ECLI:NL:RBOVE:2017:369

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
184253
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon door opdrachtnemer zonder urenregistratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een opdrachtnemer, een besloten vennootschap, en een gedaagde, eveneens een besloten vennootschap. De opdrachtnemer vorderde betaling van een bedrag van € 68.408,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten, voor advieswerkzaamheden die zij had verricht. De gedaagde heeft een deel van de facturen voldaan, maar betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat de opdrachtnemer niet had gehandeld als een zorgvuldig handelend adviseur. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht en dat de gedaagde op grond van artikel 7:405 BW loon verschuldigd was. De rechtbank stelde vast dat de opdrachtnemer geen urenregistratie had bijgehouden en onvoldoende aanknopingspunten had verstrekt om het loon op gebruikelijke wijze te berekenen. De rechtbank bepaalde het redelijk loon op basis van de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden en kwam tot de conclusie dat de gedaagde € 13.232,- aan de opdrachtnemer moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de opdrachtnemer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/184253 / HA ZA 16-128
Vonnis van 1 februari 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.C. Meijroos te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaten mr. J.J. Schelling te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 juni 2016
  • de op 27 september 2016 voorafgaande aan de comparitie van de zijde van [eiseres] toegezonden stukken
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2016 en de daarin vermelde stukken
  • de beslissing van de wrakingskamer van 22 november 2016 strekkende tot afwijzing van het verzoek van de zijde van [gedaagde] tot wraking van mr Goffin.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] houdt zich (onder meer) bezig met het adviseren van ondernemers.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van het ponton “Reno” (hierna: de Reno), een drijvend appartementencomplex. In het verleden is de Reno gebruikt als een gevangenis in Dordrecht.
had na inzet van de Reno in Dordrecht problemen om de Reno weer te verhuren dan wel te verkopen. In dat kader heeft [gedaagde] aan [eiseres] gevraagd haar te adviseren over mogelijkheden en haar netwerk daartoe aan te spreken.
2.3.
Op 1 mei 2012 heeft in dat verband een gesprek plaatsgevonden tussen (mevrouw [A] van) [eiseres] en (de heer [B] en mevrouw [C] van) [gedaagde] .
2.4.
Op 10 mei 2012 heeft [eiseres] onder meer het volgende per e-mail aan [gedaagde] bericht:
Hierbij wil ik de afspraken even bevestigen en je op de hoogte stellen van mijn activiteiten. De hotelboot kan worden verkocht tegen een prijs van ca 3 miljoen euro. Als ik de verkoop regel is mijn provisie 1%. Als de boot wordt verhuurd, spreken we daarvoor een passende vergoeding af. Mocht de boot door jullie zelf worden verkocht/verhuurd, dan breng ik mijn werkelijk gemaakte uren in rekening tegen een tarief van 300 euro per uur. Graag verneem ik of de afspraken kloppen. (…)
2.5.
Op 18 juni 2012 heeft [eiseres] onder meer het volgende aan [gedaagde] gemaild:
Weer even een voortgangsbericht en een vastlegging van de afspraken die ik met [B] maakte. Naast hetgeen ik vorige week vertelde over Polen en buitenlandse gedetineerden zijn daar nu studenten bijgekomen. Ik ben bezig met een aantal organisaties die studenten huisvesten. Wat betreft de afspraken: Ik schrijf mijn uren, bij 10 uur trek ik aan de bel. Bij verkoop krijg ik een percentage van 2% in plaats van de eerder afgesproken 1%. Graag ontvang ik een bevestiging van bovenstaande.
2.6.
Daarop heeft [gedaagde] op 18 juni 2012 onder meer als volgt gereageerd:
Dat zijn weer goede berichten, hoop dat er wat uitkomt. Bij deze bevestig ik de onderstaande afspraken die je met [B] hebt afgesproken. (…)
2.7.
Op 5 februari 2014 heeft [eiseres] een factuur met nummer 2014/1467 aan [gedaagde] gezonden ten bedrage van € 26.136,00 inclusief BTW onder vermelding van het volgende:
“Zoals telefonisch besproken doe ik u hierbij toekomen de factuur voor mijn werkzaamheden van mei 2012- mei 2013” en ter zake van “Werkzaamheden tbv de verkoop van de hotelboot 12 (maanden) x 6 uur = 72 uur a
€ 300,”.
