ECLI:NL:RBOVE:2017:4007

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
C/08/191404 / HA ZA 16-410
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en schadevergoeding in het kader van een handelsrelatie tussen een Poolse vennootschap en een Nederlandse BV

In deze zaak vordert de Poolse vennootschap PRZEDSIĘBIORSTWO PRODUKCYJNO-USLUGOWYM "ROBEX" SP.Z.O.O. (hierna: Robex) betaling van een bedrag van € 109.160,87 van de Nederlandse besloten vennootschap B.O.T. PROJEKT B.V. (hierna: BOT), alsook buitengerechtelijke incassokosten. Robex houdt zich bezig met de productie en levering van brandstoftanks aan BOT, die deze tanks verder voorziet van apparatuur en verkoopt aan klanten in Nederland. BOT heeft een aantal facturen onbetaald gelaten, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen partijen. Robex heeft voldoende aangetoond dat BOT in verzuim is gekomen met haar betalingsverplichtingen. De rechtbank heeft de vordering van Robex in conventie toegewezen tot een bedrag van € 106.284,47, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De vordering van BOT in reconventie, die onder andere schadevergoeding en garantiewerkzaamheden betrof, is afgewezen. BOT is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de betalingsafspraken tussen partijen niet zijn nagekomen door BOT, en dat Robex gerechtigd was om de leveringen op te schorten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat BOT onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar tegenvorderingen en dat de garantiewerkzaamheden niet adequaat zijn onderbouwd. Het vonnis is uitgesproken op 1 november 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/191404 / HA ZA 16-410
Vonnis van 1 november 2017
in de zaak van
de vennootschap naar Pools recht
PRZEDSIĘBIORSTWO PRODUKCYJNO-USLUGOWYM "ROBEX" SP.Z.O.O.,
gevestigd en kantoorhoudende te Lębork (Polen),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.A. Jonkers te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.O.T. PROJEKT B.V., TEVENS H.O.D.N. BERG-O-TOOL,
gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.J. van Betten te Zwolle.
Partijen zullen hierna Robex en BOT genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Robex houdt zich bezig met de productie van (bovengrondse) brandstoftanks in Polen. Robex verkoopt en levert deze tanks al jarenlang aan BOT.
2.2.
BOT – voorheen: Stokvis Equipment (Nederland) BV – is gespecialiseerd in het leveren en installeren van equipment rondom olie, vet en brandstof. Een belangrijk onderdeel van haar activiteiten is het produceren en leveren van gecertificeerde bovengrondse tanks voor olie- en brandstofopslag. BOT voorziet de door Robex geleverde tanks van pompequipment en verkoopt en levert deze vervolgens aan haar klanten in (hoofdzakelijk) Nederland.
2.3.
Op enig moment heeft Robex haar debiteurenportefeuille uitbesteed aan BGZ BNP Paribas Faktoring Sp. z o.o., gevestigd te Warschau (hierna: BNP Paribas).
2.4.
BOT heeft een viertal facturen van BNP Paribas van 10 september 2015, 26 oktober 2015, 9 november 2015 en 25 november 2015 met een totaalbedrag van € 81.549,37 onbetaald gelaten. Daarnaast heeft BOT een bedrag van € 27.611,50 ter zake van door Robex geleverde opslagtanks onbetaald gelaten. Dit betreft een vordering van Robex op BOT die niet valt onder de eerder aan BNP Paribas overgedragen debiteurenportefeuille.
2.5.
Bij akte van cessie van 13 juni 2016 heeft BNP Paribas haar vordering op BOT aan Robex overgedragen.

3.De vordering in conventie

3.1.
Robex vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, BOT zal veroordelen om aan Robex te betalen een bedrag van € 109.160,87, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 60 dagen na de factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening en voorts tot betaling van een bedrag van € 1.866,00 aan Robex ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, alsmede de kosten van deze procedure.
3.2.
BOT voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna ingaan.

