ECLI:NL:RBOVE:2017:3925

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
08/770088-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling huisarts voor ontuchtige handelingen met patiënte

Op 19 oktober 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een huisarts die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een patiënte. De rechtbank heeft de huisarts veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 100 uur. De zaak kwam voort uit een incident op 6 november 2016, waarbij de huisarts, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, zich schuldig maakte aan het onzedelijk betasten van zijn patiënte. De patiënte had zich met haar specifieke problematiek aan de huisarts toevertrouwd en verwachtte dat hij professionele distantie zou bewaren. De rechtbank oordeelde dat de huisarts zich niet voldoende had gedistantieerd van de patiënte, wat leidde tot de ontuchtige handelingen. De rechtbank vond dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen redelijk doel diende, gezien de context van de zaak en het feit dat de huisarts niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange voorgeschiedenis van de contacten tussen de huisarts en de patiënte. De rechtbank achtte het bewezen dat de huisarts met zijn vingers tussen de schaamlippen van de patiënte was geweest, maar sprak hem vrij van het binnendringen in de vagina. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank in Zwolle, en de zaak is behandeld op basis van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08/770088-17 (P)
Datum vonnis: 19 oktober 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Zwartjes en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. H.G.E. Klatter, advocaat te Veendam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg als huisarts, op 6 november 2016 heeft schuldig gemaakt aan het onzedelijk betasten van zijn patiënte [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 06 november 2016 te Steenwijkerwold, gemeente Steenwijkerland , terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
door:
- het (al dan niet) met een of meer vinger(s) binnendringen van de vagina van die [slachtoffer] , althans het houden van en/of wrijven met een of meer vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het met een/de hand(en) en/of vinger(s) betasten/aanraken van en/of wrijven over en/of voelen aan de borsten en vagina van die [slachtoffer] en/of
- het kussen van de borsten en/of vagina van die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting het hem ten laste gelegde bekend, met uitzondering van het gedeelte van de tenlastelegging waarin staat opgenomen dat hij met zijn vingers de vagina van aangeefster is binnengedrongen althans zijn vingers heeft gehouden, dan wel met zijn vingers heeft gewreven, tussen de schaamlippen van aangeefster.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte in combinatie met de bekennende verklaring van verdachte. Wat betreft het binnendringen van de vagina van aangeefster, althans het houden van zijn vingers of met zijn vingers wrijven tussen de schaamlippen van aangeefster, volgt de officier van justitie de lezing van aangeefster, zodat ook dit gedeelte van de tenlastelegging volgens haar bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit om verdachte vrij te spreken van het gedeelte van de tenlastelegging dat door hem wordt ontkend, en heeft daartoe aangevoerd dat het verhaal van aangeefster op bepaalde punten vreemd is en niet overeen komt met de verklaringen van haar cliënt. De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank bij haar oordeelsvorming hierover de persoonlijkheidsproblematiek van aangeefster in ogenschouw moet nemen, mede gezien de door getuige [getuige] en de vader van aangeefster afgelegde verklaringen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit grotendeels heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), met uitzondering van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het binnendringen in de vagina of wrijven met een of meer vingers tussen de schaamlippen van aangeefster, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Verdachte heeft ontkend dat hij met een of meer vingers in de vagina van aangeefster is binnengedrongen. De rechtbank zal verdachte van dit ten laste gelegde gedeelte vrijspreken. Verdachte heeft van meet af aan openheid van zaken gegeven over de feiten waarbij hij zichzelf heeft belast. Hij heeft dit onderdeel van de tenlastelegging echter consequent nadrukkelijk ontkend. Nu deze verklaring tegenover de verklaring van aangeefster dat hij wel met zijn vingers in haar vagina is geweest staat, terwijl steunbewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging ontbreekt, zal de rechtbank dit onderdeel niet bewezenverklaren. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte met zijn vingers tussen de schaamlippen van aangeefster is geweest. De rechtbank neemt hierbij niet alleen de aangifte van [slachtoffer] in aanmerking maar ook de eigen verklaringen van verdachte omtrent het strelen over de vagina van [slachtoffer] . Verdachte heeft te kennen gegeven bij het aldaar strelen fysieke opwinding waargenomen te hebben bij [slachtoffer] . Aldus kan het niet anders zijn dan dat verdachte met een of meer vingers tussen de schaamlippen is geweest.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 06 november 2016 te Steenwijkerwold, gemeente Steenwijkerland , terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënte aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd,
door:
- het wrijven met een of meer vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en
