In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 29 september 2017, heeft eiser, wonende te [woonplaats 1], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder [gedaagde 1], een expeditiebedrijf dat ook opereert onder de naam [A] B.V., en [gedaagde 2]. De eiser vorderde primair dat gedaagden zouden worden veroordeeld om een klaagschrift ex artikel 12 Sv, ingediend door [gedaagde 2] bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, in te trekken. Dit klaagschrift betrof een klacht over het niet instellen van strafvervolging tegen eiser naar aanleiding van een aangifte door [gedaagde 2]. Eiser stelde dat er een allesomvattend vergelijk was bereikt op 24 april 2017, waarin partijen elkaar finale kwijting verleenden voor hun geschillen. Eiser vorderde ook een voorschot op schadevergoeding van € 15.014,94, alsmede nakoming van de gemaakte afspraken.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat het vergelijk dat op 24 april 2017 was gesloten, enkel betrekking had op civielrechtelijke geschillen en dat gedaagden het recht hadden om strafrechtelijke aangifte te doen. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van schending van het vergelijk en dat de vorderingen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding ook moesten worden afgewezen. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden tot op heden zijn begroot op € 2.740,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door M.M. Verhoeven.