ECLI:NL:RBOVE:2017:4216

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
ak_zwo_17_1513
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor rustpunt en workshops in Giethoorn

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 november 2017 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor het vestigen van een rustpunt en het geven van workshops in Giethoorn. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, maar eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning in overeenstemming was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de belangen van de omwonenden niet onevenredig werden geschaad. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 19 februari 2015 in acht genomen, waarin de rechtbank had bepaald dat de aanvraag opnieuw beoordeeld moest worden. De rechtbank concludeert dat de verlening van de omgevingsvergunning rechtmatig was, ondanks de bezwaren van de eisers over de procedure en de belangenafweging. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en de beslissing van verweerder in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1513

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1]
[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiseres 3],
[eiser 4]
en
[eiseres 3], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder, gemachtigde: drs. G. Rooks.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 1]

gemachtigde: [naam 2]

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2012 heeft verweerder aan derde-partij, naar aanleiding van haar aanvraag van 30 december 2011, een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor de activiteit “gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo), ten behoeve van het vestigen van een rustpunt en het geven van 24 workshops per jaar met maximaal 6 personen per workshop in het atelier “ [naam atelier] ” aan de [adres] te Giethoorn.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de toenmalige rechtbank Oost-Nederland. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 26 februari 2013, zaaknummers 12/2156, 12/2157, 12/2158, 12/2160 en 12/2162, de beroepen gegrond verklaard, de omgevingsvergunning van 5 september 2012 vernietigd en verweerder gelast om opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij brief van 23 mei 2013 heeft derde-partij verzocht haar aanvraag te wijzigen in die zin dat uitsluitend nog een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor de vestiging van een rustpunt.
Bij besluit van 27 augustus 2013, verzonden op 10 september 2013, heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.
Tegen dat besluit heeft derde-partij beroep ingesteld. Bij uitspraak van 19 februari 2015, zaaknummer 13/2388, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 6 juni 2017 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het vestigen van een Rustpunt verleend.
Tegen dat besluit hebben eisers beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2017.
Eisers, zijn verschenen in de personen van [eiseres 1] , [eiser 1]
[naam 1] en [echtgenote] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde drs. G. Rooks en G.D. Klaren.
Derde-partij is verschenen bij haar gemachtigde [naam 2] .

Overwegingen

1. In geschil is de vraag of verweerder bij het bestreden besluit in redelijkheid heeft
kunnen besluiten de door derde-partij gevraagde omgevingsvergunning voor een rustpunt op het perceel [adres] te Giethoorn te verlenen.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing op de aanvraag van derde-partij voor een omgevingsvergunning.
Uit het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb volgt dat in het geval een besluit is voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb, de bezwaarprocedure niet van toepassing is. Tegen het bestreden besluit is daarom terecht rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het perceel [adres] te Giethoorn is gelegen in Jonen, een kleine buurtschap van tien woningen nabij het natuurgebied de Wieden dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Eisers [naam 1] en [echtgenote] wonen in Jonen. Eisers [eiseres 1] , [eiseres 1] [eiser 3] [eiseres 2] en [eiser 2] zijn eigenaren van woningen in Jonen, waar zij regelmatig tijdelijk verblijven. Zij kunnen daarom allen als belanghebbenden bij de geweigerde omgevingsvergunning worden aangemerkt.
Tot medio 2007 was op het perceel [adres] theeschenkerij “ [naam 3] gevestigd. Hoewel deze theeschenkerij niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan en hiervoor geen vergunning of vrijstelling was verleend, is hiertegen destijds niet handhavend opgetreden door verweerder. Nadat de exploitatie van de theeschenkerij in 2007 was beëindigd, heeft derde-partij zich als bewoner aan de [adres] gevestigd en is daar een (zorg)atelier begonnen met de naam “ [naam atelier] ”, waar stoffen producten worden gemaakt uit gerecyclede materialen. In het atelier zijn gedurende een aantal dagen per week enkele mensen met een beperking werkzaam.
Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft verweerder ontheffing van belemmerende bepalingen van het bestemmingsplan verleend ten behoeve van de verkoop van producten uit gerecyclede materialen op dit perceel. Op het perceel is vervolgens een winkel geopend waar deze producten worden verkocht.
Derde-partij is van plan om aan de [adres] een rustpunt te vestigen voor vijf dagen per week in de periode van 1 april tot 1 november. Er zal een voorziening gecreëerd worden waar koffie, thee en frisdrank worden aangeboden aan fietsers en wandelaars, die tevens gebruik kunnen maken van de sanitaire voorzieningen op het perceel. Er vindt geen bediening plaats. Het is de bedoeling dat de gebruikers van de voorziening hiervoor een vergoeding geven.
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en gebouwen in afwijking van het bestemmingsplan, zoals hiervoor onder procesverloop is aangegeven, in eerste instantie verleend en nadien alsnog geweigerd, welk besluit bij uitspraak van deze rechtbank van 19 februari 2015 is vernietigd. Daarbij is bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen.
Met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak van 19 februari 2015 heeft overwogen, heeft verweerder de aanvraag van derde-partij opnieuw beoordeeld en op grond daarvan besloten de omgevingsvergunning alsnog te verlenen. Uitgangspunt daarbij is geweest het nieuwe bestemmingsplan “Dwarsgracht en Jonen”, dat op 18 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Steenwijkerland.
In dat bestemmingsplan heeft het perceel de hoofdbestemming ”Wonen”. Middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan binnen een bepaalde bandbreedte een omgevingsvergunning worden verleend voor met de bestemming strijdig gebruik, voor onder meer aan de hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteiten. Daarvan heeft verweerder in het onderhavige geval gebruik gemaakt.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat:
- van een onjuiste aanvraag is uitgegaan en derde-partij een nieuwe aanvraag had moeten indienen alvorens de omgevingsvergunning had kunnen worden verleend;
- de onzorgvuldige, onduidelijke en onbegrijpelijke procedureverloop er toe heeft geleid dat de beslistermijn is overschreden waardoor bepaalde argumenten van eisers niet meer ter zake doende waren;
- door geen overleg met de buren te voeren het burenrecht is genegeerd;
- hun belangen onvoldoende zijn meegewogen;
- zij geen vertrouwen hebben in een goede handhaving;
- verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door wisselende standpunten in te nemen.
3.1
De rechtbank overweegt vooreerst ten aanzien van de stelling van eiser dat een nieuwe aanvraag had moeten worden ingediend, dat zoals in de uitspraak van 19 februari 2015 is aangegeven eiseres reeds bij brief van 23 mei 2013 heeft verzocht haar aanvraag in die zin te wijzigen dat uitsluitend nog een omgevingsvergunning voor de vestiging van een rustpunt wordt aangevraagd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich daarop mocht baseren.
3.2
Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de wettelijke beslistermijn weliswaar is overschreden, maar dat dit, noch daargelaten dat eisers verweerder niet in gebreke hebben gesteld, geen fatale termijn betreft.
3.3
Het perceel waarop het Rustpunt is gepland is gelegen binnen het bestemmingsplan “Dwarsgracht en Jonen” en heeft daarin de bestemming “Wonen” met de dubbelbestemming “Waarde Archeologie 2” en “Waarde-Beschermd dorpsgezicht Jonen”.
Op grond van het bepaalde in artikel 17.1.1 van de bestemmingsplanvoorschriften zijn de gronden met de bestemming “Wonen” bestemd voor:
a. wonen;
(…)
d. een atelier met daaraan gerelateerde en ondergeschikte detailhandel tot een maximum oppervlakte van 25 m² en dagopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “gemengd”;
met daaraan ondergeschikt:
1. tuinen;
2. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
3. groenvoorzieningen;
4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Niet in geschil is dat het vestigen van een Rustpunt in strijd is met die bestemming nu dit niet kan worden gezien als ondergeschikt aan de hoofdfunctie.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in beginsel bevoegd is om af te wijken van dit bestemmingsplan door het nemen van een projectafwijkingsbesluit ex artikel 2.1, eerste lid, onder c, juncto artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo, op voorwaarde dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat en dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Laatstgenoemde verklaring is bij besluit van 11 april 2017 afgegeven.
Ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing verwijst verweerder naar de onderbouwing die aanvraagster op 30 december 2012, nadien aangevuld op 2 mei 2012, heeft ingediend en het op 13 mei 2012 door RUD IJsselland afgegeven advies.
Verweerder voert het zogenoemde Facetbeleid, inhoudende dat bij woningen onder voorwaarden met een omgevingsvergunning een bedrijf of beroep aan huis kan worden toegestaan als nevenactiviteit, waarbij het percentage van 35% van de maximaal bebouwde oppervlakte niet mag worden overschreden. De rechtbank acht dat beleid in beginsel niet onredelijk.
De rechtbank stelt vast dat het zorgatelier en de winkel, gelet op het bepaalde in artikel 17.1.1 van de planvoorschriften, deel uitmaken van de hoofdbestemming “Wonen” en niet hoeven te worden meegeteld bij het berekenen van de 35%-norm voor toegestane nevenactiviteiten. Daarvoor dient alleen de oppervlakte van het rustpunt te worden meegenomen.
Hoewel eisers stellen dat niet duidelijk is of verweerder handhavend kan optreden omdat er nog teveel onduidelijkheid bestaat omtrent het toegestane gebruik en de inrichting van het Rustpunt, heeft de rechtbank bij uitspraak van 19 februari 2015 de bevindingen van de door haar ingeschakelde deskundige van de Stichting advisering Bestuursrechtspraak (StAB) gevolgd. De StAB kwam tot de conslusie dat het Rustpunt op zich zelf 30m² omvat,
te weten een overkapping van 7,7m² , een prieel van 4,9m² een zitje van 12m² en een fietsenstalling van 5m², hetgeen 16% van de totale bebouwde oppervlakte van 187m² bedraagt. Daarbij is geoordeeld dat het plan aan de 35% norm voldoet. Nu tegen die uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, is die uitspraak rechtens onaantastbaar geworden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich uitgaande van die uitspraak terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het hiervoor genoemde beleid wordt voldaan en in beginsel kan worden afgeweken van de planvoorschriften.
3.4
Ten aanzien van de daarbij te maken belangenafweging is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat bij weging van de belangen van aanvrager, de belangen van het toerisme in Jonen en de belangen van omwonenden niet is gebleken dat de belangen van omwonenden onevenredig worden geschaad. Daarbij is aangegeven dat de kleinschalige opzet niet zal leiden tot een (onevenredig) aantrekkende werking van recreanten en het belang van de omwonenden niet opweegt tegen het belang van derde-partij, gelegen in de realisatie van haar plan om een laagdrempelige rustplaats voor fietsers te creëren wat gelijk een extra aanvullende activiteit oplevert voor de mensen die dagbesteding vinden in haar zorgatelier, alsmede het recreatief belang om op de door Jonen lopende populaire fietsroute een rustpunt te realiseren op een strategisch punt in de buurt van de pont.
In hetgeen van de zijde van eisers is aangevoerd ziet de rechtbank geen reden hier anders over te oordelen. In dat verband merkt de rechtbank op dat de eisers de gestelde fietsproblematiek onvoldoende hebben onderbouwd en vooralsnog niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit tot onaanvaardbare overlast zal leiden.
Het ontbreken van overleg met de buren en het burenrecht maken het besluit niet onrechtmatig. Hetzelfde geldt in het ontbreken van vertrouwen bij eisers in (handhaving
door) verweerder.
Het bestreden besluit kan in stand worden gelaten.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.