ECLI:NL:RBOVE:2017:3622

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
08.952199-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder van een telescoophoogwerker voor het veroorzaken van een treinongeluk met dodelijke afloop

Op 23 februari 2016 vond er in Dalfsen een tragisch treinongeluk plaats waarbij een 23-jarige man, bestuurder van een telescoophoogwerker, betrokken was. De man stak met de hoogwerker een spooroverweg over en kwam in botsing met een passerende trein, die hierdoor ontspoorde. Bij het ongeval kwam de machinist van de trein om het leven, terwijl twee inzittenden van de trein, een conducteur en een passagier, gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had geïnformeerd naar de dienstregeling van de treinen en dat hij zich niet had overtuigd van de veiligheid van de oversteek. De rechtbank legde de man een werkstraf van 100 uur op, waarbij werd meegewogen dat hij in de uitoefening van zijn beroep handelde en dat er sprake was van een gedeelde verantwoordelijkheid met zijn leidinggevende. De rechtbank benadrukte de ernst van de gevolgen van het ongeval en de impact op de betrokkenen, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die psychologische hulp nodig had na het voorval.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.952199-16 (P)
Datum vonnis: 26 september 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.H. Agelink en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 23 februari 2016 te Dalfsen, als bestuurder van een telescoophoogwerker, een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft veroorzaakt, waarbij deze telescoophoogwerker met een op de spoorweg Zwolle-Mariënberg rijdende trein in aanrijding is gekomen, ten gevolge waarvan deze trein is ontspoord en de machinist van de trein, [slachtoffer 1] , werd gedood en aan twee inzittenden van de trein, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994).
Het feit is subsidiair ten laste gelegd als overtreding van artikel 165, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en meer subsidiair als overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2016 te Dalfsen in de gemeente Dalfsen, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (telescoophoogwerker), als bedoeld in artikel 1.1 lid 2 , onder a paragraaf ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’ van de Regeling voertuigen, komende vanuit de richting Het Lage Veld en/of gaande in de richting van de Tolhuisweg, daarmee rijdende op de weg, Het Lage Veld,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij, verdachte niet of in onvoldoende mate had geïnformeerd naar en/of zich heeft doen informeren over de op die datum van toepassing zijnde dienstregeling van de op de spoorweg en/of het spoorbaanvak Zwolle-Mariënberg rijdende spoorvoertuigen/treinen en/of de tijdstippen waarop die spoorvoertuigen/treinen de in dat spoorbaanvak gelegen, met
AHOB-bomen bewaakte overweg ’Het Lage Veld’ zouden passeren en/of
terwijl hij, verdachte, gelet op de (zeer lage) maximum snelheid, waarmee dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) kon worden voortbewogen, zich er niet van tevoren van heeft overtuigd dat die overweg met dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) veilig kon worden overgestoken of dat hij, verdachte, tijdig die overweg geheel vrij kon maken,
immers wist verdachte, althans had verdachte kunnen weten, dat dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (telescoophoogwerker), met een lengte van ongeveer 12,35 meter, slechts een maximum snelheid kon behalen van ongeveer 0,28 meter per seconde (= ongeveer 1 km/u) en/of hij, verdachte dientengevolge ongeveer 76 seconden nodig zou hebben om die overweg met dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) over te steken en/of vrij te maken, zulks terwijl de ‘AHOB-cyclus’ (netto aankondigingstijd in seconden), bestaande uit de inleidende waarschuwing (rood knipperen lampen en rinkelen van bellen), het dalen van de AHOB-bomen en de periode dat de overweg dicht ligt in afwachting van een spoorvoertuig/trein op die overweg ongeveer 32 seconden bedroeg, in elk geval korter was dan de voor die oversteek (voormelde) benodigde 76 seconden en/of
met dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) die bewaakte overweg "Het Lage Veld" in strijd met het gestelde in artikel 15a lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is gaan oversteken en/of is opgegaan, terwijl hij, verdachte niet direct kon doorgaan en/of de overweg geheel vrij kon maken en/of
in strijd met het gestelde in artikel 15a lid 2 van voormeld reglement, die overweg niet geheel vrij heeft gelaten en/of heeft hij, verdachte een uit de richting Dalfsen toen dicht genaderd zijnd(e) spoorvoertuig/trein niet voor laten gaan en/of
is hij, met voormeld motorrijtuig (telescoophoogwerker) gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met dat/die op die/dat spoorweg/ spoorbaanvak Zwolle-Mariënberg rijdende, toen dicht genaderd zijnd(e) spoorvoertuig/trein, ten gevolge waarvan dat/die spoorvoertuig/trein is ontspoord en/of gekanteld tot stilstand is gekomen,
en heeft hij zich aldus zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en/of een ander(en) ( [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 23 februari 2016 te Dalfsen in de gemeente Dalfsen, als bestuurder van een motorrijtuig (telescoophoogwerker), als bedoeld in artikel 1.1 lid 2, onder a paragraaf ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’ van de Regeling voertuigen, komende vanuit de richting Het Lage Veld en/of gaande in de richting van de Tolhuisweg, daarmee rijdende op de weg, Het Lage Veld,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam de in de spoorweg en/of het spoorbaanvak Zwolle-Mariënberg gelegen overweg ‘Het Lage Veld’ is gaan oversteken, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij, verdachte niet of in onvoldoende mate had geïnformeerd en/of heeft doen informeren naar de op die datum van toepassing zijnde
