ECLI:NL:RBOVE:2017:4089

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
6293243 \ EJ VERZ 17-300
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en betaling achterstallig loon met nevenverzoeken

In deze zaak heeft AnRo Juwelen B.V. een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen AnRo en [verweerster] met ingang van 14 februari 2017. AnRo heeft aangevoerd dat de arbeidsrelatie verstoord is en dat [verweerster] concurrerende werkzaamheden heeft verricht. De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2017 toegewezen, omdat er sprake was van een redelijke grond voor ontbinding. Tevens is AnRo veroordeeld tot betaling van achterstallig loon aan [verweerster] voor de periode van 14 februari 2017 tot en met 31 maart 2017 en vanaf 14 juli 2017 tot 30 november 2017. De kantonrechter heeft geen billijke vergoeding toegekend aan [verweerster], omdat er geen ernstig verwijtbaar handelen van AnRo is vastgesteld. Daarnaast is AnRo niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot terugbetaling van een lening aan [verweerster]. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 6293243 \ EJ VERZ 17-300
Beschikking van de kantonrechter van 31 oktober 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AnRo Juwelen B.V.,
gevestigd te Enschede,
verzoekende partij,
hierna te noemen AnRo,
gemachtigde: mr. M.M.A. Bakker, advocaat te Enschede,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. E. Jacobson, advocaat te Enschede.

1.De procedure

1.1.
AnRo heeft een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift, tevens houdende nevenverzoeken ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op vrijdag 29 september 2017 plaatsgevonden. AnRo is verschenen bij haar directeur [X] , bijgestaan door mr. Bakker. [verweerster] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Jacobson.
Voorafgaand aan de zitting heeft AnRo een aanvullend verzoekschrift, inhoudende nevenverzoeken, en een tweetal producties (7 en 8) ingediend.
1.3.
Beide gemachtigden van partijen hebben het standpunt van hun cliënte aan de hand van een pleitnota toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
AnRo heeft op 14 februari 2017 een (driepartijen-) samenwerkingsovereenkomst gesloten met [A] (directeur/aandeelhouder van Den Gulden Hoek BV), hierna ook te noemen: [A] en [verweerster] . Boven de overeenkomst staat vermeld:
AnRo Juwelen BV --spreekstof 12e versie --14 feb 2017--werkzaamheden onder diverse handelsnamen van “Den Gulden Hoeck BV”, hierna ook: de Overeenkomst.
2.2.
[A] en [verweerster] zijn partners.
2.3.
In deze overeenkomst is onder meer het navolgende opgenomen, voor zover hier van belang:
[… .]
Situatie
[… .]
De wegen van [A]en [verweerster]hebben zich privé gescheiden. Zakelijk gezien moet deze weg ook worden ingezet.
[… .]
[verweerster] krijgt een arbeidscontract aangeboden voor onbepaalde tijd, bruto € 1.700,00 pm

een optieregeling om na 3 jaar 20% van de aandelen te verwerven tegen betaling van € 15.000,00
[… .]
[verweerster] voert de dagelijkse directie/werkzaamheden uit en is vooralsnog het gezicht naar buiten.
[… .]
Overeengekomen
Optieregeling [verweerster] op AJ[AnRo Juwelen]
-
20% na 3 jaar tegen een koopsom van € 15.000,00
[… .]
AJ verstrekt [verweerster] een persoonlijke lening ter hoogte van € 65.767,29 om haar CJIB schuld af te lossen.

Tegen een rente van 3% op jaarbasis

De lening wordt terugbetaald na 3 jaar
[… .]
2.4.
Op 14 februari 2017 schrijft [X] een brief gericht aan ‘UWV’ met de navolgende inhoud, voor zover hier van belang:
[… .] Op het verzoek van [verweerster] bevestigen wij u dat wij voornemens zijn [verweerster] in dienst te nemen.
Het gaat hierbij om een dienstverband voor onbepaalde tijd voor 20 uur per week.
2.5.
Op 14 februari 2017 hebben AnRo, als uitlener, en [verweerster] , als lener, voorts de navolgende (leen-)overeenkomst getekend met de navolgende inhoud, voor zover hier van belang:
[… .]
Partijen overwegen en bevestigen als volgt:
[… .]
3. Dat de lener werknemer is van Den Gulden Hoeck BV in waarvan uitlener de activiteiten en lener als werkneemster overneemt bij het aangaan van deze lening overneemt.
Komen het volgende overeen:
[… .]
