ECLI:NL:RBOVE:2017:4209

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
08.730186-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling asielzoeker voor brandstichting in AZC met gemeen gevaar voor goederen en personen

Op 14 november 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een asielzoeker die op 7 april 2017 brand heeft gesticht in zijn kamer in het AZC te Schalkhaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere bewoners van het AZC is ontstaan. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de matras in brand heeft gestoken en dat hij vlammen in het gordijn zag. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van achttien maanden, maar de rechtbank legde een straf op van 365 dagen, waarvan 262 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de psychische druk waaronder de verdachte verkeerde en het feit dat hij niet eerder in Nederland strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het in brand steken van een gordijn, omdat daar onvoldoende bewijs voor was. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is geregistreerd onder het parketnummer 08.730186-17 (P).

Uitspraak

Rechtbank Overijssel
Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.730186-17 (P)
Datum vonnis: 14 november 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 juli 2017, 31 augustus 2017 en 31 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie W.E.M. van Erp en van hetgeen door de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte - primair - brand heeft gesticht, waardoor gevaar voor goederen en/of personen is ontstaan, - subsidiair -een poging daartoe.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 7 april 2017, te Schalkhaar, in de gemeente Deventer, opzettelijk brand heeft gesticht door (in een kamer van een aan de Frieswijkerweg aldaar gelegen pand) open vuur in aanraking te brengen met een matras en/of een deken en/of/althans beddegoed en/of een gordijn, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die matras en/of die deken en/of/althans dat beddegoed en/of gordijn geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die matras en/of deken en/of/althans dat beddegoed en/of gordijn en/of een of meer goederen in die kamer, althans het interieur van die kamer en/of die kamer en/of dat pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer in dat pand verblijvende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in dat pand verblijvende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij op of omstreeks 7 april 2017, te Schalkhaar, in de gemeente Deventer, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een kamer van een aan de Frieswijkerweg aldaar gelegen pand, met dat opzet met een aansteker een matras en/of deken en/of/althans beddegoed en/of gordijn heeft aangestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een matras en/of deken en/of/althans beddegoed en/of gordijn, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor die matras en/of deken en/of/althans beddegoed en/of het interieur van die kamer en/of die kamer en/of dat pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer in dat pand verblijvende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in dat pand verblijvende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij de matras in brand heeft gestoken en dat hij vlammen in het gordijn zag. Uit het forensisch brandonderzoek volgt dat er door de brand gemeen gevaar voor personen en goederen aanwezig was. Vanwege de aanwezigheid van brandvertragende materialen was het gevaar beperkt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de feiten niet weersproken. Zij heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde onderdeel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Het gebrek hieraan, aldus de raadsvrouw, volgt uit de omstandigheden van het geval, te weten dat het raam en de deur van de kamer van verdachte open stonden, er een rookmelder aanwezig was die was gekoppeld aan een brandmeldsysteem, de COA-medewerkers aanwezig waren in de ruimte tegenover de kamer van verdachte en verdachte zelf het vuurtje op het bed in de gaten hield.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende. [1]
De rechtbank constateert dat niet ter discussie staat dat verdachte op 7 april 2017 brand heeft gesticht op het bed in zijn kamer in het AZC aan de Frieswijkerweg te Schalkhaar, waardoor er gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. De rechtbank acht dit onderdeel wettig en overtuigend bewezen [2] [3] [4] .
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij een gordijn op zijn kamer in brand heeft gestoken. Bij gebreke van bewijs ten aanzien van de brandstichting aan het gordijn, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat van de door verdachte aangestoken brand gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Daarvoor is relevant de door de rechtbank bevestigende beantwoording van de vraag of naar algemene ervaringsregels ten tijde van het brandstichten voorzienbaar is geweest dat mensen door deze brand zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Dat dit het geval is geweest, leidt de rechtbank af uit het proces-verbaal forensisch sporenonderzoek [5] , waaruit volgt dat het gezien de situatie mogelijk was dat de brand had kunnen overslaan naar de naast gelegen kamers en dat de bewoners van de nabij gelegen kamers door deze brand beperkt gevaar hebben gelopen om letsel als bedoeld in artikel 157, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) te bekomen. Bij deze conclusie heeft de forensisch onderzoeker onder meer betrokken de omstandigheid dat de brand plaats had in een asielzoekerscentrum en dat een rookmelder en brandvertragend materiaal aanwezig waren in de kamer waar de brand is gesticht, wat tot gevolg heeft dat de brand zich beperkt zou hebben kunnen ontwikkelen. Dit doet echter niet af aan het oordeel van de rechtbank dat ten tijde van het stichten van de brand, mede gelet op de onvoorspelbaarheid van een brand in zijn algemeenheid, voorzienbaar is geweest dat personen in het centrum zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen.
De rechtbank komt gezien het vorenstaande tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 7 april 2017 te Schalkhaar, in de gemeente Deventer, opzettelijk brand heeft gesticht door (in een kamer van een aan de Frieswijkerweg aldaar gelegen pand) open vuur in aanraking te brengen met een matras ten gevolge waarvan die matras gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen in die kamer en dat pand en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in dat pand verblijvende personen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, bij een bewezenverklaring, een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn kamer in het AZC in Schalkhaar. Daarbij is gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten geweest. Door het adequaat optreden van medewerkers van het COA zijn de gevolgen beperkt gebleven. Wel is schade aan de kamer toegebracht en zal het handelen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij medebewoners van het AZC teweeg hebben gebracht.
Er is, in het kader van deze strafzaak, over de persoon van verdachte gerapporteerd door drs. A.M. Hertig, GZ-psycholoog, zoals blijkt uit het Pro Justitia rapport van 26 september 2017. Verdachte heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek door de psycholoog. In het rapport staat beschreven dat niet kan worden vastgesteld of verdachte ten tijde van het feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte kampte wel met psychische druk en spanning veroorzakende leefomstandigheden voorafgaande aan het feit.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 oktober 2017. Daaruit blijkt dat verdachte zich - in ieder geval in Nederland - niet eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank houdt er rekening mee dat het feit lijkt te zijn voortgekomen uit langdurige en toenemende frustratie bij verdachte, onzekerheid en spanning over de langlopende asielprocedure. Daarbij lijkt de psychische druk te zijn opgelopen, zoals ook blijkt uit zijn afgelegde verklaringen. Om aandacht te vragen heeft verdachte brand gesticht in zijn kamer. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat er weliswaar gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, maar dat dit gevaar beperkt was en ook dat de daadwerkelijke gevolgen van de brand relatief gering zijn geweest.
Dit is voor de rechtbank aanleiding om naast een deel onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook een deel voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 262 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden, hetgeen inhoudt dat verdachte niet opnieuw de gevangenis in hoeft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
  • kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
  • stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. F. van der Maden, en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland met nummer PL0600-2017158473 van 10 april 2017. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [naam] van 7 april 2017, pagina 7-8.
3.De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 juli 2017.
4.Het proces-verbaal forensisch brandonderzoek, opgemaakt door [verbalisant] , BOA domein generieke opsporing, van 10 april 2017, pagina 38-39.
5.Het proces-verbaal forensisch brandonderzoek, opgemaakt door [verbalisant] , BOA domein generieke opsporing, van 10 april 2017, pagina 38-39.