ECLI:NL:RBOVE:2017:365

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
Awb 16/2110
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling correctiefactor in het kader van ruilverkaveling 'Rond de Weerribben'

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de vaststelling van de correctiefactor voor het deelgebied 'Rond de Weerribben' door het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Eisers, die een melkveehouderij hebben in het gebied, zijn het niet eens met de aan hen opgelegde kosten in het kader van de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) en hebben eerder bezwaar gemaakt tegen de bedragen die hen in rekening zijn gebracht. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen van 7 januari 2015 de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.

De rechtbank Overijssel heeft op 30 januari 2017 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van eisers tegen de vaststelling van de correctiefactor ongegrond is verklaard. De rechtbank overweegt dat de vaststelling van de correctiefactor een gebonden besluit is, dat wil zeggen dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. De rechtbank stelt vast dat de correctiefactor is vastgesteld op 0,74, wat betekent dat de eigenaren niet de volledige bijdrage in de basiskosten van de verkaveling hoeven te betalen.

Eisers hebben aangevoerd dat de correctiefactor verlaagd had moeten worden, maar de rechtbank oordeelt dat de argumenten van eisers reeds eerder zijn beoordeeld en dat deze niet opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld in het kader van dit beroep. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2110

uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen

[eiser 1]te [plaatsnaam 1] en
[eiser 2]te [plaatsnaam 2] ,
eisers,
gemachtigde: mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder, op grond van het bepaalde in artikel 95, tweede lid, van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) de correctiefactor voor het deelgebied “Rond de Weerribben” vastgesteld op 0,74.
Bij besluit van 19 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. J.T. Fuller. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M.J. Ribbers.

Overwegingen

1.1
Eisers hebben een melkveehouderij in het gebied aan de westzijde van de Weerribben, in de gemeente Steenwijkerland. De gronden van eisers zijn betrokken bij het landinrichtingsproject “Rond de Weerribben”.
1.2
Nadat de lijst met rechthebbenden en het plan van toedeling voor dit gebied waren vastgesteld, heeft de Landinrichtingscommissie Noordwest Overijssel (hierna: de Landinrichtingscommissie) de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: LGR) vastgesteld. Hierbij is aan [eiser 1] een bedrag van € 143.943,50 in rekening gebracht, waarvan € 41.679,17 als bijdrage in de basiskosten van de verkaveling. Aan [eiser 2] (hierna: [eiser 2] ) is een bedrag van € 40.591,20 in rekening gebracht, waarvan € 16.313,18 als bijdrage in de basiskosten van de verkaveling.
1.3
Omdat eisers zich niet konden verenigen met hetgeen hun bij de LGR in rekening was gebracht, zijn hun bezwaren beoordeeld door de rechtbank. Bij vonnissen van 7 januari 2015 (C/08/161541/HA ZA 14-440 en C/08/161544/HA ZA 14-442) zijn de bezwaren van, respectievelijk, [eiser 1] en [eiser 2] ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen deze vonnissen geen beroep in cassatie ingesteld.
1.4
Bij beschikking van 2 maart 2015 (C/07/103453/HZ RK 04-216) heeft de rechtbank vervolgens, met toepassing van artikel 217 van de Landinrichtingswet, de LGR voor het project “Rond de Weerribben” gesloten.
1.5
Bij besluit van 8 december 2015 heeft verweerder de correctiefactor voor het deelgebied “Rond de Weerribben” vastgesteld op 0,74. Dit betekent dat de bij dit project betrokken eigenaren niet de volledige bijdrage in de basiskosten van de verkaveling, die hun bij de LGR in rekening was gebracht, hoeven te betalen, maar
deel daarvan.
1.6
Verweerder heeft het bezwaar van eisers tegen de vaststelling van de correctiefactor ongegrond verklaard.
2.1
De rechtbank stelt voorop dat de geldelijke verrekeningen tussen de bij het landinrichtingsproject “Rond de Weerribben” betrokken eigenaren en de bedragen die de eigenaren dienen te betalen als bijdrage in de basiskosten van de verkaveling, zoals deze zijn neergelegd in de LGR, in rechte konden worden aangevochten bij de civiele rechter, aan wie de rechtsbescherming tegen dit soort besluiten is opgedragen. Eisers hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt en de bezwaren van eisers tegen de LGR zijn inhoudelijk beoordeeld door de civiele rechter.
2.2
Artikel 95, tweede lid, van de Wilg bepaalt, voor zover hier van belang, dat het door de eigenaar verschuldigde bedrag, bedoeld in artikel 223, tweede lid, van de Landinrichtingswet, wordt gecorrigeerd met een door gedeputeerde staten vastgestelde correctiefactor, zijnde het quotiënt van de definitieve kosten en de kosten zoals deze oorspronkelijk in de lijst der geldelijke regelingen waren opgenomen. Tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen een dergelijk besluit kan beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter.
2.3
Uit het bepaalde in artikel 95, tweede lid, van de Wilg volgt dat de vaststelling van een correctiefactor, als bedoeld in deze bepaling, een gebonden besluit is. De correctiefactor dient te worden vastgesteld op het quotiënt van de definitieve kosten en de kosten zoals deze oorspronkelijk in de LGR waren opgenomen. Voor een nadere belangenafweging laat deze bepaling geen ruimte.
2.4
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder bij de vaststelling van de correctiefactor het aan eisers voor de basiskosten van de verkaveling in rekening gebrachte bedrag had moeten verlagen.
2.5
Hetgeen eisers in de gronden van hun beroep aanvoeren over de toekenning van punten voor het nut van de verkaveling en over het ten laste van de gezamenlijke eigenaren in het gebied brengen van een perceel aan de Veldhuisweg, is reeds bij de hiervoor genoemde vonnissen van 7 januari 2015, in het kader van de bezwaren van eisers tegen de LGR, beoordeeld door de rechtbank. Dit kan niet in het kader van dit beroep tegen de vaststelling van de correctiefactor opnieuw ter discussie worden gesteld.
2.6
Zoals in het verweerschrift van 17 november 2016 namens verweerder is aangegeven, zijn in de definitieve kostenopgave, met het oog op de vaststelling van de correctiefactor, enkele correcties opgenomen ten gunste van de gezamenlijke eigenaren. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat de definitieve kostenopgave onjuist is.
2.7
De omstandigheid dat verweerder bevoegd is om, in afwijking van de LGR, uit coulance ten gunste van de gezamenlijke eigenaren bepaalde bedragen alsnog niet in rekening te brengen, en dat verweerder van deze bevoegdheid ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt doordat bepaalde kosten die met het oog op de verkaveling zijn gemaakt niet aan de gezamenlijke eigenaren in rekening zijn gebracht, betekent niet dat verweerder daartoe ook in andere situaties gehouden is. Een dergelijke handelwijze geschiedt als overwogen immers uit coulance, zonder dat verweerder daartoe op grond van enig wettelijk voorschrift gehouden is. Het staat verweerder vrij om dit te doen en om, zodoende, zelf bepaalde kosten te dragen. Wanneer verweerder deze coulance om hem moverende redenen niet ten aanzien van andere posten wil betrachten, ontstaat er geen lacune in de rechtsbescherming waarvoor artikel 95, tweede lid, van de Wilg een oplossing biedt.
3.1
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
3.2
Het beroep is daarom ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en
mr. W.R.H. Lutjes, leden, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.