4.3Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat er in de nacht van 16 oktober 2016 in de binnenstad van Hengelo (O) een worsteling heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer] (hierna te noemen: aangever) en [naam] . Diverse personen, waaronder verdachte, hebben zich met die worsteling bemoeid en geweld tegen aangever gebruikt, in het bijzonder door meerdere keren met kracht en met geschoeide voet tegen het lichaam van aangever te schoppen, terwijl deze op de grond lag.
Uit de ter terechtzitting getoonde camerabeelden blijkt dat verdachte tijdens de worsteling tussen de op de grond liggende aangever en [naam] , twee keer met kracht op aangever heeft ingetrapt, zich vervolgens kort van de worsteling heeft afgewend en daarna nogmaals twee keer wederom met kracht tegen het lichaam van aangever heeft getrapt.
Uit de ter terechtzitting getoonde camerabeelden blijkt verder dat medeverdachte [medeverdachte] eenmaal heeft ingetrapt op aangever, dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] nagenoeg gelijktijdig intrappen op aangever en dat, op het moment dat aangever niet meer op de grond ligt maar rechtop zit, [medeverdachte] met veel kracht en met geschoeide voet tegen het gezicht van aangever trapt.
Op grond van deze beelden stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn mededaders met kracht hebben uitgehaald en aangever tegen diens lichaam hebben getrapt. De rechtbank stelt ook vast dat met name de laatste, door [medeverdachte] gegeven trap in het gezicht van aangever zeer hard is geweest.
Deze constateringen worden ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot deze beelden, zoals dat is opgemaakt door verbalisant [verbalisant] .
Aangever heeft door het voorval een gebroken neus, een afgebroken tand, gescheurd mondslijmvlies, bloeduitstortingen, ontvellingen in het gezicht en een hersenschudding opgelopen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe de door verdachte verrichte geweldshandelingen (het vier keer schoppen tegen het lichaam van aangever) moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het (hoofd)letsel bij aangever door de laatst gegeven trap van [medeverdachte] moet zijn ontstaan, nu uit de beelden blijkt dat geen van de andere betrokkenen aangever tegen het hoofd heeft geslagen of geschopt. Voorts is van ander lichamelijk letsel niet gebleken, enkel van pijn. Uit het dossier volgt niet dat het door verdachte gepleegde geweld de aanmerkelijke kans op de dood van aangever met zich bracht, temeer nu daaruit niet blijkt dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geslagen of geschopt. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Nu het door aangever opgelopen letsel niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), kan evenmin tot een bewezenverklaring van zware mishandeling worden geconcludeerd. Voorts oordeelt de rechtbank, alles afwegend, dat het niet aannemelijk is dat, door het schoppen van de verdachten tegen het lichaam van aangever, de aanmerkelijke kans bestond dat deze zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Wel acht de rechtbank bewezen dat het uitgeoefende geweld het misdrijf van medeplegen van mishandeling oplevert. Daarbij overweegt de rechtbank dat aangever heeft gesteld dat hij pijn aan zijn rug heeft gekregen, alsmede dat het een feit van algemene bekendheid is dat het trappen tegen het lichaam op een wijze zoals in deze zaak is vastgesteld, bij het slachtoffer pijn oplevert.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachtes handelen moet worden aangemerkt als openlijke geweldpleging. Van openlijke geweldpleging is sprake wanneer het geweld in vereniging wordt gepleegd en voor derden zichtbaar is of had kunnen zijn, waardoor de openbare orde wordt verstoord. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met een of meer anderen en daaraan een “significante of wezenlijke bijdrage” levert. Verdachte heeft zich op geen enkele wijze gedistantieerd van het geweld. Hij heeft daarentegen, nadat en terwijl anderen reeds geweld uitoefenden tegen aangever, aangever ook zelf met kracht meerdere keren een schop gegeven en daarmee een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld. Zodoende acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de trappen die verdachte heeft gegeven tot lichamelijk letsel bij aangever hebben geleid, zodat verdachte van deze strafverzwarende omstandigheid zal worden vrijgesproken.