7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan openlijke geweldpleging. Het slachtoffer is meerdere keren door verdachte en zijn mededaders met kracht tegen het lichaam geschopt. Nadat het slachtoffer niet meer op de grond lag, maar zat, heeft verdachte met zijn geschoeide voet zeer hard tegen het hoofd/gezicht van aangever geschopt. Verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat, bijgedragen aan zeer fors geweld tegen het slachtoffer. Met name de trap tegen het hoofd van aangever was bijzonder heftig en evident buitensporig. Uit de slachtofferverklaring van aangever blijkt dat het op 16 oktober 2016 op hem toegepaste geweld grote impact op hem heeft (gehad). De rechtbank rekent dit verdachte aan.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte, zo blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder ter zake openlijke geweldspleging is veroordeeld en wel:
- op 29 oktober 2014 door de politierechter te Arnhem tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 120 uren en
- op 21 november 2013 door de politierechter te Zwolle tot een taakstraf van 100 uren.
De in die straffen gelegen waarschuwingen hebben hem er niet van kunnen weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Over verdachte is op 13 januari 2017 gerapporteerd door de GZ-psycholoog in opleiding tot specialist, drs. F. Jonker. De deskundige verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende. Verdachte is gediagnosticeerd met een lichte verstandelijke beperking. Er is sprake van een beperkte identiteitsontwikkeling en betrokkene is onzeker en neigt die onzekerheid te overdekken met een mooi uiterlijk en zijn best doen in de ogen van een ander. Hij had alcohol gedronken ten tijde van het ten laste gelegde. Er is sprake van een gelijktijdigheidsverband tussen het ten laste gelegde en de zwakbegaafdheid, de problemen in de identiteitsontwikkeling en het alcoholgebruik. Over de eventuele doorwerking van de stoornissen in het ten laste gelegde blijven ook na onderzoek onduidelijkheden bestaan.
Van mensen met een lichte verstandelijk beperking is bekend dat zij ingewikkelde (sociale) situaties niet goed kunnen overzien, zeker als zo’n situatie snel verloopt zoals hier het geval is. Er is onvoldoende tijd voor de persoon om (verstandige) afwegingen te maken. Onder stress raakt het logische verband tussen gedachten, gevoelens en handelen verloren. Ook is bekend dat mensen met een lichte verstandelijke beperking intenties van anderen eerder als agressief beschouwen dan mensen zonder verstandelijke beperking, dat zij onzeker zijn over hun eigen oplossingsvaardigheden en dat zij door gebrek aan alternatieve oplossingsvaardigheden eerder agressie gebruiken als een vorm van zelfverdediging.
Risicofactoren in de persoon van verdachte worden vooral gezien in een gebrek aan hoop als de detentie te lang duurt, dat hij zekerheden zou kwijtraken zoals zijn relatie, woning en werk en hij die niet snel weer terug zou kunnen krijgen. Verdachte beschikt over empathische vermogens, kan omgaan met gezag en is gemotiveerd voor behandeling.
Zonder hulpverlening wordt het risico op geweldsrecidive ingeschat op matig tot hoog. Met hulpverlening wordt het geweldsrecidive ingeschat op laag.
Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met verplichte reclasseringsbegeleiding. Geadviseerd wordt om aan verdachte een alcoholverbod op te leggen, een uitgaansverbod bij [horecagelegenheid] en een contactverbod met de medeverdachten met strafblad. Daarnaast wordt geadviseerd verdachte een begeleidingsverplichting op te leggen, waarbij valt te denken aan psychosociale hulp.
Tevens is over verdachte gerapporteerd op 7 februari 2017 door J.A.H. van der Burg, reclasseringswerker bij de Reclassering Nederland. Bij de vaststelling van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de inhoud van dit rapport.
Ook heeft de rechtbank bij de vaststelling van de op te leggen straf rekening gehouden met de volgende omstandigheden:
- verdachte dient feitelijk als licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De daartoe strekkende conclusie van de deskundige is naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk onderbouwd en de rechtbank maakt die conclusie tot de hare
- verdachte heeft reeds gedurende zes maanden Elektronische Controle ondergaan;
- verdachte volgt agressie- en impulstrainingen en voert gesprekken met een psycholoog bij
Transfore en ondergaat om de twee weken een urinecontrole;
- de voorlopige hechtenis van verdachte is, na een voorarrest van 83 dagen (16 oktober 2016 tot en met 6 januari 2017), met ingang van 6 januari 2017 geschorst;
- het is aannemelijk dat het gedrag van aangever, voorafgaand aan de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten, dusdanig is geweest dat er sprake is van een eigen aandeel.
Alles afwegend kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet volstaan worden met een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. De ernst van de feiten - en dan met name de ernst van het onder
1. bewezen verklaarde feit -, in samenhang met verdachtes recidive (zelfs binnen de proeftijd), rechtvaardigt geen andere straf dan een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Mede teneinde verdachte te stimuleren zijn positieve ontwikkelingen voort te zetten, zal de rechtbank een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, ook om hem ervan te weerhouden opnieuw gewelddadige delicten te plegen. De rechtbank zal aan dat voorwaardelijk deel na te melden bijzondere voorwaarden koppelen, aangezien de rechtbank die voorwaarden thans nog noodzakelijk acht. Een dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden, zoals door de officier van justitie is geëist, acht de rechtbank niet geboden.