Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het procesverloop
2.De feiten
In dit convenant zijn partijen, voor zover thans van belang, in artikel 3.1. overeengekomen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.975,- per maand zal betalen.
3.Het verzoek
Primair:de bij convenant van 30 augustus 2013 overeengekomen en bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 25 september 2013 vastgestelde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te wijzigen en deze bijdrage met ingang van 8 maart 2017, althans datum indiening verzoekschrift, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum vast te stellen op nihil, een en ander omdat de beschikking wegens gewijzigde omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet;
4.Het verweer
5.De beoordeling
De vrouw brengt gemiddeld twee weekenden in de maand gezamenlijk met [A] door en een enkele keer een doordeweekse avond. De vrouw ontvangt haar kinderen in haar eigen woning en [A] zijn kinderen in de woning van hem. De hond van de vrouw gaat, gelet op zijn leeftijd, altijd mee naar de woning van [A] . De vrouw betwist voorts dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding en een economische eenheid. De vrouw heeft [A] tips gegeven voor de inrichting van zijn nieuwe woning en enkele – voor haar – overtollige zaken. [A] heeft de vrouw een lening verstrekt om de hypotheekschuld te voldoen en de vrouw voldoet maandelijks rente aan [A] .
Hiertoe heeft de man gesteld dat in het echtscheidingsconvenant de behoefte van de vrouw is vastgesteld op € 1.975,- per maand en dat bij de behoeftebepaling destijds geen rekening is gehouden met de eigen inkomsten van de vrouw ad € 672,- per maand. Partijen zijn in het echtscheidingsconvenant enkel overeengekomen dat geen rekening wordt gehouden met eventuele eigen inkomsten van de vrouw die hoger zijn dan € 672,- per maand en dat deze inkomsten niet in mindering zullen worden gebracht op de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage. Indien destijds met de eigen inkomsten van de vrouw ad € 672,- was rekening gehouden, was de aanvullende behoefte van de vrouw slechts een bedrag ad € 718,- (€ 1.390,- -/- € 672,-) en gebruteerd een bedrag ad € 1.253,45 per maand geweest in plaats van het (overeengekomen) bedrag ad € 1.975,- per maand. De man stelt dat hij daardoor in het verleden een te hoog bedrag aan alimentatie heeft voldaan.