ECLI:NL:RBOVE:2017:3911

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
AK_17_1401
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom met betrekking tot een als rijksmonument aangemerkte schuur in Hoge Hexel; besluit kan rechterlijke toets doorstaan; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een perceel in Hoge Hexel, en het college van burgemeester en wethouders van Wierden. De zaak betreft de oplegging van een last onder dwangsom aan de eiser met betrekking tot een als rijksmonument aangemerkte schuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser twee lasten onder dwangsom had gekregen, die door de gemeente waren opgelegd op verzoek van een derde-partij, die zich benadeeld voelde door de staat van de schuur. De rechtbank heeft eerder een besluit van de gemeente vernietigd en de gemeente heeft daarop een nieuw besluit genomen waarin opnieuw een last onder dwangsom werd opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen dit nieuwe besluit ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom rechtmatig was opgelegd. De rechtbank heeft overwogen dat de schuur in een slechte staat verkeert en dat het aanbrengen van zeil op het dak zonder omgevingsvergunning in strijd is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen zicht is op legalisatie van de overtreding en dat handhaving noodzakelijk is om het rijksmonument te beschermen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de slechte staat van de schuur geen bijzondere omstandigheid vormt die zou moeten leiden tot afzien van handhaving. De rechtbank heeft de beslissing van de gemeente bevestigd en het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1401

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]te Wierden,
eiser,
en
het college van burgemeester enwethouders van Wierden, verweerder
gemachtigde: L.G. Pak. .
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam]te Hoge Hexel,
gemachtigde: mr. W. Visser.

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder op verzoek van [naam] te Hoge Hexel (hierna: de derde-partij) aan eiser twee lasten onder dwangsom opgelegd met betrekking tot de als rijksmonument aangemerkte schuur (hierna: de schuur) op een perceel, gelegen tegenover de [adres] te Hoge Hexel.
Bij besluit van 27 september 2016 heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij hiertegen gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen, de beide lasten onder dwangsom ingetrokken en het verzoek om handhavend op te treden alsnog afgewezen.
Bij uitspraak van 20 maart 2017 (Awb 16/2660) heeft deze rechtbank het beroep van de derde-partij tegen dat besluit gegrond verklaard en het besluit van 27 september 2016 vernietigd.
Bij besluit van 21 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een nieuwe last onder dwangsom opgelegd in plaats van de twee lasten die bij het primaire besluit waren opgelegd. Aan eiser is de last opgelegd om vóór 1 september 2017 de overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), ongedaan te maken, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,-- per week dat de overtreding voortduurt tot een maximum van € 10.000,--. Eiser kan aan deze last voldoen door het zeil op het dak van de schuur aan de [adres] te Hoge Hexel te verwijderen en verwijderd te houden.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft desgevraagd de derde-partij in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan dit geding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.G. Pak. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door mr. W. Visser.

