ECLI:NL:RBOVE:2017:377

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
08/710017-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met molotovcocktail tegen sporthal in Hengelo

Op 31 januari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met drie anderen brand heeft gesticht door een molotovcocktail tegen een sporthal in Hengelo te gooien. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het risico voor lief heeft genomen dat de brand had kunnen escaleren, maar dat het niet zijn verdienste was dat de gevolgen niet ernstig zijn geweest. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met bijzondere voorwaarden. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 17 januari 2017, waar de officier van justitie een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf had geëist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de rechtbank achtte de feiten van opzettelijk brandstichten en het voorhanden hebben van een molotovcocktail wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verleden met PDD/NOS en de aanbevelingen van de reclassering. De gemeente Hengelo, als benadeelde partij, heeft schadevergoeding gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/710017-16
Datum vonnis: 31 januari 2017
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
17 januari 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Schotman en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht door een molotovcocktail tegen de muur van een sporthal aan de Jan Prinsstraat in Hengelo (O) te gooien.
Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging daartoe.
Meer subsidiair is dit tenlastegelegd als medeplichtigheid daaraan.
feit 2:samen met anderen een molotovcocktail voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2015
te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door een zgn molotov-cocktail althans open
vuur te gooien althans in aanraking te brengen naar/met een gebouw (sporthal)
aan de Jan Prinsstraat,
althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan een (deel) van dat gebouw en/of een muur van dat gebouw
en/of luchtverwarmers (in de technische ruitme van dat gebouw) geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor dat gebouw en/of inboedel van dat pand in elk
geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in dat gebouw
aanwezige sporters en/of personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat gebouw
aanwezige sporters en/of personen, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 27 oktober 2015
te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand te stichten aan een gebouw aan de Jan Prinsstraat (sporthal)
met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
zich heeft/hebben begeven naar dat gebouw en/of een zgn molotov-cocktail
heeft/hebben gemaakt en/of aangestoken en/of (vervolgens) dat molotov-cocktail
gegooid naar dat gebouw, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking
heeft gebracht met gebouw, althans met een brandbare stof,
en daarvan gemeen gevaar voor dat gebouw en/of inboedel van dat gebouw, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in dat gebouw
aanwezige sporters en/of personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat gebouw aanwezige sporters
en/of personen, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2015
te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen,
een zgn. molotov-cocktail, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen
van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden
heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 2 en voor feit 1 primair wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd en een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan die voorwaardelijke gevangenisstraf toezicht van de reclassering, een ambulante behandeling en een klinische opname voor maximaal zeven weken, indien de reclassering dat nodig acht, als bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Tot slot heeft de officier van justitie hoofdelijke toewijzing van de gehele civiele vordering van de gemeente Hengelo gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die daarbij worden genoemd. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2016101377. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
5.1
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel is dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat door de brandstichting onder feit 1 primair levensgevaar voor anderen dan wel zwaar lichamelijk letsel te duchten is, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 januari 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv);
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 13 november 2015, pagina’s 114
en 115, voor zover van belang;
3.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] van 28 januari 2016, pagina’s 131 en 132, voor zover van belang.
5.2
Feit 2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken, omdat in de tenlastelegging niet staat omschreven tot welke categorie van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) een molotovcocktail behoort en omdat het dossier hieromtrent ook niets bevat.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring die verdachte hierover heeft afgelegd en het feit dat door de verdediging geen vrijspraak is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 27 oktober 2015 een molotovcocktail voorhanden heeft gehad. Een molotovcocktail is een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onderdeel 7 van de WWM. Naar het oordeel van de rechtbank schrijft geen rechtsregel voor dat in de tenlastelegging benoemd wordt onder welke categorie van de WWM een molotovcocktail valt. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het sub 1 primair en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 oktober 2015 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht door een zogenaamde molotovcocktail te gooien naar een gebouw (sporthal) aan de Jan Prinsstraat, ten gevolge waarvan een muur van dat gebouw en luchtverwarmers (in de technische ruimte van dat gebouw) geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dat gebouw en inboedel van dat pand te duchten was;
2.
hij op 27 oktober 2015 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met anderen een zogenaamde molotovcocktail, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen
van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 47 en 157 Sr en artikel 55 van de WWM. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk brand stichten;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] brand gesticht door een molotovcocktail tegen de muur van een sporthal te gooien naast een ventilatierooster van de technische ruimte van dat pand. Verdachte heeft geen pogingen gedaan het vuur te blussen en heeft evenmin de hulpdiensten ingeschakeld. Verdachte heeft daarbij het risico voor lief genomen dat de brand had kunnen escaleren. Het is dan ook niet de verdienste van verdachte geweest dat de gevolgen voor de mensen, die in het pand aan het sporten waren, niet ernstig zijn geweest. Een dergelijke brandstichting is een delict met een groot gevaarzettend karakter en dient als een zeer ernstig strafbaar feit te worden gekwalificeerd. Naast gevoelens van onrust en onveiligheid bij betrokkenen veroorzaakt brandstichting doorgaans ernstige schade. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over verdachte opgemaakte rapport van de reclassering van 10 januari 2017. Hieruit blijkt dat bij verdachte in het verleden PDD/NOS is vastgesteld bij een normaal begaafd intelligentieniveau. Verdachte is woonachtig bij het RIBW, maar daar vindt men dat hij niet optimaal gebruik maakt van de mogelijkheden die zij bieden met betrekking tot hulpverlening. Het mogelijk verliezen van een begeleide woonvorm bij een jongeman die zich naar het oordeel van de reclassering niet zelfstandig staande kan houden in de huidige samenleving baart de reclassering zorgen. Uit verdiepingsdiagnostiek blijkt dat verdachte gebaat zal zijn bij een behandeling onder andere gericht op agressieregulatie, zicht krijgen op middelengebruik en leren omgaan met beperkingen voortkomend uit PDD/NOS problematiek. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting, ook als dat inhoudt een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken als de reclassering dat noodzakelijk acht.
De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 6 december 2016 waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren moet worden opgelegd. De rechtbank zal aan die voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering geadviseerd, met dien verstande dat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende aanleiding is voor een eventuele klinische opname, zodat zij niet zal beslissen dat de reclassering kan bevelen dat verdachte zich klinisch laat behandelen, als de reclassering dat nodig acht.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
De gemeente Hengelo, in deze vertegenwoordigd door [aangever] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 2.945,71 (tweeduizend negenhonderdvijfenveertig euro en eenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • twee luchtverwarmers (eigen risico) € 2.500,--
  • schoonmaakkosten € 105,71
  • “proceskosten” € 340,--.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende gemotiveerd betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.945,71, te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 primair is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57 en 91 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het sub 1 primair en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder sub 1 primair en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:medeplegen van opzettelijk brand stichten;
feit 2:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot hoofdelijke betaling aan de benadeelde partij gemeente Hengelo van een bedrag van € 2.945,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2015, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. H. Stam en mr. F.H.W. Teekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2017.
Buiten staat
Mr. G.J. Stoové is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.