4.De vordering in reconventie

4.1.
BOT vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
( a) voor recht zal verklaren dat Robex aansprakelijk is voor de door BOT geleden schade;
( b) de schade die BOT heeft geleden zal vaststellen op een bedrag van € 141.819,69, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
( c) Robex zal veroordelen om tot betaling over te gaan aan BOT van een bedrag van
€ 149.444,24, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 november 2015 (tot op heden begroot op
€ 2.932,73), althans vanaf 9 november 2016 tot de algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag en periode;
( d) Robex zal gebieden om ieder beroep van een klant van BOT op garantie op door Robex geproduceerde tanks in behandeling te nemen en binnen veertien (14) dagen na de melding daarover door BOT aan Robex gemotiveerd te beslissen waarom de melding al dan niet onder de verleende garantie valt;
( e) Robex zal veroordelen om bij het accepteren van een garantieclaim als bedoeld sub (d) binnen dertig (30) dagen na de beslissing daarover – doch uiterlijk binnen vierenveertig (44) dagen na de initiële melding daarvan door BOT aan Robex – de garantiewerkzaamheden volledig te hebben uitgevoerd;
( f) Robex zal veroordelen tot een ineens opeisbare dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat niet aan het hiervoor sub (d) en (e) gestelde wordt voldaan, zulks tot een maximum van € 100.000,00 dan wel andere, in goede justitie te bepalen bedragen;
( g) Robex als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij zal veroordelen in de kosten van deze procedure, door Robex aan BOT te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening binnen voornoemde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf genoemde termijn.
4.2.
Robex voert gemotiveerd verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna ingaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank bevoegd is om van de over en weer ingestelde vorderingen kennis te nemen en dat Nederlands recht van toepassing is.
5.2.
Aan haar vorderingen legt Robex, samengevat, ten grondslag dat BOT jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van tussen partijen gesloten koopovereenkomsten door facturen van in totaal € 109.160,87 onbetaald te laten.
5.3.
De hoogte van dit bedrag wordt door BOT niet betwist. BOT voert als verweer dat zij een verrekenbare tegenvordering van € 149.444,24 (inclusief rente) op Robex heeft, bestaande uit schadevergoeding (€ 141.819,69), reparatiekosten (€ 2.876,40), onverschuldigde betaling (€ 2.501,18) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 2.246,97), waardoor Robex per saldo een bedrag van € 40.283,37 aan BOT is verschuldigd. BOT stelt zich primair op het standpunt dat Robex jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar leveringsverplichtingen. Volgens BOT is Robex achtereenvolgens in maart 2015, mei/juni 2015 en november 2015 in verzuim geweest en heeft Robex de handelsrelatie onrechtmatig beëindigd waardoor zij schade heeft geleden die als volgt is gespecificeerd: (1) (meerprijs) tanks gekocht bij andere leveranciers (€ 17.550,99), (2) personeelskosten (€ 76.776,85), (3) gemiste marge annuleringen door klanten in verband met leveringsstop (€ 3.226,65), (4) tijdelijke kunststoftanks verkocht als noodoplossing
(€ 665,00), (5) doorgevoerde prijsverlaging per 2016 (€ 27.961,77), (6) KIWA-certificering Polen (€ 4.660,28) en (7) KIWA-certificering Bosnië (€ 10.978,15). Subsidiair betoogt BOT dat Robex onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
5.4.
Omdat het beroep op verrekening in conventie en de vordering in reconventie nauw met elkaar verweven zijn, zullen deze in het hierna volgende gezamenlijk worden behandeld.
5.5.
Kernvraag is welke partij als eerste met haar verplichtingen in verzuim is komen te verkeren. Partijen verwijten elkaar over en weer dat de ander de tussen hen gemaakte afspraken over het leverancierskrediet en de betalingstermijn heeft geschonden. De rechtbank overweegt als volgt.
Schadevergoeding
5.6.