1.
Hoofdsom: De uitlener stelt aan de lener ter beschikking een bedrag van € 65.767,29 [… .]
2.
Doel van de lening: de lening is bedoeld voor het aflossen van een CJIB schuld lener.
3.
[… .]
13. Dienstbetrekking: De lener is in dienstbetrekking bij de uitlener.
2.6.
[verweerster] heeft genoemd bedrag ad € 65.767,29 van AnRo ontvangen.
2.7.
In de maand april 2017 is [verweerster] drie weken op vakantie geweest.
2.8.
Op 15 mei 2017 schrijft UWV aan AnRo het navolgende, voor zover hier van belang:
[… .]
Wij hebben [verweerster] toestemming gegeven om van 15 mei 2017 tot en met 14 juli 2017 voor 20 uur per week in uw bedrijf op proef te komen werken.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoek van AnRo
3.1.1.
AnRo verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de eventueel tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met [verweerster] voor zover rechtens vereist te ontbinden primair op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW, dan wel subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel h BW. AnRo geeft aan dat – kort gezegd – sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding/omstandigheden die zodanig zijn dat van AnRo redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Als nevenverzoek verzoekt AnRo een verklaring voor recht dat er tussen partijen geen, dan wel een arbeidsovereenkomst bestaat. Voorts verzoekt AnRo, kort samengevat, om [verweerster] te veroordelen om per ontbindingsdatum de aan [verweerster] verstrekte geldlening ad € 65.767,29 terug te betalen.
3.1.2.
Aan het nevenverzoek legt AnRo ten grondslag dat het partijen niet duidelijk is of tussen hen een arbeidsovereenkomst bestaat. AnRo meent van niet en geeft aan dat [verweerster] hierover lange tijd niet duidelijk is geweest. Zo liet zij diverse malen, onder meer op 13 juli 2017, mondeling aan AnRo weten per 15 juli 2017 in dienst te zullen treden als bedrijfsleidster. Deze onduidelijkheden hielden mede verband met een WAO-uitkering van UWV die zij al langere tijd ontving.
In de bevestigingsbrief van UWV d.d. 15 mei 2017 is sprake van een proefplaatsing voor de periode 15 mei 2017 t/m 14 juli 2017 voor 20 uur per week. Dit alles valt niet te rijmen met de stelling dat [verweerster] vóór 14 juli 2017 in dienst trad. Voor zover zij eerder in dienst trad, geldt dat zij in de periode voor 15 juli 2017 de werkzaamheden niet, dan wel niet volledig verrichte, hetgeen een omstandigheid is die in de risicosfeer van [verweerster] ligt (artikel 7:628 BW). In dat kader stelt AnRo dat [verweerster] niet, dan wel niet volledig beschikbaar was om de bedongen werkzaamheden te verrichten. In de maand april 2017 werkte zij wegens haar vakantie van drie weken, een halve week. In de maand mei 2017 verscheen zij niet op het werk omdat zij, naar AnRo begreep, haar UWV-uitkering niet in gevaar wilde brengen. Eerst op 23 augustus 2017 heeft [verweerster] zich bij brief van haar gemachtigde bereid verklaard de bedongen arbeid te willen verrichten en aanspraak te maken op betaling van loon. Voor zover [verweerster] aanspraak kan maken op enig bedrag aan loon beroept AnRo zich op haar opschortings- en verrekeningrecht vanwege de opeisbare lening ad € 65.767,29.
3.1.3.
AnRo stelt dat, voor zover in rechte mocht komen vast te staan dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat, er sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. AnRo voert daartoe aan dat [verweerster] in strijd met alle afspraken ook na 14 februari 2017 -al dan niet samen met [A] - concurrerende werkzaamheden heeft verricht ten opzichte van haar.
AnRo verwijst in dat kader naar een tweetal afbeeldingen van een via Marktplaats aangeboden ring, welke afbeeldingen dateren van 13 juni 2017 en 15 juni 2017. Op een van de afbeeldingen (productie 7) prijkt de hand van [verweerster] , waarbij een juwelendoosje zichtbaar is dat van AnRo is. Na het aangaan van de overeenkomst met AnRo op 14 februari 2017 bleef [verweerster] , buiten de afspraak om, concurrerend bezig. Zo verrichtte zij concurrerende werkzaamheden in de door [A] geëxploiteerde onderneming die inmiddels dezelfde activiteiten ontplooit als AnRo, zijnde de aan- en verkoop van sieraden en edelmetalen. AnRo stelt voorts dat [verweerster] een tweetal transacties ad in totaal € 1.314,65 buiten de bankrekening en buiten de kas van AnRo heeft gehouden en dat zij hiervoor desgevraagd geen plausibele verklaring heeft kunnen geven.
AnRo stelt dat [verweerster] , gelet op de lengte van het (eventueel bestaande) dienstverband, geen transitievergoeding toekomt. Evenmin is er aanleiding aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen nu de verstoring van de arbeidsverhouding volledig is te wijten aan de handelwijze van [verweerster] .
Ten aanzien van de herplaatsing van [verweerster] stelt AnRo dat, naast de echtgenote van [X] , enkel [B] werkzaam is binnen AnRo en dat [B] slechts enkele uren per week op freelance basis als fotografe werkzaamheden verricht.
3.2.
Het verweer van [verweerster] en haar tegenverzoeken
3.2.1.
[verweerster] voert verweer. Zij voert daartoe aan dat de arbeidsrelatie tussen haar en AnRo onlosmakelijk is verbonden met de Overeenkomst, hetgeen betekent dat in zekere zin niet louter kan worden gesproken over het ontbinden van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] . Uit de Overeenkomst moge blijken dat sprake is van een overname van AnRo van de activiteiten van Den Gulden Hoeck BV, alsmede van een arbeidsovereenkomst tussen AnRo en [verweerster] en van een optieregeling voor [verweerster] van 20% van de aandelen van AnRo. [verweerster] stelt zich op het standpunt dat zij op grond van voornoemde overgang van de activiteiten van Den Gulden Hoeck met ingang van 14 februari 2017 in dienst is van AnRo.
[verweerster] stelt dat zij na haar vakantie in april 2017, die mondeling was besproken en goed was bevonden door [X] , heeft aangegeven eerst haar werkzaamheden te hervatten zodra er sprake was van een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Eén en ander werd door [X] steeds vertraagd. [verweerster] heeft in februari en maart 2017 gewerkt voor Anro, dit onder de toezegging van AnRo dat alles zou worden geformaliseerd.
[verweerster] betwist niet dat zij een bedrag van € 65.767,92 op haar bankrekeningnummer heeft ontvangen. Dit bedrag omvat de koopsom voor de overname van de activiteiten van Den Gulden Hoeck BV en een deel van de lening/het voorschot aan [A] , die zou worden verrekend met de behaalde winsten in de eerste twee jaar van de samenwerking. In feite werd op verzoek van AnRo een fictieve lening opgemaakt, aangezien [A] geen bankrekening had waarop de koopsom kon worden overgeboekt. [verweerster] betwist dan ook uitdrukkelijk dat er sprake is van een daadwerkelijke geldlening, laat staan dat deze lening opeisbaar is.
Met betrekking tot plaatsing van de advertenties op Marktplaats stelt [verweerster] dat [A] deze heeft geplaatst en dat daarbij gebruik is gemaakt van oude foto’s waarop geen materialen van AnRo stonden. [verweerster] stelt dat het geconstateerde kastekort haar niet kan worden verweten omdat zij die dag vrij was en andere personen toegang hadden tot de kas.
[verweerster] betwist uitdrukkelijk dat zij voor evident te hoge bedragen inkocht van Den Gulden Hoeck. Alle inkopen geschiedden in overleg met [X] .
[verweerster] is van mening dat de verstoorde arbeidsverhouding als grond door AnRo is gecreëerd door haar van de ene op de ander dag mede te delen dat er geen vertrouwen meer in haar bestaat. Van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie is geen sprake.
[verweerster] stelt dat het wel degelijk mogelijk is haar te herplaatsen binnen AnRo, doch dat AnRo zich hiervoor niet heeft ingezet.
3.2.2.
Voor het geval de kantonrechter de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijst, maakt [verweerster] aanspraak op een billijke vergoeding van € 25.000,00. [verweerster] is van mening dat AnRo ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en/of nagelaten door de situatie te laten escaleren en valse redenen aan te voeren, dit met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren en ontslag langs die weg te realiseren.
3.2.3.
[verweerster] verzoekt voorts te bepalen dat AnRo geen rechten kan ontlenen aan een eventueel van toepassing zijnd concurrentiebeding en/of relatiebeding, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van AnRo.
3.2.4.
[verweerster] verzoekt AnRo te veroordelen tot betaling van het aan haar toekomende loon vanaf 14 februari 2017 ad € 1.700,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente.
