4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat het op grond van de in de bijlage en de voetnoten genoemde bewijsmiddelen uit van het volgende.
Verdachte reed op 2 februari 2016 als bestuurder van een vrachtauto met dit voertuig over de uit twee rijstroken bestaande Heinoseweg, komende vanuit de richting Zwolle en gaande in de richting Heino. Verdachte was de kruising met de Kanaalweg voorbij gereden omdat zijn navigatiesysteem aangaf dat hij deze weg in moest rijden, terwijl dit niet mocht. Verdachte zocht vervolgens een mogelijkheid om te keren en is daarom een aan de rechterzijde van die weg gelegen tankstation opgereden. Aan de zijde waaraan het tankstation was aangelegd, is een invoegstrook aangebracht. Indien dit tankstation wordt verlaten, worden bestuurders aldus geacht verder te rijden in de richting Heino. Dit wordt, gezien de rijrichting van verdachte, door middel van een doorgetrokken streep op de as van de rijbaan en de aldaar langs de wegkant aangebrachte doorgetrokken streep kenbaar gemaakt. Verdachte heeft echter de bedoeling gehad om met zijn vrachtauto vanaf het terrein van het tankstation linksaf de Heinoseweg, in de richting Zwolle, op te rijden. Verdachte heeft daartoe zijn vrachtauto voor- en achteruit gereden om de vrachtauto in positie te brengen. Op het moment dat verdachte de Heinoseweg opreed, kwam er gelijktijdig een Renault vanuit de richting Zwolle en gaande in de richting Heino aangereden. Verdachte heeft deze auto niet gezien. De bestuurder van de Renault, mevrouw [slachtoffer 1] was de vrachtauto al zo dicht genaderd dat zij een botsing met de voorzijde van haar voertuig met de linkervoorzijde van de vrachtauto niet heeft kunnen voorkomen. Ten gevolge van deze botsing ontstond letsel bij mevrouw [slachtoffer 1] en de andere inzittende van de Renault, [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft verklaard dat hij, voordat hij met zijn vrachtauto linksaf de Heinoseweg op wilde gaan, er zich bewust van was dat de Heinosweg een drukke weg betrof en dat er zich op deze route meerdere verkeerslichten bevonden. Verdachte heeft blijkens zijn verklaring eerst ongeveer een dertigtal auto’s laten passeren. Op het moment dat de stroom met auto’s was opgehouden, is verdachte ervan uitgegaan dat de verkeerslichten ter plaatse op rood waren gegaan. Vervolgens heeft verdachte naar eigen zeggen herhaaldelijk naar links en naar rechts gekeken, en heeft hij, toen hij van beide kanten geen verkeer aan zag komen, zijn manoeuvre aangevangen. Verdachte heeft daarbij verklaard dat de omstandigheid dat hij de Renault niet heeft gezien, waarschijnlijk moet worden verklaard doordat het aldaar aanwezige verkeerbord zijn zicht aan zijn linkerkant, de kant vanwaar de Renault aan kwam rijden, heeft gehinderd. Dat er op de as van de rijbaan en aan de wegkant een doorgetrokken streep was geplaatst, heeft verdachte naar zijn eigen zeggen niet gezien.
Om tot het oordeel te komen dat er sprake is van schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), moeten de gedragingen van verdachte roekeloos, zeer althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Voor de beoordeling van verdachtes verkeersgedrag in het onderhavige geval beziet de rechtbank het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. De rechtbank komt ten aanzien van verdachtes gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan tot het volgende oordeel.
De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van verdachte in beginsel moet worden afgemeten aan wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een automobilist heeft onder meer de bijzondere zorgplicht te letten op ander verkeer en de geldende verkeersregels na te leven opdat aanrijdingen worden voorkomen. Verdachte heeft door met zijn vrachtauto een bijzondere manoeuvre te verrichten op een daartoe -gezien de aangebrachte doorgetrokken strepen op de weg aldaar- verboden plek, en daarbij geen voorrang te verlenen aan een op die weg rijdende personenauto, een ernstige verkeersovertreding begaan. Dat verdachte voorafgaand aan het uitvoeren van zijn manoeuvre zich kennelijk niet heeft vergewist van de geldende verkeersregels aldaar, nu hij de doorgetrokken strepen op de weg niet heeft gezien, moet hem worden aangerekend. Daarbij is tevens van belang dat, zoals verdachte zelf ook heeft opgemerkt, het een drukke weg betrof en dat er verkeer van beide richtingen kwam. Door op die plek een dergelijke verboden manoeuvre met een vrachtauto uit te voeren heeft verdachte een ongeoorloofd risico genomen. De verklaring van verdachte dat hij de Renault waarschijnlijk niet heeft gezien omdat hij vanwege een aldaar geplaatst verkeersbord in zijn zicht werd belemmerd, kan hem niet vrijpleiten. Daarvan uitgaande had verdachte immers nooit aan de manoeuvre mogen beginnen nu hij aldus niet met zekerheid kon vaststellen of er wel of geen verkeer vanuit de richting Zwolle kwam. Echter, nu deze omstandigheid, gezien de tenlastelegging, niet mede als verwijt aan de vereiste schuld ten grondslag ten laste is gelegd, zal de rechtbank deze omstandigheid buiten beschouwing laten.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verdachte de vrachtauto heeft bestuurd in de uitoefening van zijn beroep. Om die redenen is de rechtbank van oordeel dat verdachte, als vrachtwagenchauffeur, een zekere ‘Garantenstellung’ heeft, een extra verantwoordelijkheid en daarmee grotere zorgplicht. Hiervan is te meer sprake nu, zoals genoemd, verdachte een zwaar voertuig heeft bestuurd, waarbij in het geval van een botsing met een dergelijk voertuig andere verkeersdeelnemers groter gevaar lopen dan bij een botsing met een lichter voertuig, zoals een personenauto. Gelet op die omstandigheid mocht van verdachte worden verwacht dat hij meer nog dan een gewone verkeersdeelnemer alert zou zijn op het verkeer en op de geldende verkeersregels ter plaatse.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verdachtes handelen mede in het licht van de geldende ‘Garantenstellung’ als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt en dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Blijkens de letselrapportage van GGD IJssellandis als gevolg van het ongeval aan [slachtoffer 1] (onder meer) een gecompliceerde enkelfractuur c.q. verbrijzeling van de enkel toegebracht en is de kop van het kuitbeen nabij de knie gebroken, waarbij een operatieve correctie noodzakelijk was. Geconcludeerd is dat gezien de ernst van het letsel en de leeftijd van slachtoffer, destijds 79 jaar, waarschijnlijk sprake zal zijn van forse blijvende restafwijkingen en beperkingen van het loopvermogen. Daarbij is opgemerkt dat hoe en wanneer de eindtoestand zal zijn bereikt en de exacte ernst van de blijvende beperkingen niet zijn aan te geven.
Blijkens de letselrapportage van GGD IJssellandheeft [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeval - onder meer- gebroken ribben oplopen. Daarnaast zijn als direct gevolg van het ongeval en het letsel hartklachten opgetreden die naar verwachting langdurig dan wel blijvend zullen zijn.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de geldende jurisprudentie, het aan mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.