Robex heeft onweersproken gesteld dat partijen eind 2011 onder meer hebben afgesproken dat BOT de facturen van Robex binnen 14 dagen na ontvangst zal betalen en dat het openstaande saldo zal worden teruggebracht tot een bedrag van € 72.500,00 en voorts dat BOT in strijd met deze afspraken dit saldo in maart 2015 heeft laten oplopen tot meer dan € 200.000,00. De rechtbank is van oordeel dat uit de door BOT als productie 1 t/m 41 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie overgelegde correspondentie niet kan worden afgeleid dat, zoals BOT ingang wil doen vinden, reeds vanaf 2011 sprake was van een substantieel door Robex geaccepteerd krediet
(> € 100.000,00) dan wel dat van een beperkt kredietlimiet en betalingstermijn feitelijk geen sprake was. Daarentegen hebben partijen begin april 2015 afgesproken – nadat Robex een maand eerder had aangekondigd dat zij de in rechtsoverweging 2.3 bedoelde factoringovereenkomst was aangegaan met BNP Paribas teneinde voldoende financiële armslag te behouden en BOT heeft verzocht ter zake een overeenkomst met BNP Paribas te ondertekenen, aan welk verzoek BOT niet wenste tegemoet te komen – dat de betalingen aan BNP Paribas door BOT binnen 30 dagen na factuurdatum zullen worden gedaan, waarbij geldt dat door Robex een kredietlimiet van € 75.000,00 op de leveranties aan BOT is verkregen. Voorts hebben partijen afgesproken op welke wijze BOT het op dat moment openstaande saldo van € 167.704,62 zal terugbrengen tot iets meer dan € 75.000,00. Omdat BOT zich wederom niet aan de gemaakte betalingsafspraken heeft gehouden, hebben partijen medio juni 2015 opnieuw betalings- en leveringsafspraken gemaakt en heeft Robex aangekondigd de samenwerking te willen beëindigen.
De rechtbank is van oordeel dat BOT onvoldoende heeft onderbouwd – en door Robex voldoende gemotiveerd is betwist – dat zij de tussen partijen gemaakte afspraken en daarmee haar betalingsverplichtingen jegens Robex (volledig) is nagekomen. Dit betekent dat Robex bevoegd was om de leveringen aan BOT in maart 2015, mei/juni 2015 en november 2015 op te schorten.
5.7.
Voorts heeft Robex voldoende gemotiveerd betwist dat de tussen partijen bestaande handelsrelatie als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangemerkt, waarvan opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.8.
Het antwoord op de vraag of een duurovereenkomst is tot stand gekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Zo kan, onder omstandigheden, een langdurige handelsrelatie in het kader waarvan opeenvolgende transacties worden verricht, na verloop van tijd uitgroeien tot een duurovereenkomst (raamovereenkomst) voor onbepaalde tijd.
Voor de beantwoording van de vraag of er (al) sprake is van een duurovereenkomst of (nog) slechts van een reeks losse contracten worden in de rechtspraak als relevante omstandigheden onder meer aangemerkt: de duur van de relatie, de exclusiviteit van de samenwerking, de intensiteit van het overleg c.q. contact, de afspraak tot het gebruik van telkens dezelfde standaardovereenkomst en jaarlijkse prijsonderhandelingen, terwijl leveranties doorlopen op grond van oude prijzen (HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:850).
5.9.
Robex heeft terecht aangevoerd dat partijen weliswaar een langdurige handelsrelatie hebben (ruim 13 jaar) maar dat BOT voor haar inkoop c.q. voortbestaan niet uitsluitend afhankelijk is van Robex. BOT heeft immers ook tanks ingekocht in Polen (Laryco), Bosnië en België. BOT is voor haar exploitatie derhalve niet uitsluitend afhankelijk van de levering van tanks door Robex. Gelet hierop was Robex gerechtigd de handelsrelatie te beëindigen en kan een leverplicht niet worden aangenomen. Maar zelfs indien daarover anders zou moeten worden geoordeeld, kan van schadeplichtigheid van Robex jegens BOT geen sprake zijn op grond van het volgende. Bij brief van 19 juni 2015 heeft Robex aangegeven de relatie met BOT te willen beëindigen. Nadat BOT op 22 juni 2015 aan Robex had medegedeeld dat de non-acceptatie van bestellingen van BOT na 1 juli 2015 onacceptabel was, heeft Robex bij brief van 23 juni 2015 aan BOT kenbaar gemaakt bereid te zijn alsnog aan BOT te leveren na 1 juli 2015 onder de voorwaarde dat BOT de gemaakte betalingsafspraken correct nakomt en ook zorgdraagt voor volledige betaling van de facturen van Robex. BOT heeft aan deze voorwaarde evenwel niet voldaan. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat Robex jegens BOT toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld.