2.8.
[gedaagde] heeft deze nota voldaan door betaling van € 10.000,- op 4 maart 2014 en betaling van € 16.136,- op 8 mei 2014.
2.9.
Op 27 juli 2014 heeft [eiseres] een factuur met nummer 2014/1472 aan [gedaagde] gezonden ten bedrage van € 26.136,00 inclusief BTW onder vermelding van het volgende:
“Zoals telefonisch besproken doe ik u hierbij toekomen de factuur voor mijn werkzaamheden van mei 2013 tot mei 2014” en ter zake van “Werkzaamheden t.b.v. de verkoop van de hotelboot 12 (maanden) x 6 uur = 72 uur a € 300,”.
2.10.
[gedaagde] heeft op 5 november 2014 een bedrag van € 10.000,- aan [eiseres] voldaan.
2.11.
Op 26 mei 2015 heeft [eiseres] een factuur met nummer 2015/1413 aan [gedaagde] gezonden ten bedrag van € 26.136,00 inclusief BTW onder vermelding van het volgende:
“Hierbij doe ik u toekomen de factuur voor mijn werkzaamheden over de periode mei 2014 tot mei 2015.” en ter zake van “Werkzaamheden t.b.v. de verkoop van de hotelboot 12 (maanden) x 6 uur = 72 uur a € 300,”.
2.12.
Op 28 mei 2015 heeft [eiseres] onder meer het volgende aan [gedaagde] gemaild:
Beste [B] ,
Eergisteren hebben we elkaar gesproken over de voortgang m.b.t. de verkoop/verhuur van de hotelboot. Ik heb je mijn frustratie overgebracht over het feit dat ik, de laatste maanden zeer slecht op de hoogte gehouden ben van de acties die er van jouw zijde zijn ondernomen. In het laatste (door mij georganiseerde gesprek met het COA (de heer [D] ) is er door hem de concrete mogelijkheid geschetst om de Reno te verhuren aan de partij die in Zaanstad een aantal boten verhuurd aan het COA, voorwaarde was dat er snel actie van jouw kant zou worden ondernomen. Dat heb je ook toegezegd tijdens het betreffende gesprek. Een “gouden” kans, volgens mij.
Helaas is er toen ( buiten mijn schuld en vaak ook gezichtsveld, omdat ik niet op de hoogte werd gehouden) vertraging na vertraging opgetreden en is, bij brief van het COA van 22 april (door mij ontvangen op 11 mei jl) aangegeven dat er geen behoefte meer is aan de capaciteit van de Reno. Ik heb je toegelicht dat ik deze brief veel te laat heb ontvangen en dat reageren nu geen zin meer heeft. Omdat ik weet dat je in een moeilijke situatie zit, heb ik je, nav je vraag, toegezegd om toch nog een e-mail te sturen naar de heer [D] . Ook al acht ik de kans van slagen zeer gering, dat zal ik deze week nog doen. Verder heb ik je wederom geïnformeerd dat er een deel van de factuur van juni 2014 nog steeds niet is betaald en heb ik je de factuur mei 2014-mei 2015 overhandigd.
Je hebt me jouw situatie uitgelegd en ook al heb ik begrip voor jouw situatie, ik kom langzamerhand zelf in de problemen. Daarom hebben we de volgende afspraken gemaakt:
Jij betaalt per direct het resterende bedrag van factuur 2014/1472 en binnen twee weken factuur 2015/1413.
Ik vertrouw erop dat je aan je verplichtingen zult voldoen.
2.13.
Begin 2016 heeft [gedaagde] de Reno zonder tussenkomst van [eiseres] verhuurd aan een Belgische overheidsinstantie.
2.14.
Per mail van 9 februari 2016 heeft [eiseres] onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht:
Beste [B] ,
Vele malen heb ik je inmiddels verzocht om tot betaling van bijgaande facturen over te gaan. Op 5 november 2014 heb je me 10.000 euro betaald, daar is het bij gebleven. Hierbij verzoek ik je wederom om binnen 14 dagen het resterende bedrag aan mij te voldoen. Als ik binnen genoemde tijd de betaling niet heb ontvangen ben ik gedwongen om kosten te maken. Deze zijn voor jouw rekening.
2.15.
Op 12 februari 2016 heeft een deurwaarder op verzoek van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd de volgens hem toen (deels) openstaande facturen van 5 februari 2014, 27 juli 2014 en 26 mei 2015 vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten te voldoen. Aan deze sommatie is geen gehoor gegeven.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding samengevat - gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 68.408,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en kosten.
3.2.
Ter comparitie heeft [eiseres] haar vordering mondeling verminderd, veranderd en vermeerderd. Zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen is de eiser op grond van de artikelen 129 Rv jo artikel 82 Rv respectievelijk artikel 130 Rv bevoegd zijn eis bij conclusie of akte ter rolle te verminderen, veranderen of te vermeerderen. [eiseres] heeft haar vordering niet schriftelijk bij conclusie of akte ter rolle overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.6 van het landelijke procesreglement verminderd, veranderd en vermeerderd. Nu echter [eiseres] reeds in het op 27 september 2016 aan de rechtbank en [gedaagde] toegezonden “verslag” heeft vermeld dat de vordering verminderd moet worden met een bedrag van € 26.136,- gelet op de betaling daarvan door [gedaagde] op de factuur van 5 februari 2014, zal de rechtbank de eisvermindering als gedaan bij akte ter comparitiezitting beschouwen. Voor zover de eisverandering ter comparitie een vermeerdering van eis betrof, te weten ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, is de rechtbank van oordeel dat deze eisvermeerdering - nu deze evenmin bij conclusie of akte ter rolle overeenkomstig de bepalingen in het landelijke procesregelement is gedaan noch voorafgaand aan de zitting is aangekondigd - wegens strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing laten.
3.3.
Het voorgaande betekent dat in het verdere verloop van de procedure wordt uitgegaan van de gewijzigde eis, in die zin dat [eiseres] – samengevat – vordert betaling van € 42.272,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en kosten.
3.4.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht van [gedaagde] advieswerkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde voormeld bedrag te vorderen heeft gekregen.
3.5.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk-verklaring, althans het afwijzen van de vorderingen van [eiseres] .
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil gaat over de vraag of [gedaagde] gehouden is het restant van de factuur van 27 juli 2014 (2014/1472) en de (gehele) factuur van 26 mei 2015 (2015/1413) te voldoen. Vast staat, dat tussen partijen sprake was van een overeenkomst van opdracht. Nu voorts niet in geschil is dat de overeenkomst van opdracht door [eiseres] in de uitoefening van haar beroep of bedrijf is aangegaan en [eiseres] werkzaamheden heeft verricht, is [gedaagde] op grond van artikel 7:405 BW loon verschuldigd.
4.2.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord onder meer naar voren gebracht dat [eiseres] de door haar in rekening gebrachte uren niet heeft gespecificeerd. Bij tussenvonnis van 22 juni 2016 waarbij de rechtbank een comparitie van partijen heeft gelast, heeft de rechtbank [eiseres] opgedragen (uiterlijk twee weken voor de zitting) een nadere specificatie van de facturen toe te sturen. [eiseres] heeft geen nadere urenspecificatie overgelegd.
[eiseres] heeft in dit verband onder meer naar voren gebracht dat aanvankelijk sprake was van een prijsafspraak zoals verwoord in de mailwisseling van 18 juni 2012, maar dat die afspraak later is gewijzigd in de wijze van declareren als gedaan in de door haar verzonden facturen. In de facturen is uitgaan van een uurtarief van € 300,- en 12 maanden x 6 uur per maand aan werkzaamheden. Van de zijde van [eiseres] is verder naar voren gebracht dat urenregistratie lastig bleek en dat om die reden met [gedaagde] de afspraak is gemaakt om 6 uur per maand te declareren. Die afspraak is door [gedaagde] ter comparitie betwist. Desgevraagd heeft mevrouw [A] vervolgens ter comparitie verklaard dat die 6 uur niet expliciet met (de heer [B] van) [gedaagde] is besproken, maar dat een schatting van de tijdsbesteding zou worden gemaakt, dat het zou gaan om een gemiddelde en dat het gemiddelde ongeveer 6 uur per maand bedroeg (terwijl dat aan de lage kant was). Aldus kan niet als vaststaand worden aangenomen dat partijen een vaste (gemiddelde) urenbesteding van 6 uur per maand zijn overeengekomen. Het gegeven dat [gedaagde] de factuur van 5 februari 2014 heeft betaald, waarbij eveneens is uitgegaan van een urenbesteding van 6 uur per maand, maakt dat niet anders.