- het met een hand en/of vinger(s) betasten/aanraken van en wrijven over en voelen aan de borsten en vagina van die [slachtoffer] en
- het kussen van de vagina van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp/zorg heeft toevertrouwd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, mede gelet op de toepasselijkheid van artikel 22b Sr, voor het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van haar cliënt en stelt dat een gevangenisstraf niet passend is omdat haar cliënt vanaf het begin zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en al in grote mate is gestraft nu hij niet alleen zijn baan als huisarts kwijt is, maar ook zijn maatschappelijke status in zijn woonplaats. De raadsvrouw heeft bepleit om over te gaan tot de oplegging van een werkstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft aangeefster op 6 november 2016 onzedelijk betast terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg in de hoedanigheid van huisarts. Deze omstandigheid maakt dat van hem mocht worden verwacht dat hij - te allen tijde - afstand bewaarde en zich professioneel en integer zou gedragen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden en door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Aangeefster had zich met haar specifieke problematiek aan verdachte toevertrouwd en mocht erop rekenen dat verdachte, ook in een verhouding die in de tijd vriendschappelijk van aard werd, professionele distantie zou hebben bewaard. Juist de afhankelijkheidsverhouding die in de relatie arts – patiënt gegeven is maakt dat verdachte zich tijdig had moeten realiseren dat het door hem met aangeefster ingeslagen pad risicovol was en zou kunnen leiden tot situaties waarin het overschrijden van grenzen op de loer lag. Verdachte heeft zich evenwel, ondanks zijn ongetwijfeld integere bedoelingen, niet gedistantieerd van aangeefster en hierin uiteindelijk mede een situatie gecreëerd waarin het ten laste gelegde kon plaatsvinden. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij het vertrouwen van de maatschappij in de beroepsgroep waar hij deel van uitmaakte heeft geschonden.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank acht een dergelijke strafoplegging niet opportuun. Gezien de specifieke context waarin het ten laste gelegde is gepleegd, de lange voorgeschiedenis waarbinnen aangeefster en verdachte contacten hebben onderhouden waarbij ook van aangeefster initiatieven zijn uitgegaan, en het gegeven dat uit een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 31 augustus 2017 blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen, dient een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen redelijk doel.
Bij het bepalen van de hoogte en modaliteit van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies, opgesteld door R. Verhoef, reclasseringswerker, van 25 september 2017. Uit dit advies blijkt onder meer dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Ook de rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte niet nogmaals tot dergelijke feiten zal komen. Tot die overtuiging is zij gekomen met name doordat verdachte vanaf het begin van het onderzoek volledige verantwoordelijkheid heeft genomen en openlijk zijn fouten heeft erkend. Verder neemt de rechtbank in uitdrukkelijke mate in aanmerking dat verdachte naar aanleiding van het feit zijn werk als huisarts per direct heeft moeten neerleggen en het gegeven dat hij een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen.
De rechtbank zal verdachte, alles overwegende en rekening houdend met de toepasselijkheid van artikel 22b Sr, een gevangenisstraf opleggen voor de duur van één dag, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 100 uren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: het misdrijf:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp/zorg heeft toevertrouwd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar:
t.a.v. het gedeelte van de tenlastelegging waarover verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd:
1. het proces-verbaal van aangifte van 21 november 2016, pagina 23-39;
2. het proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2016, pagina 40-69;
3. het proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 november 2016, pagina 126-142;
4. het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 oktober 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering.
t.a.v. het gedeelte van de tenlastelegging waarover verdachte een ontkennende verklaring heeft afgelegd:
1. het proces-verbaal van aangifte van 21 november 2016, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 23-39):

(…) Toen ging hij mijn vagina strelen. (…) Hij steekt zijn vingers in mijn vagina. (…) Ik voelde twee vingers. (…) Hij bewoog met zijn vingers in mijn vagina heen en weer. (…);

2. het proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 november 2016, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 126-142):

(…) V: Wat doe je precies bij haar vagina? A: Ik ga met mijn hand op en neer. (…) V: In hoeverre zijn jouw vingers tussen haar schaamlippen geweest? A: Als ik zou zeggen absoluut helemaal niet dat weet ik niet, maar niet dat ze er tussen verdwenen ofzo. (…);

3. het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 oktober 2017, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:

(…) Ik heb met de vlakke hand over de vagina van aangeefster gevoeld. (…) Ik heb wel gevoeld dat de vagina van aangeefster vochtig was. (…).

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, met nummer [dossiernummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.