijn optische en geluidsignalen.
Ik zag dat de bestuurder, die geheel rechts van de rijbaan reed, een abrupte stuurbeweging maakte en hij met zijn auto in mijn richting kwam. Ik remde onmiddellijk en stuurde sterk naar links waardoor ik een aanrijding tussen mij en de betreffende auto ternauwernood kon voorkomen. Terwijl ik naar links wegreed, zag ik dat de betreffende auto mij rechts, rakelings passeerde. Ondanks dat ik er rekening mee hield dat deze bestuurder niet voor mij zou stoppen en ik hem omzichtig had genaderd en getracht de vrije doorgang te beletten, schrok ik van zijn abrupte stuurbeweging in mijn richting en vreesde dat hij mij zou aanrijden. Ik voelde mij hierdoor zeer bedreigd en vreesde voor mijn welzijn en leven. Ik schrok hier mede erg van omdat op 14 juni 2016, er bij een staandehouding door collega's ook een voertuig op mij is ingereden op een wijze waarbij ik daadwerkelijk vreesde voor mijn leven.
Ik sloot achter de betreffende auto aan, naast mijn collega die nog steeds achter het
voertuig reed. Wij volgden deze auto die met nog altijd relatief lage snelheid zijn
weg, rechtdoor over de kruising, vervolgde op Het Stroink. Ik durfde het
niet aan het voertuig nogmaals te passeren aangezien ik bang was dat de bestuurder
mij dan van mijn motor zou rijden. Dit mede omdat ik, gezien het oogcontact en de
daarop volgende abrupte stuurbeweging, er van overtuigd ben dat hij dit opzettelijk
had gedaan.