5.10.
Nu geen sprake is van een duurovereenkomst noch sprake is van verwijtbaar handelen aan de zijde van Robex dient de vordering tot schadevergoeding van BOT in reconventie te worden afgewezen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de bespreking van de in rechtsoverweging 5.2 genoemde schadeposten.
Reparatiekosten
5.11.
Robex heeft ingestemd met verrekening van deze post ad € 2.876,40 met haar opeisbare vordering van € 109.160,87 op BOT.
Onverschuldigde betaling
5.12.
BOT stelt dat Robex in de periode november 2014 t/m november 2015 verkeerde prijzen in rekening heeft gebracht waardoor zij een bedrag van in totaal € 2.501,18 onverschuldigd heeft betaald. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst BOT naar het als productie 56 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie overgelegde overzicht.
Robex betwist dit. Daartoe voert Robex aan dat partijen begin 2015 hebben afgesproken dat zij uitsluitend nog tanks zal leveren aan BOT met de coating C.4. Voorts wijst Robex erop dat de laatste 5 opgevoerde bedragen in gemeld overzicht het prijsverschil betreft tussen de oude prijzen uit 2014 en de verhoogde prijsstellingen voor de tanks vanaf 1 januari 2015, welke zien op leveranties van tanks die na 1 mei 2015 zijn besteld.
Nu BOT dit gemotiveerde verweer van Robex onvoldoende heeft weersproken, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van BOT op onverschuldigde betaling faalt.
Nevenvorderingen van BOT
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat de door BOT gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente dienen te worden afgewezen.
Garantiewerkzaamheden
5.14.
Ten aanzien van de in reconventie gevorderde garantiewerkzaamheden is de rechtbank met Robex van oordeel dat BOT onvoldoende heeft onderbouwd dat Robex als KIWA-gecertificeerde tankbouwer sinds de beëindiging van de handelsrelatie de ingevolge de KIWA-normen (norm BRL-K790) op haar rustende garantieverplichtingen jegens klanten van BOT niet op adequate wijze nakomt. De door BOT in dit verband overgelegde e-mailcorrespondentie met betrekking tot haar klant Brekupa (productie 58 van BOT) is daartoe in ieder geval onvoldoende. Hieruit volgt dat deze vordering evenmin voor toewijzing in aanmerking komt.
Conclusie
5.15.
Al met al komt de rechtbank tot de slotsom dat de vordering van Robex in conventie tot het bedrag van € 106.284,47 (€ 109.160,87 minus de reparatiekosten ad
€ 2.876,40) voor toewijzing in aanmerking komt. De gevorderde wettelijke handelsrente zal eveneens, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen. Behoudens de hiervoor bedoelde verrekening van de reparatiekosten met de vordering van Robex worden de overige op verrekening gebaseerde tegenvorderingen van BOT, alsmede de vorderingen die betrekking hebben op de garantiewerkzaamheden, afgewezen.
5.16.
Robex maakt voorts aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat Robex voldoende onderbouwd heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is conform het in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten bepaald tarief toewijsbaar tot een bedrag van € 1.837,85 (€ 875,00 + 1% over (€ 106.284,47 - € 10.000,00)).
5.17.
BOT zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Robex worden tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 80,25
  • griffierecht € 3.903,00
  • salaris advocaat
Totaal € 12.509,25

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt BOT om aan Robex te betalen een bedrag van € 106.284,47, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 60 dagen na de factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening,
6.2.
veroordeelt BOT om aan Robex te betalen een bedrag van € 1.837,85 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt BOT in de proceskosten, aan de zijde van Robex tot op heden begroot op € 12.509,25,
6.6.
verklaart dit vonnis – met uitzondering van 6.3 en 6.4 – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: