ECLI:NL:RBOVE:2017:3740

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
08/730312-17 en 08/730009-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling en bedreiging van ex-echtgenote en dochter

Op 3 oktober 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 43-jarige man uit Enschede veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De man werd schuldig bevonden aan mishandeling en bedreiging van zijn ex-echtgenote en dochter. De feiten vonden plaats op 1 juni 2017, toen de verdachte ruzie kreeg met zijn ex-vrouw. Tijdens deze ruzie mishandelde hij haar door haar bij de arm en keel vast te pakken, haar te slaan en in haar arm te bijten. Ook bedreigde hij zowel zijn ex-vrouw als zijn dochter met een bijl, waarbij hij dreigende woorden uitsprak zoals "Ik ga jullie vermoorden". De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers voldoende bewijs boden voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte had eerder al veroordelingen voor huiselijk geweld en de rechtbank hield rekening met zijn recidive en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en reclasseringstoezicht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen van € 300,-- per persoon.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/730312-17 en 08/730009-15 (tul) (P)
Datum vonnis: 3 oktober 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaken van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
nu verblijvende in [verblijfadres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-Van Dijk en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw
mr. R.N. Sahebdien, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 2:[slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 3:[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met een bijl heeft bedreigd
.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 01 juni 2017 te Enschede [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- bij de arm(band) vast te pakken en/of door aan die arm(band) te trekken en/of
- bij de keel/hals (vast) te pakken en/of die keel/hals dicht te knijpen en/of
- in de arm te bijten en/of
- één of meermalen (krachtig) in/tegen het gezicht, althans tegen/op het hoofd
te slaan en/of te stompen en/of
- tegen/op/aan het lichaam te duwen en/of te trekken;
2.
hij op of omstreeks 01 juni 2017 te Enschede [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
(krachtig) tegen/op het lichaam te duwen;
3.
hij op of omstreeks 01 juni 2017 te Enschede [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of
met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of
goederen ontstaat, door
- met een bijl één of meer (slaande) bewegingen te maken naar en/of in de
richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of
- een bijl in zijn handen te hebben en/of
door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen
"Ik ga jou afmaken" en/of "Ik ga jou doodmaken" en/of "Ik ga jullie
vermoorden" en/of "Jullie zullen wel zien wat ik ga doen!" en/of "Ik maak
jullie allemaal kapot" en/of "Omdat jij je moeder helpt ga jij er ook aan"
en/of "Ik sla alles kort en klein", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op standpunt dat op basis van de verklaringen van verdachtes ex-echtgenote [slachtoffer 1] en die van verdachtes dochter [slachtoffer 2] , de onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zijn ex-echtgenote en dochter heeft mishandeld en bedreigd. Verdachte zou volgens de raadsvrouw hooguit gestraft kunnen worden voor het feit dat hij zijn ex-echtgenote bij haar schouders heeft gepakt en haar tegen de koelkast heeft gezet.
Het bijten van verdachte in de arm van zijn ex-echtgenote, hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft toegegeven, was volgens de raadsvrouw geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door zijn ex-echtgenote, die verdachte in het kruis had gegrepen. Verdachte kan tijdens dit moment zijn ex-echtgenote ook anderszins hebben geraakt, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, het volgende. [1]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging door mijn ex-man [verdachte] . Op 1 juni 2017 omstreeks 21.00 uur kwam [verdachte] bij mij thuis en begon ruzie te maken. Ik zag en voelde dat hij met geweld mijn armband van mijn arm probeerde te rukken. De rode plek op mijn arm komt door het trekken van [verdachte] aan de armband. Daar deed het pijn door het geweld dat hij toepaste. Hierop begon [verdachte] mij te slaan. Ik zag en voelde dat hij mij opzettelijk met zijn vuist op de wang sloeg. Ook raakte hij mijn oog. Hij sloeg mij meerdere keren. Daar waar hij mij raakte deed het pijn. Hij beet mij opzettelijk in mijn onderarm. Daar voelde ik pijn. [verdachte] greep mij ook met twee handen vast bij de keel waardoor ik even geen lucht kreeg. Mijn keel doet erg pijn en de spieren rond mijn hals zijn door zijn geweld en kracht opgezet en op mijn hals zijn nog strepen te zien. Mijn dochter [slachtoffer 2] die de ruzie hoorde, kwam naar ons toe. Met haar ging ik naar de voordeur om weg te komen. Dat was het moment dat [verdachte] met een bijl aan kwam. [verdachte] kwam met die bijl op mij af en ik zag dat hij daarmee naar mij sloeg. Ik was ervan overtuigd dat hij mij met die bijl in stukken wilde hakken. Terwijl ik wegrende maakte hij slaande bewegingen met de bijl in mijn richting. [slachtoffer 2] was daar ook bij. Ik hoorde [verdachte] tegen [slachtoffer 2] zeggen: “Ik ga jou afmaken” en “Ik ga jou doodmaken”. Datzelfde riep hij ook meerdere keren tegen mij. [slachtoffer 2] stond bij mij in de buurt. Die slaande bewegingen met de bijl maakte [verdachte] naar ons beiden. Ik had het gevoel dat hij ons beiden wilde raken met de bijl. Het lukte [slachtoffer 2] en mij om naar buiten te vluchten. Ik zag dat [verdachte] ook naar buiten kwam. Ik hoorde hem zeggen: “Ik ga jullie vermoorden” en “Jullie zullen wel zien wat ik ga doen”. Ik voelde mij bedreigd door die woorden, zeker na het slaan met de bijl en ik ben bang dat hij dat een keer gaat doen. [2]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft op 2 juni 2017, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging tegen mijn vader [verdachte] .
Gisteravond tussen 21.00 en 22.00 uur hoorde ik ineens mijn moeder gillen. Ik stond op en zag mijn vader in de achtertuin. Hij stond tegenover mijn moeder en hield haar pols vast. Mijn moeder duwde hem opzij en vluchtte naar binnen. Mijn vader kwam haar achterna en ik zag dat hij mijn moeder bij de keel greep. Tegelijkertijd sloeg hij met zijn vuist op het gezicht van mijn moeder. Ik heb geprobeerd mijn moeder te bevrijden door mijn vader weg te duwen. Hij leek wel blind van woede. Mijn vader werd ook boos op mij. Ik zag en voelde dat hij mij een krachtige duw tegen de bovenarm gaf. Nadat hij de achtertuin was ingelopen kwam hij met een bijl in zijn hand weer binnen. Ik zag dat hij op mijn moeder kwam aflopen waarbij hij zijn hand in de lucht hief en de bijl dreigend in de lucht vast hield. Ik ben voor mijn moeder gaan staan. Mijn vader kwam dichterbij en haalde met de bijl uit in de richting van mijn moeder. Ik zag dat hij over mij heen naar mijn moeder uithaalde. Hij stond op dat moment nog geen halve meter van mij af. Ik ben ervan overtuigd dat hij mijn moeder had geraakt als zij niet achteruit was gestapt. Op dat moment pakte mijn vader mij heel stevig bij de arm vast. In zijn rechterhand hield hij nog steeds de bijl vast. Mijn vader hief opnieuw zijn arm met de bijl en ging heel dreigend voor mij staan. Ik zag dat hij een slaande beweging maakte in mijn richting. Mijn vader heeft mij heel hard weggeduwd en weggetrokken. Hij deed mij hiermee pijn. Mijn vader heeft ons bedreigd met de woorden: “Ik maak jullie allemaal kapot”. Ik hoorde hem nog roepen: “Omdat je je moeder helpt ga jij er ook aan”. Mijn moeder en ik zijn samen de woning uit gevlucht. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard:
Op 1 juni 2017 kreeg ik in de woning van mijn ex-echtgenote [slachtoffer 1] aan het [adres] , ruzie met [slachtoffer 1] . Ook mijn dochter [slachtoffer 2] was daarbij betrokken. Tijdens die ruzie heb ik [slachtoffer 1] in de arm gebeten en [slachtoffer 2] van mij afgeduwd. Ook had ik op een gegeven moment een bijl in mijn handen en heb ik gedreigd alles in de woning kort en klein te slaan. [4]
Verdachte heeft bij zijn verhoor op 2 juni 2017 onder meer verklaard dat hij zijn ex-vrouw op een gegeven moment bij de keel heeft gepakt en het best kan zijn dat hij zijn ex-vrouw heeft geslagen/gestompt. [5]
Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank de onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Bij de beoordeling van het beroep van verdachte op noodweer ter zake feit 1, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de feitelijke toedracht die door verdachte ten verwere is aangevoerd, aannemelijk is geworden, anders gezegd, of in de gegeven omstandigheden sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank overweegt daartoe dat die feitelijke toedracht uit het procesdossier onvoldoende aannemelijk is geworden en er aldus geen sprake was van een noodweersituatie, zodat het verweer dient te worden verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 1 juni 2017 te Enschede [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- bij de armband vast te pakken en door aan die armband te trekken en
- bij de keel/hals vast te pakken en die keel/hals dicht te knijpen en
- in de arm te bijten en
- in het gezicht te stompen;
2.
hij op 1 juni 2017 te Enschede [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] krachtig tegen het lichaam te duwen;
3.
hij op 1 juni 2017 te Enschede [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van goederen ontstaat, door
- met een bijl slaande bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
en
- een bijl in zijn handen te hebben en door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga jou afmaken" en "Ik ga jou doodmaken" en "Ik ga jullie vermoorden" en "Jullie zullen wel zien wat ik ga doen!" en "Ik maak jullie allemaal kapot" en "Omdat jij je moeder helpt ga jij er ook aan" en "Ik sla alles kort en klein".