3.2.5.
Voor het geval door de kantonrechter wordt overgegaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maakt [verweerster] aanspraak op uitbetaling van de optie van 20% van de aandelen van AnRo. In dat kader stelt [verweerster] dat door AnRo aan haar een waarde over drie jaar is voorgespiegeld van ten minste € 1.000.000,00, hetgeen betekent dat de optie een waarde van € 200,000,00 vertegenwoordigt.
3.2.6.
[verweerster] maakt aanspraak op retournering door AnRo van haar privé-eigendommen, waarvan een lijst als productie 16 aan het verweerschrift is gehecht, zulks op straffe van een nader omschreven op te leggen dwangsom.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of er tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat en zo ja, met ingang van wanneer en of deze tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden.
4.2.
De eerste vraag beantwoordt de kantonrechter bevestigend. Onweersproken is door [verweerster] gesteld en middels WhatsApp-berichten aangetoond dat zij met ingang van 14 februari 2017 werkzaamheden heeft verricht voor AnRo. Zulks is ook in lijn met hetgeen in de Overeenkomst is vermeld waarin de situatie wordt geschetst dat [verweerster] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangeboden tegen een loon van € 1.700,00 bruto per maand en dat [verweerster] de dagelijkse directie/werkzaamheden uitvoert en vooralsnog als het gezicht naar buiten moet worden beschouwd. Ook in de leenovereenkomst d.d. 14 februari 2017 wordt gerefereerd aan het feit dat [verweerster] in dienst is van AnRo en de brief van AnRo aan het UWV [zie 2.4] waarin het voornemen wordt geuit [verweerster] in dienst te nemen op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor 20 uur per week. Het enkele feit dat [verweerster] tevens een WAO-uitkering van het UWV genoot en dat het UWV [verweerster] eerst bij brief van 15 mei 2017 toestemming heeft gegeven om met ingang van 15 mei 2017 tot en met 14 juli 2017 voor 20 uur per week bij AnRo op proef te komen werken, staat een arbeidsovereenkomst met ingang van 14 februari 2017 niet in de weg. Het is immers aan [verweerster] om in het kader van haar WAO-uitkering aan haar informatieverplichting jegens het UWV te voldoen. Zulks speelt geen rol in de beoordeling van de relatie van AnRo en [verweerster] . Het vorenstaande betekent dat de kantonrechter uitgaat van een tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 14 februari 2017 voor de duur van 20 uur per week tegen een brutoloon van € 1.700,00 per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag.
4.3.
[verweerster] maakt aanspraak op een bedrag van € 1.700,00 bruto per maand ter zake loon vanaf 14 februari 2017 tot aan dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd.
4.3.1.
Onweersproken is door [verweerster] gesteld dat AnRo aan [verweerster] geen loon heeft betaald. Voorts staat vast dat [verweerster] in de maand april een drietal weken op vakantie is geweest en dat zij nadien tot 15 mei 2017 geen werkzaamheden meer heeft verricht om haar WAO-uitkering niet in gevaar te brengen.
Het moge duidelijk zijn dat wanneer het UWV op de hoogte zou zijn geweest van het met ingang van 14 februari 2017 bestaande dienstverband tussen AnRo en [verweerster] , het UWV [verweerster] geen toestemming zou hebben gegeven om gedurende twee maanden met behoud van uitkering (dus zonder dat de werkgever loon hoeft te betalen) werkzaam te zijn. Wat daarvan ook zij, partijen hebben kennelijk uitvoering aan de proefplaatsing gegeven, hetgeen betekent dat [verweerster] met behoud van uitkering en toestemming van het UWV voor AnRo werkzaamheden heeft verricht, voor welke prestatie AnRo geen tegenprestatie verschuldigd is. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] zich tegen deze handelwijze heeft verzet en bij het UWV openheid van zaken heeft gegeven. Nogmaals, het is aan [verweerster] om UWV de juiste (inkomens-)informatie te verschaffen.
4.3.2.
Met geen enkel woord wordt door partijen gerept onder welke voorwaarden [verweerster] in april drie weken op vakantie is gegaan. Feit is dat [verweerster] op 1 april 2017, uitgaande van een dienstverband met ingang van 14 februari 2017, onvoldoende verlofdagen heeft opgebouwd om drie weken op vakantie te gaan. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat deze ‘vakantiedagen’ als onbetaald verlof voor rekening van [verweerster] komen. Voor zover [verweerster] wel vakantiedagen heeft opgebouwd, dienen deze bij het einde van het dienstverband te worden meegenomen in de eindafrekening.
4.3.3.
Vast staat dat [verweerster] na terugkomst van haar vakantie heeft besloten, ten einde haar WAO-uitkering niet in gevaar te brengen, tot aan de ‘proefplaatsing’ geen werkzaamheden voor AnRo te verrichten. Met AnRo is de kantonrechter van oordeel dat de oorzaak waarom [verweerster] in genoemde tijdspanne geen werkzaamheden heeft verricht in redelijkheid voor rekening van [verweerster] dienen te komen. Nu de arbeidsovereenkomst na 14 juli 2017 is blijven doorlopen en AnRo, in ieder geval vanaf laatstgenoemde datum, [verweerster] niet in de gelegenheid heeft gesteld de bedongen werkzaamheden te verrichten, kan [verweerster] vanaf 15 juli 2017 aanspraak maken op loon, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de verschuldigdheid, tot het tijdstip van de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.3.4.
Het voren overwogene betekent dat de loonvordering van [verweerster] toewijsbaar is over de periode van 14 februari 2017 tot en met 31 maart 2017 en vanaf 14 juli 2017 tot aan de dag dat er een rechtsgeldig einde is gekomen aan de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter acht in dit onderhavige geval termen aanwezig de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW te beperken tot een maximum van 15%.
4.4.
Nu er in rechte van wordt uitgegaan dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat, overweegt de kantonrechter met betrekking tot het ontbindingsverzoek van AnRo het navolgende.
4.4.1.
Gesteld noch gebleken is dat een opzegverbod van toepassing is.
4.4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
4.4.3.
AnRo voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het feit dat [verweerster] in strijd met alle afspraken concurrerende werkzaamheden heeft verricht. In dat kader stelt AnRo dat [verweerster] concurrerende werkzaamheden verrichte in de door [A] geëxploiteerde onderneming die inmiddels dezelfde activiteiten ontplooit als AnRo. AnRo is van oordeel dat [verweerster] en [A] er een ‘dubbele handel’ op na hielden hetgeen in de visie van AnRo niet is te verenigen met de samenwerkingsafspraken van partijen en zelfs een onrechtmatige daad oplevert van [verweerster] jegens AnRo.
4.4.4.
[verweerster] stelt dat zij en [A] zakelijk uit elkaar zijn gegaan, privé was dit niet het geval. [verweerster] stelt voorts dat voor haar nog steeds een raadsel is dat het einde van de relatie vermeld staat in de Overeenkomst. [verweerster] betwist dat zij concurrerende activiteiten heeft ontplooid.
4.4.5.
De kantonrechter verwijst in dit verband naar hetgeen hieromtrent in de Overeenkomst is opgenomen: ‘de wegen van [A] en [verweerster] hebben zich privé gescheiden. Zakelijk moet de weg nog worden ingezet’. Kennelijk zijn beide partijen van een verschillend uitgangspunt uitgegaan. Insteek voor AnRo was dat [A] en [verweerster] privé uit elkaar waren en dat zakelijk gezien dit nog moest gebeuren. [verweerster] is en was, naar nu blijkt, niet voornemens de relatie met [A] privé te beëindigen.
Feit is dat [verweerster] , die vooralsnog het gezicht naar buiten van AnRo was, zakelijk gezien van doen heeft met [A] . Dat is vragen om moeilijkheden zolang zij met [A] een affectieve relatie heeft. Het behoeft geen betoog dat, wanneer zij met [A] een overeenkomst sluit die in de ogen van AnRo meer had moeten opleveren, zij de schijn van partijdigheid tegen heeft. Dat deze situatie niet kan blijven voortduren is voor de kantonrechter duidelijk en levert een redelijke grond op voor ontbinding, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
4.4.6.
De kantonrechter is verder van oordeel dat zij, gelet op de omvang van de onderneming van AnRo, geen reden ziet om te oordelen dat herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn in de rede ligt.
4.4.7
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter het verzoek van AnRo zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 december 2017. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. De kantonrechter deelt de opvatting van [verweerster] niet dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen onlosmakelijk met de Overeenkomst is verbonden. De arbeidsovereenkomst is immers een uitvloeisel van hetgeen partijen in de Overeenkomst hebben afgesproken.
4.5.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
4.6.
[verweerster] verzoekt -kort gezegd- een eventueel geldend concurrentiebeding buiten werking te stellen.
4.6.1
Indien uitgegaan wordt van een ‘nieuwe’ arbeidsovereenkomst tussen partijen per 14 februari 2017, is geen concurrentiebeding van toepassing nu het beding niet schriftelijk is overeengekomen.
4.6.2.
Ook als uitgegaan zou moeten worden van een van rechtswege van Den Gulden Hoeck op AnRo overgegane arbeidsovereenkomst, kan AnRo geen rechten aan het hierin opgenomen concurrentiebeding ontlenen, aangezien het beding niet geldig is overeengekomen. Het betreft immers een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (zie artikel 7:653 lid 1 aanhef sub a BW).
4.7.
AnRo verzoekt om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 65.767,29, ter zake een aan [verweerster] verstrekte lening. De kantonrechter zal AnRo niet
ontvankelijk verklaren in haar verzoek, aangezien de aan [verweerster] verstrekte lening onvoldoende verband houdt met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zoals artikel
7:686a lid 3 BW voorschrijft. Het is uiteindelijk aan de civiele sector van deze rechtbank, gelet op de omvang van de vordering, hierover een oordeel te vellen.
Van de verzochte verrekening met de door de kantonrechter aan [verweerster] toegewezen loonvordering kan vooralsnog dan ook geen sprake zijn.
4.8.
[verweerster] verzoekt AnRo te veroordelen tot retournering van de aan haar toebehorende privé-eigendommen. AnRo stelt zich op het standpunt dat alle roerende zaken ten tijde van de overname reeds aanwezig waren en dat deze zaken onderdeel uitmaakten van de overeengekomen deal. Met betrekking tot de mobiele telefoon stelt AnRo dat deze telefoon wellicht aan [verweerster] in privé toebehoort.
Het verzoek van [verweerster] zal, met uitzondering van de teruggave van de mobiele telefoon, bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing worden afgewezen. [verweerster] kan niet volstaan met de enkele stelling dat zij de roerende zaken in bruikleen aan AnRo heeft afgegeven. De teruggave van de mobiele telefoon zal, als zijnde onvoldoende weersproken, worden toegewezen. Aan de verplichting tot de teruggave van deze mobiele telefoon zal de kantonrechter een dwangsom verbinden van € 25,00 per dag tot een maximum van € 500,00.
4.9.
[verweerster] maakt aanspraak op een bedrag van € 200.000,00 ter zake een haar toegekend optierecht. AnRo concludeert tot afwijzing van deze aanspraak.
Uit de Overeenkomst leidt de kantonrechter af dat tussen partijen een regeling is overeengekomen dat [verweerster] , nadat de arbeidsovereenkomst tussen partijen drie jaren heeft geduurd, 20% van de aandelen van AnRo kan verwerven tegen betaling van een bedrag van € 15.000,00. Afgezien van het feit dat tot op heden geen drie jaren zijn verstreken, gaat [verweerster] er naar het oordeel van de kantonrechter ten onrechte van uit dat het gestorte kapitaal/eigen vermogen een waarde vertegenwoordigt van tenminste € 1.000.000,00. Deze berekeningswijze is speculatief tot stand gekomen en kan niet leiden tot veroordeling van AnRo tot betaling van een bedrag van € 200.000,00. Reden om het verzoek, als zijnde onvoldoende onderbouwd, af te wijzen.
4.10.
Nu partijen over en weer in het (on-)gelijk zijn gesteld zal de kantonrechter de proceskosten compenseren als hierna te vermelden.

5.De beslissing

de kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat tussen AnRo en [verweerster] met ingang van 14 februari 2017 een arbeidsovereenkomst bestaat en
ontbindtdeze arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2017;
5.2.
veroordeelt AnRo om aan [verweerster] te betalen:
  • een bedrag van € 1.700,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, vanaf 14 februari 2017 tot en met 31 maart 2017;
  • een bedrag van € 1.700,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, vanaf 14 juli 2017 tot en met 30 november 2017,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot de dag der algehele voldoening en voorts vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot een maximum van 15%;
5.3.
veroordeelt AnRo om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de aan [verweerster] toebehorende mobiele telefoon te retourneren, zulks op straffe van een dwangsom van € 25,00 voor elke dag dat AnRo hiermee in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 500,00;
5.4.
verklaart AnRo niet ontvankelijk in haar verzoek tot terugbetaling van de aan [verweerster] verstrekte lening;
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, des dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders door AnRo en [verweerster] verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.