4.3.
De hoogte van het loon wordt in beginsel bepaald door hetgeen tussen partijen is overeengekomen. Als daarover geen afspraken zijn gemaakt dan heeft de opdrachtnemer op grond van artikel 7:405 lid 2 BW recht op een gebruikelijke of een redelijke beloning.
4.4.
Nu [eiseres] geen urenregistratie heeft bijgehouden en ook overigens onvoldoende aanknopingspunten heeft verstrekt om het loon op een gebruikelijke wijze te kunnen berekenen zal de rechtbank het redelijk loon bepalen. Anders dan bij de berekening van een gebruikelijk loon kan aan de bepaling van een redelijk loon niet een nauwkeurige berekening ten grondslag gelegd worden. Wat in een concreet geval als een redelijk loon heeft te gelden, zal onder meer afhangen van de aard en - zo nodig schattenderwijs - te bepalen omvang van de verrichte werkzaamheden en van hetgeen in de desbetreffende branche gebruikelijk is.
4.5.
De rechtbank neemt bij de bepaling van het redelijk loon het blijkens de mail van 10 mei 2012 van [eiseres] aan [gedaagde] overeengekomen uurtarief van
€ 300,- tot uitgangspunt. [gedaagde] heeft de hoogte van het tarief niet onderbouwd betwist. Voor wat betreft de aard en omvang van de werkzaamheden betrekt de rechtbank in haar oordeel dat de werkzaamheden van [eiseres] onder meer hebben bestaan uit het aanboren van het netwerk van mevrouw [A] , hetgeen – zoals mevrouw [A] ter comparitie heeft toegelicht – gepaard is gegaan met het aanspreken van verschillende kortdurende contacten.
4.6.
Ter comparitie heeft mevrouw [A] naar voren gebracht dat de heer [B] wist van haar werkzaamheden, dat zij vaak samen optrokken, dat hij nooit heeft geprotesteerd tegen het aantal uren dat zij in rekening bracht en dat hij heeft gezegd dat hij de facturen zou betalen. De heer [B] heeft echter ter comparitie verklaard dat hij mondeling bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de facturen.
De rechtbank constateert enerzijds dat [gedaagde] in de door haar ontvangen en betaalde factuur van 5 februari 2014 voor de in de periode van mei 2012 tot en mei 2013 door [eiseres] verrichte werkzaamheden (kennelijk) geen aanleiding heeft gezien om de aan [eiseres] opgedragen werkzaamheden te beëindigen. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat [eiseres] eerst op 5 februari 2014 haar werkzaamheden over de periode van mei 2012 tot mei 2013 heeft gedeclareerd, terwijl de thans nog in geschil zijnde facturen van 27 juli 2014 en 26 mei 2015 eveneens betrekking hebben op werkzaamheden die gedurende een tijdvak van een jaar (zouden) zijn verricht. Een en ander bemoeilijkt enerzijds het (meer) nauwkeurig specificeren van de verrichte werkzaamheden en anderzijds het nagaan of de in rekening gebrachte werkzaamheden overeenstemmen met de werkelijkheid.
4.7.
De rechtbank constateert verder dat uit de door [eiseres] overgelegde correspondentie slechts blijkt van werkzaamheden van [eiseres] gedurende de maanden oktober en december 2013, januari en februari 2014, september en oktober 2014 en maart en april 2015 (en mei 2015, maar daarop zien de nog in geschil zijnde facturen niet). Met betrekking tot die maanden acht de rechtbank een geschatte tijdsbesteding van 6 uur redelijk, mede ook gelet op de uit voormelde correspondentie blijkende overige werkzaamheden bestaande uit het bestuderen van stukken en het voeren van (al dan niet telefonisch) overleg. Voor de overige maanden acht de rechtbank, bij gebreke van een nadere onderbouwing/specificatie van de aard en omvang van de kortdurende contacten met het netwerk en (anderszins) verrichte werkzaamheden, een geschatte tijdsbesteding van niet meer dan 1 uur per maand redelijk.
4.8.
Dat betekent dat de rechtbank het volgende loon over de periode van mei 2013 tot mei 2015 redelijk acht: 8 maanden x 6 uur + 16 maanden x 1 uur = 64 uren x € 300,- per uur = € 19.200, te vermeerderen met 21% BTW, aldus in totaal € 23.232,-. Nu [gedaagde] met betrekking tot de in de periode van mei 2013 tot mei 2014 verrichte werkzaamheden reeds een bedrag van € 10.000 heeft voldaan resteert aldus een toewijsbaar bedrag van € 13.232,-.
4.9.
[gedaagde] heeft nog gesteld dat [eiseres] niet heeft gehandeld als zorgvuldig handelend adviseur, omdat zij [gedaagde] niet op de hoogte heeft gehouden van haar werkzaamheden, niet heeft voldaan aan haar plicht tot het doen van verantwoording van de wijze waarop zij zich van de opdracht heeft gekweten en haar kosten niet (deugdelijk) inzichtelijk heeft gemaakt. [gedaagde] heeft aan voormelde stellingen het gevolg verbonden dat [gedaagde] niet in verzuim is geraakt en geen wettelijke (handels)rente over de facturen is verschuldigd. Volgens [gedaagde] is het voorts naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] , zonder enige specificatie, ten opzichte van [gedaagde] aanspraak maakt op betaling van de facturen.
4.10.
De rechtbank overweegt dat de inhoud en omvang van de in artikel 7:403 BW opgenomen informatie- en verantwoordingsverplichting wordt bepaald door hetgeen partijen daarover hebben afgesproken en bij gebreke daarvan door wat de aard van de opdracht in verband met de redelijkheid meebrengt en de omstandigheden van het geval.
Bij gebreke van (gestelde) concrete afspraken van partijen in dit verband, gelet op hetgeen mevrouw [A] omtrent de contacten met [gedaagde] ter comparitie heeft betoogd en voorts gelet op de overgelegde correspondentie van [eiseres] en [gedaagde] waarin (deels) invulling is gegeven aan voormelde verplichting, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan volgen dat [eiseres] niet aan haar vorenbedoelde informatie- en verantwoordingsverplichting heeft voldaan. De rechtbank betrekt daarbij dat [eiseres] haar facturen in zoverre heeft gespecificeerd dat 6 uren aan verrichte werkzaamheden per maand in rekening zijn gebracht, dat haar eerste aldus gespecificeerde factuur is betaald en dat niet is gebleken dat [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure om een (nadere) specificatie van de werkzaamheden heeft gevraagd. [gedaagde] heeft voorts onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die het oordeel kunnen dragen dat betaling van de facturen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.11.
Uit de vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente leidt de rechtbank af dat [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat de tussen partijen gesloten overeenkomst een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW is. Partijen zijn blijkens de tekst van de verschillende facturen een uiterste dag van betaling overeengekomen van 14 dagen na ontvangst van de facturen. Mede gelet op hetgeen is overwogen onder 4.8 is de rechtbank van oordeel dat de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 13.232,- toewijsbaar is met ingang van 14 dagen na ontvangst van de factuur van 26 mei 2015.
4.12.
De door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen niet worden toegewezen. [gedaagde] heeft betwist dat sprake is van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden en dat uitsluitend sprake is geweest van werkzaamheden die betrekking hebben op de voorbereiding van de gerechtelijke procedure. Het had gelet daarop op de weg van [eiseres] gelegen nader te onderbouwen dat daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Nu zij dat heeft nagelaten zal het gevorderde worden afgewezen.
4.13.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 80,40
- griffierecht 1.929,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.913,40.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 13.232,- (dertienduizend tweehonderd tweeëndertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag vanaf 10 juni 2015, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.913,40, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: