Op 27 januari 2017 heeft [verzoeker] een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit verzoek is behandeld op de zitting van 21 maart 2017, waar [verzoeker] aanwezig was. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft op 28 maart 2017 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw zijn ontstaan. De schuldenlast van [verzoeker] bedraagt in totaal € 16.311,96, met onder andere openstaande WAHV-boetes en belastingschulden. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij in het verleden te veel huur- en zorgtoeslag heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank concludeert dat de schulden aan de belastingdienst en het UWV niet te goeder trouw zijn ontstaan, en dat [verzoeker] zich in een problematische schuldensituatie bevond. De rechtbank wijst het verzoek af op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, van de Faillissementswet (Fw).