ECLI:NL:RBOVE:2017:4417

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
08/770282-16 (P) en 08/730047-13 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor ontucht met een minderjarig meisje

Op 27 november 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man uit Almelo veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man werd schuldig bevonden aan ontucht met een minderjarig meisje, dat op het moment van de feiten 13 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op dat moment 19 jaar oud was, ontuchtige handelingen had gepleegd met het meisje, waaronder seksueel binnendringen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer, die consistent en gedetailleerd waren, en op het feit dat er een aanzienlijk leeftijdsverschil en een ongelijkwaardige relatie tussen de verdachte en het slachtoffer bestond. De verdachte had verklaard dat de seksuele handelingen vrijwillig waren, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast moest de verdachte een schadevergoeding van € 1.173,73 betalen aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn geestelijke gezondheid, en beschouwde hem als verminderd toerekeningsvatbaar. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770282-16 (P) en 08/730047-13 (tul)
Datum vonnis: 27 november 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 mei 2017 en 13 november 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. I.R. Rigter, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontucht heeft gepleegd met een meisje dat ouder dan twaalf jaar maar jonger dan zestien jaar was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juli 2016 tot en met
24 juli 2016 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, met [slachtoffer] , geboren op
[geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] , te weten het één of meermalen duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe gesteld dat er geslachtsgemeenschap is geweest tussen verdachte en [slachtoffer] en dat dat gezien het forse leeftijdsverschil, de omstandigheid dat er geen sprake was van een relatie maar van vriendschap en het feit dat er geen sprake was van een gelijkwaardige verhouding tussen verdachte en [slachtoffer] ontuchtig is geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel sprake is geweest van seksuele gedragingen tussen verdachte en [slachtoffer] , deze seksuele gedragingen plaatsvonden binnen de normale affectieve relatie die verdachte en [slachtoffer] hadden. Verdachte kan deze relatie evenwel niet aannemelijk maken. De raadsman beperkt zich om die reden tot een strafmaatverweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Artikel 245 Sr beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan.
Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in haar algemeenheid niet te geven. Zoals uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis blijkt, heeft de wetgever bij de totstandkoming van artikel 245 Sr in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dergelijke omstandigheden die meebrengen dat seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, in belangrijke mate aankomt op de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij geslachtsgemeenschap met [slachtoffer] heeft gehad en dat zij hem gepijpt en afgetrokken heeft. Verdachte was ten tijde van het plegen van de handelingen 19 jaar oud, terwijl [slachtoffer] 13 jaar oud was.
[slachtoffer] heeft bij de politie en tijdens een verhoor door de politie onder leiding van de rechter-commissaris verklaard dat er sprake was van vriendschap, dat ze niet eerder gezoend hadden of anderszins seksueel contact hadden gehad en dat het seksueel binnendringen niet vrijwillig was. [slachtoffer] heeft gedetailleerd verklaard en in de kern consistent. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen te twijfelen.
Weliswaar heeft verdachte verklaard dat er sprake was van een gelijkwaardige relatie en dat de seks vrijwillig was, maar verdachte heeft dat – daarnaar meermalen gevraagd – onvoldoende onderbouwd, terwijl ook overigens uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van een affectieve relatie tussen min of meer gelijkwaardige partners, waardoor het ontuchtig karakter aan seksuele handelingen kan komen te ontvallen, niet is gebleken.
Verdachte is seksueel binnengedrongen bij de 13-jarige [slachtoffer] . Daarnaast heeft zij hem gepijpt en afgetrokken. [slachtoffer] heeft op aangeven van verdachte vergaande seksuele handelingen verricht terwijl zij op dat moment nauwelijks seksuele ervaring had. Er was een groot verschil in de seksuele ontwikkeling tussen beiden nu verdachte, zoals door hem bevestigd ter terechtzitting, al vaker seksuele contacten had gehad. Gelet op het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] , het niet bestaan van een affectieve relatie als hiervoor omschreven en het verschil in seksuele ontwikkeling tussen [slachtoffer] en verdachte, is de rechtbank van oordeel dat deze gepleegde seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm zijn en als ontuchtig in de zin van artikel 245 Sr moeten worden aangemerkt.
Aldus is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met [slachtoffer] ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , zoals tenlastegelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op meerdere tijdstippen op 24 juli 2016 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 245 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
7. De op te leggen straf of maatregel
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden van toezicht door de reclassering, een meldplicht, een ambulante behandeling bij [instelling] of een soortgelijke instelling, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de straat waar het slachtoffer woont.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat bij afdoening van de zaak rekening gehouden dient te worden met de subjectieve beleving van verdachte; verdachte dacht dat [slachtoffer] 16 of 17 jaar was en dat ze verkering hadden. Tevens stelt de verdediging dat rekening gehouden moet worden met het IQ van verdachte, met de problemen die hij destijds had en de omstandigheid dat hij volgens de psycholoog als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Bovendien heeft tijdsverloop uitgewezen dat verdachte geen vergelijkbare delicten heeft gepleegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een destijds dertienjarig meisje. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens en misbruik heeft gemaakt van zijn overwicht en de kwetsbare positie van het meisje. Verdachte heeft seks met haar gehad zonder daarbij een condoom te gebruiken, heeft geen acht geslagen op haar emotie en pijnklachten en is alleen bezig geweest met het bevredigen van zijn eigen seksuele behoeftes. Verdachte heeft hierdoor grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het minderjarige meisje, dat nog altijd de gevolgen van het gebeurde ondervindt. Als feit van algemene bekendheid kan daarbij worden aangenomen dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog lang psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting geen inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen noch enige verantwoordelijkheid heeft genomen voor het gebeurde. Integendeel, hij legt - in zijn versie van de gebeurtenissen - de verantwoordelijkheid geheel bij het meisje en ziet zijn eigen aandeel niet.
Bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank neemt bij de oplegging van de straf in het bijzonder in aanmerking de jonge leeftijd en kwetsbaarheid van het slachtoffer, de schadelijke gevolgen voor haar en de zeer vergaande aard van de gedragingen.
Ten aanzien van verdachte blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 13 oktober 2017 dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke delicten met justitie in aanraking geweest.
De rechtbank houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met hetgeen over verdachte is beschreven in het door drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog, opgestelde uitgebrachte Pro Justitia van 20 maart 2017. Uit het rapport blijkt dat verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek omtrent zijn persoon. Wel is op basis van het onderzoek komen vast te staan dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen in de zin van een ADHD-stoornis van het gecombineerde type en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Ook is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel. De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico op soortgelijke delicten wordt door de psycholoog als hoog ingeschat als verdachte geen adequate behandeling krijgt geboden.
De rechtbank acht het rapport van de psycholoog consistent en neemt de inhoud, de conclusie alsmede het gegeven advies over. De rechtbank zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Tenslotte houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het in de onderhavige zaak uitgebrachte reclasseringsadvies van 2 mei 2017 en met het reclasseringsadvies van 11 juli 2017 dat is uitgebracht ter zake van een verdenking van geweldpleging tegen politie door verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat alleen het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van enige duur recht doet aan de ernst van het gepleegde feit. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden. De rechtbank zal een deel van zes maanden voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de psycholoog koppelen. De rechtbank zal verdachte tevens de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de straat [adres 2] opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat verdachte vaker seksuele contacten heeft gehad met meisjes beneden de 16 jaar, hij weinig inzicht geeft in zijn gedrag en niet intrinsiek gemotiveerd is om een behandeling te ondergaan. De rechtbank betrekt daarbij bovendien het advies van de psycholoog die de kans op recidive als hoog inschat indien geen adequate begeleiding wordt geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende mobiele telefoon (Smartphone, merk Acer, kleur wit), aangezien het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
8. De schade van benadeelden
8.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam 1] , wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.173,73 (éénduizendhonderddrieënzeventig euro en drieënzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten ad € 91,73;
- kleding ad € 82,--.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, behoudens het bedrag ter zake van vervanging van de onder rechthebbende in beslag genomen kleding, de vordering kan worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering betreffende de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Volgens de verdediging waren er al voor het tenlastegelegde feit psychische problemen bij het slachtoffer (angststoornis), zodat niet eenvoudig is vast te stellen of de gestelde toename van de klachten als gevolg van het feit is ontstaan. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding van € 173,73 is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag - zowel ten aanzien van de reiskosten als de kosten voor de kleding – voldoende onderbouwd en aannemelijk is, zodat de rechtbank dit bedrag zal toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 1.000,-- overweegt de rechtbank het volgende. De verdediging heeft de gestelde schade betwist.
Bij de beoordeling van dit deel van de vordering stelt de rechtbank het volgende voorop.
De wet regelt in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade. Volgens het eerste lid sub b van het artikel komt onder meer bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze, vergoeding van ander nadeel in aanmerking. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van de persoon op andere wijze is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde zal vervolgens voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan. Evenwel kunnen op dit uitgangspunt volgens de Hoge Raad uitzonderingen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat seksueel misbruik doorgaans leidt tot ernstige psychische schade die kan worden aangemerkt als een persoonsaantasting op de grond ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Ook in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat het strafbare feit een dusdanige ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijk integriteit vormt, dat dit in zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en dat reeds daarom immateriële schade toegewezen kan worden.