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 2
telkens het misdrijf: mishandeling;
feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van goederen ontstaat;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de feiten 1 tot en met 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een reclasseringstoezicht, een contactverbod met zijn ex-echtgenote [slachtoffer 1] en zijn dochter [slachtoffer 2] en een drugs- en alcoholverbod, waarbij de officier van justitie heeft gevorderd vorenstaande bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij een bewezenverklaring van een of meer tenlastegelegd(e) feit(en) verzocht verdachte een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen dan wel een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte is in het verleden herhaaldelijk ter zake huiselijk geweld veroordeeld en liep – in verband met een veroordeling van 25 juni 2015 voor een soortgelijk feit – ten tijde van de tenlastegelegde feiten nog in een proeftijd. De in deze veroordelingen gelegen waarschuwingen hebben hem er niet van weerhouden andermaal soortgelijke feiten te plegen. Verdachte heeft door zijn handelwijze een ernstige inbreuk gemaakt op de geestelijke- en lichamelijke integriteit van zijn ex-echtgenote en zijn dochter, op wie de feiten een grote impact hebben gehad. Een en ander wordt nog eens verwoord in de bij de vorderingen overgelegde schadeonderbouwingsformulieren. Verdachte neemt ten aanzien de hem tenlastegelegde feiten een externaliserende houding aan en heeft, gelet op zijn (deels ontkennende) proceshouding, er blijk van gegeven geen verantwoordelijkheid te willen nemen voor de door hem gepleegde strafbare feiten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in belangrijke mate rekening gehouden met de ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die met name zijn verwoord in de rapportages van de reclassering en de psycholoog. De psycholoog concludeert dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de zin van een dysthyme stoornis en een gebrekkige ontwikkeling, die geclassificeerd kan worden als een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven, met obsessief-compulsieve en antisociale trekken. Volgens de psycholoog dienen verdachte de feiten verminderd te worden toegerekend en is het recidiverisico hoog.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een vrijheidsstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. De rechtbank zal een belangrijk deel van deze straf voorwaardelijk doen zijn teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst andermaal aan strafbare feiten en met name agressiedelicten al dan niet in de huiselijke sfeer, schuldig te maken.
Nu niet is gebleken van een direct verband tussen de door verdachte gepleegde feiten en diens eventuele middelengebruik, zal de rechtbank niet het door de officier van justitie gevorderde drugs- en alcoholverbod aan verdachte opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu, gelet op verdachtes recidiveren met betrekking tot huiselijk geweld en de inhoud van de opgemaakte reclasserings- en psychologische rapportage, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , beiden wonende te [woonplaats 2] , hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van respectievelijk € 1.500,-- en € 1.150,--telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. De gevorderde schade betreft telkens immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van beide benadeelde partijen toe te wijzen tot telkens een bedrag van € 500,--.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen worden verklaard, nu niet is bewezen dat verdachte de feiten waarop de vorderingen betrekking hebben heeft gepleegd.
Ook bij een eventuele bewezenverklaring is de raadsvrouw van mening dat een niet-ontvankelijk verklaring dient te volgen nu beide vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De omvang van de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgevoerde immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan, terwijl namens verdachte de vorderingen gemotiveerd zijn betwist.
Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geleden schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 300,--. De rechtbank zal de vorderingen tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen die vorderingen in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van beide benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal telkens de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd wordt verlengd met één jaar.
De raadsvrouw heeft, indien er een veroordeling volgt, verzocht overeenkomstig het voorstel van de officier van justitie te beslissen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de proeftijd moet worden toegewezen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 2
telkens het misdrijf: mishandeling;
feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van goederen ontstaat;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdentachtig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
56 (zesenvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten:
- kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te
geven door of namens de reclassering Nederland, met opdracht aan die instelling
ingevolge artikel 14d Sr;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering Nederland, Molenstraat 50 te Enschede, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met zijn ex-echtgenote [slachtoffer 1] en zijn dochter [slachtoffer 2] , zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor een deel van respectievelijk
€ 1.200,-- en € 850,-- niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat de benadeelde partijen die vorderingen telkens voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van een bedrag van € 300,--, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 300,-- ,telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2017 ten behoeve van de benadeelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedragen volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 6 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoelde bedragen daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen de bedragen te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partijen de verschuldigde bedragen heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van die bedragen komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden 3 oktober 2017 (bevel is in een afzonderlijke beschikking neergelegd);
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- verlengt de in de zaak onder parketnummer 08/730009-15 bepaalde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. S.K. Huisman en mr. A. Skerka, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Twente, met nummer [dossiernummer] van 6 juni 2017. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 2 juni 2017, pagina’s 19 en 20.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 2 juni 2017, pagina’s 48 t/m 49.
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 september 2017, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte.
5.Het proces-verbaal verhoor verdachte van 2 juni 2017, pagina 39 en 40.