Overwegingen

1.1
Eiser is eigenaar van een perceel aan de Hexelseweg te Hoge Hexel. Het perceel ligt tegenover het perceel [adres] te Hoge Hexel, waar de derde-partij woont. Op het perceel van eiser staat een houten schuur die is aangemerkt als rijksmonument. De schuur is aangetast door rot en houtworm en bevindt zich in een slechte staat.
1.2
Ter voorkoming van verder verval van de schuur heeft verzoeker deze gedeeltelijk afgedekt met (groen) zeil. De schuur is reeds meerdere jaren afgedekt. De instandhoudingstermijn van de hiervoor bij besluit van 27 augustus 2014 verleende omgevingsvergunning voor tijdelijk gebruik is met ingang van 1 januari 2016 verstreken.
1.3
Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de derde-partij heeft verweerder bij het primaire besluit besloten om handhavend op te treden tegen eiser. Bij het besluit van 27 september 2016 is verweerder hierop teruggekomen. Bij uitspraak van deze rechtbank van 20 maart 2017 (Awb 16/2660) heeft de rechtbank het daartegen door de derde-partij ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 27 september 2016 vernietigd. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder aan eiser de hierboven, onder Procesverloop, omschreven last onder dwangsom opgelegd.
1.4
Naar aanleiding van een inspectie van de schuur op 27 juni 2017 is een inspectierapport opgesteld door Monumentenwacht Overijssel en Flevoland (hierna: Monumentenwacht). Uit dit rapport blijkt dat de constructieve toestand van het gebouw matig is en dat de onderhoudstoestand slecht is. Door langdurige inwatering is gevolgschade ontstaan aan het gebintwerk en aan de kapconstructie. De muurwerken van de schuur zijn door breuk en los metselwerk te zwak om er in deze toestand een nieuwe dakconstructie op te laten steunen.
1.5
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 13 juli 2017 (Awb 17/1400) is de bij het bestreden besluit aan eiser opgelegde last onder dwangsom geschorst, tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep.
2. De bij het bestreden besluit aan eiser opgelegde last komt in de plaats van de twee lasten die bij het primaire besluit aan eiser waren opgelegd. Aangezien de inhoud van het thans bestreden besluit een andere is dan die van het primaire besluit, kan eiser tegen het bestreden besluit in beroep opkomen, ook al heeft hij destijds geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3.1
Verweerder heeft aan eiser een last onder dwangsom opgelegd omdat sprake is van overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van handhavend optreden.
3.2
Bij verweerschrift van 1 augustus 2017 heeft verweerder aangegeven dat het zeil voor verweerder acceptabel is om het rijksmonument te beschermen tegen de instroom van regenwater. Met het oog op het behoud van het rijksmonument is continuering van het zeil op het dak van de schuur wenselijk.
Ter zitting, op 26 september 2017, is aan de vertegenwoordiger van verweerder gevraagd hoe het bestreden besluit en hetgeen namens verweerder is opgemerkt in het verweerschrift van 1 augustus 2017, zich tot elkaar verhouden. Desgevraagd is verklaard dat verweerder liever niet wil handhaven zolang er geen goede oplossing gevonden is voor het behoud van het rijksmonument. Gezien de uitspraak van deze rechtbank van 20 maart 2017 ziet verweerder echter geen andere oplossing dan handhavend op te treden.
3.3
Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden. Het zeil is nodig met het oog op het beschermen van het rijksmonument tegen de instroom van regenwater. Verwijdering van het zeil kan leiden tot verder verval van de schuur. Eiser hoopt dat in overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed alsnog een permanente oplossing gevonden wordt voor de schuur. Daarnaast beschikt eiser niet over de financiële middelen die nodig zijn voor restauratie van de schuur.
3.4
De derde-partij stelt zich op het standpunt dat van belang is dat daadwerkelijk handhavend wordt opgetreden tegen het zeil op het dak van de schuur, die tegenover zijn woning is gelegen. Het zeil doet afbreuk aan zijn uitzicht en leidt tot waardevermindering van zijn woning.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van dit geschil het in de uitspraak van 20 maart 2017 (Awb 16/2660) gegeven oordeel van deze rechtbank als gegeven geldt. Van hetgeen is overwogen in deze uitspraak, waartegen door geen van de partijen hoger beroep is ingesteld, dient thans dan ook te worden uitgegaan.
4.2
Op grond van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
4.3
Zoals deze rechtbank heeft geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van 20 maart 2017 is het zonder omgevingsvergunning aanbrengen van zeil op het dak van de schuur een overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Voorts is door het aanbrengen van zeil op het dak van de schuur sprake van wijziging van een rijksmonument. Het zonder omgevingsvergunning aanbrengen van een dergelijk zeil is dan ook tevens in strijd met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo.
4.4
Op grond van het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet is verweerder bevoegd om handhavend op te treden tegen de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wabo.
4.5
Zoals deze rechtbank heeft geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van 20 maart 2017, kan een last tot verwijdering van het zeil van de schuur worden opgelegd zonder dat een last wordt opgelegd tot instandhouding van het rijksmonument.
4.6
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie van de overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wabo. Verlening van een omgevingsvergunning voor het (min of meer) permanent aanwezig hebben van zeil op het dak van de schuur behoort niet tot de mogelijkheden.
4.8
Ten aanzien van het gevaar dat het rijksmonument na verwijdering van het zeil verder zal vervallen overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken in het dossier, waaronder met name het rapport van Monumentenwacht, blijkt dat de constructieve toestand van de schuur matig is en dat de onderhoudstoestand slecht is. De schuur is in verval geraakt. Een tijdelijke voorziening over de bestaande dakvlakken voor het waterdicht houden van de schuur is vanwege de verzwakte dakconstructie te riskant. Gelet hierop moet serieus rekening worden gehouden met verder verval van de schuur en met het op termijn tenietgaan van het rijksmonument.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de slechte staat waarin een rijksmonument zich bevindt, een bijzondere omstandigheid vormen op grond waarvan moet worden afgezien van handhavend optreden tegen een overtreding als de onderhavige, indien het afzien van handhaving is ingegeven door de wens om het rijksmonument voor de toekomst te behouden. Daarvoor is dan wel vereist dat er zicht is op een permanente oplossing met het oog op het behoud van het rijksmonument. Daarvan is hier echter geen sprake. Gebleken is dat een woonfunctie of economische functie voor de schuur op deze locatie niet haalbaar is. Daarbij komt dat de vloer van de schuur door jarenlange ophoging van de Hexelseweg onder het niveau van het wegdek is komen te liggen, waardoor regenwater vanaf de weg de schuur binnenloopt. Een rendabele invulling van het gebruik van de schuur op deze plek, in combinatie met restauratie, lijkt daarmee thans niet reëel. Partijen hebben voorts verklaard dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed niet bereid is om mee te werken aan verplaatsing van de schuur naar een andere locatie. In deze situatie kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat er geen zicht is op een permanente oplossing met het oog op het behoud van het rijksmonument. De slechte staat van de schuur vormt dan ook geen bijzondere omstandigheid die aanleiding zou moeten zijn om af te zien van handhavend optreden tegen de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wabo.
Evenmin is gebleken dat de verwijdering van het zeil zal leiden tot gevaar voor mensen of voor het milieu.
4.9
Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
5.2
Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. van der Weij, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
De voorzitter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.