Nu het gevorderde bedrag de rechtbank niet onredelijk voorkomt, zal de rechtbank ook dit toewijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd haar niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter van 9 december 2014 in de zaak met parketnummer 08/730047-13 voorwaardelijk opgelegde straf, nu de vordering buiten de daarvoor gestelde termijn is ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de vordering tot tenuitvoerlegging buiten de daarvoor gestelde termijn in ingediend.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27, 57 en 63 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50 in Enschede op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de forensische polikliniek [instelling] of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, gedurende de proeftijd;
- zich niet ophoudt te [adres 2] , gedurende de proeftijd;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] , als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.173,73
(éénduizendhonderddrieënzeventig euro en drieënzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2016;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.173,73,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2016 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 21 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van een mobiele telefoon (Smartphone, merk Acer, kleur wit) aan verdachte;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 9 december 2014 met parketnummer 08/730047-13.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 november 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, de verklaring van verdachte [verdachte] :
Op 24 juli 2016 heb ik seks gehad met [slachtoffer] . Wij hebben gemeenschap gehad. Desgevraagd zeg ik u dat het aftrekken en het pijpen ook klopt.
2.
Een proces-verbaal van aangifte van 28 juli 2016 van [naam 2] (pagina 68), voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster, zakelijk weergegeven:
V: Namens wie kom je aangifte doen?
A: Voor mijn dochter [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2002.
V: Waarvan kom je aangifte doen?
A: Ik wil aangifte doen voor mijn dochter omdat zij met een 19-jarige seks heeft gehad.
Zij heeft wel steeds gezegd dat het tegen haar wil is gebeurd en dat ze het zelf niet wilde.
V: Tegen wie kom je aangifte doen?
A: [verdachte] uit [woonplaats] . [verdachte] is 19 jaar.
V: Vertel eens precies wat er is gebeurd?
A: (…) Haar gedrag klopte niet, ze was boos en woedend naar ons toe. Ze kwam vorige week woensdag en toen vertelde ze dat ze ongesteld was geworden. Toen ben ik aan het denken gegaan. Ik vond dit vreemd want ze was aan de prikpil dus in principe kan ze niet ongesteld worden. Dit gedrag zette zich voort en daardoor zei ik tegen haar 'ik vertrouw je niet'. Ze werd heel boos en begon uiteindelijk heel hard te huilen. Ik heb gewacht totdat ze wat rustiger werd. Ze gaf aan dat ze zat te chillen met een jongen van negentien jaar.
Het was toen zondag, de bewuste dag.
A: Ik heb toen gelijk de huisartsenpost gebeld.
Ze vertelde het mij in de gang dat ze toch seks had gehad met [verdachte] en dat dit moest en dat ze geen 'nee' durfde te zeggen.
A: Ze heeft letterlijk tegen mij gezegd 'ik heb geneukt'. En ze heeft gezegd dat het bij zijn ouders thuis is gebeurd.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2016 van [naam 3] (pagina 75), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
V: Hoe vaak heb je seks gehad met [verdachte] .
A: Twee keer.
V: Twee keer. En waar had je die twee keer seks?
A: Bij zijn huis.
A: In [woonplaats] .
A: Mijn handen lagen gewoon plat op bed omdat ik het niet wou.
A: Ik moest dan liggen.
A: En toen moest ik m'n benen zo doen.
V: Ik zie dat je je benen wijd doet.
A: Hij lag bovenop mij.
A: Hij stopte hem eerst zeg maar in mijn vagina en toen ging die op mij liggen.
V: Hoe doet die dan zijn piemel in jouw vagina.
A: Met zijn handen.
A: Nou toen ging die heen en weer zeg maar.
A: En toen moest ik aan z'n piemel zitten, moest ik heen en weer gaan met m’n hand.
V: Dat je met de hand er aan moest zitten, op welk moment was dat?
V: Voordat je seks had?
A: Ja.
A: Hij zei "doe dat eventjes". En ik zei waarom en toen zei hij: "doe dat nou maar".
A: toen moest ik met m'n hand om zijn piemel heen.
A: En toen moest ik heen en weer gaan.
V: Oké. En hoe wist je dat je met z'n hand om zijn piemel moest en dat je dan heen en weer moet gaan.
A: Heeft die me uitgelegd.
A: Ja hij zei dat ik met mijn hand om zijn piemel moest gaan,
A: Dat het dan heen en weer moest gaan.
A: Hij liet het eerst zien en toen pakte die mijn hand vast en toen deed die dat voor.
V: En is er nog wat anders gebeurd voordat hij de echte seks met je ging hebben?
A: Ja ik moest met m'n mond om zijn piemel heen.
A: Dat was nadat ik dat moest doen met m'n hand.
A: Moest ik heen en weer en toen moest ik met m'n tong er langs heen.
V: En hoe weet je hoe je dat moest doen?
A: Ja dat zei die weer.
V: En op het moment dat jij dan zijn piemel in je mond hebt, waar zijn zijn handen dan?
A: Zijn handen waren bij mijn hoofd om heen en weer te drukken.