dienstregeling van de op de spoorweg en/of het spoorbaanvak Zwolle-Mariënberg rijdende spoorvoertuigen/treinen en/of de tijdstippen waarop die spoorvoertuigen/treinen de in dat spoorbaanvak gelegen, met AHOB-bomen bewaakte overweg ‘Het Lage Veld’ zouden passeren en/of
terwijl hij, verdachte, gelet op de (zeer lage) maximum snelheid, waarmee dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) kon worden voortbewogen, zich nietvantevoren ervanheeft overtuigd of die overweg met dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) veilig kon worden overgestoken of dat hij, verdachte tijdig die overweg geheel vrij kon maken,
immers wist verdachte, althans had verdachte kunnen weten, dat dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (telescoophoogwerker), met een lengte van ongeveer 12,35 meter, slechts een maximum snelheid kon behalen van ongeveer 0,28 meter per seconde (= ongeveer 1 km/u) en/of hij, verdachte dientengevolge ongeveer 76 seconden nodig zou hebben om die overweg met dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) over te steken en/of vrij te maken, zulks terwijl de ‘AHOB-cyclus’ (netto aankondigingstijd in seconden), bestaande uit de inleidende waarschuwing (rood knipperende lampen en rinkelen van bellen), het
dalen van de AHOB-bomen en de periode dat de overweg dicht ligt in afwachting van een spoorvoertuig/trein op die overweg ongeveer 32 seconden, bedroeg, in elk geval korter was dan de voor die oversteek (voormelde) benodigde 76 seconden en/of
met dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) die bewaakte overweg ‘Het lage Veld’ in strijd met het gestelde in artikel 15a lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is gaan oversteken en/of is opgegaan, terwijl hij, verdachte niet direct kon doorgaan en/of de overweg geheel vrij kon maken en/of
in strijd met het gestelde in artikel 15a lid 2 van voormeld reglement, die overweg niet geheel vrij heeft gelaten en/of een uit de richting Dalfsen komende toen dicht genaderd zijnd(e) spoorvoertuig/trein niet heeft voor laten gaan en/of
is hij, met voormeld motorrijtuig (telescoophoogwerker) gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met dat/die op dat/die spoorweg/spoorbaanvak Zwolle-Mariënberg rijdende, toen dicht genaderd zijnd(e) spoorvoertuig/trein, ten gevolge waarvan dat spoorvoertuig/die trein is ontspoord en/of gekanteld tot stilstand is gekomen,
en heeft hij zich aldus zodanig gedragen dat het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat gevaar is ontstaan voor het verkeer door mechanische kracht over die spoorweg, terwijl dat feit de dood van een persoon ( [slachtoffer 1] ) ten gevolge heeft gehad en/of de persoon/personen ( [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) werden verwond;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 23 februari 2016 te Dalfsen in de gemeente Dalfsen, als bestuurder van een motorrijtuig (telescoophoogwerker), als bedoeld in artikel 1.1 lid 2, onder a paragraaf ’motorrijtuig met beperkte snelheid’ van de Regeling voertuigen, komende vanuit de richting Het Lage Veld en/of gaande in de richting van de Tolhuisweg, daarmee heeft gereden op de weg, Het Lage Veld en
terwijl hij, verdachte gelet op de (zeer lage) maximum snelheid, waarmee dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) kon worden voortbewogen, zich niet tevoren ervan heeft overtuigd dat die overweg met dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) veilig kon worden overgestoken of dat hij, verdachte tijdig die overweg geheel vrij kon maken,
immers wist verdachte, althans had verdachte kunnen weten, dat dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (telescoophoogwerker), met een lengte van ongeveer 12,35 meter, slechts een maximum snelheid kon behalen van ongeveer 0,28 meter per seconde (= ongeveer 1 km/u) en/of hij, verdachte dientengevolge ongeveer 76 seconden nodig zou hebben om die overweg met dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) over te steken en/of vrij te maken, zulks terwijl de ‘AHOB-cyclus’ (netto aankondigingstijd in seconden), bestaande uit de inleidende waarschuwing (rood knipperende lampen en rinkelen van bellen), het
dalen van de AHOB-bomen en de periode dat de overweg dicht ligt in afwachting van een spoorvoertuig/trein op die overweg ongeveer 32 seconden bedroeg, in elk geval korter was dan de voor die oversteek (voormelde) benodigde 76 seconden en/of
met dat motorrijtuig (telescoophoogwerker) die bewaakte overweg ’Het Lage Veld’ in strijd met het gestelde in artikel 15a lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is gaan oversteken en/of is opgegaan, terwijl hij, verdachte niet direct kon doorgaan en de overweg geheel vrij kon maken en/of
in strijd met het gestelde in artikel 15a lid 2 van voormeld reglement, die overweg niet geheel vrij heeft gelaten en/of een uit de richting Dalfsen toen dicht genaderd zijnd(e) spoorvoertuig/trein niet heeft voor laten gaan en/of
is hij, verdachte met voormeld motorrijtuig (telescoophoogwerker) gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met die op die/dat spoorweg/spoorbaanvak Zwolle-Mariënberg rijdende, toen dicht genaderd zijnd(e) spoorvoertuig/trein, ten gevolge waarvan dat spoorvoertuig/die trein is ontspoord en/of gekanteld tot stilstand is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 23 februari 2016 omstreeks 8.48 uur is in Dalfsen een trein ontspoord nadat deze bij de overweg ter hoogte van Het Lage Veld in aanrijding met een telescoophoogwerker (hierna: hoogwerker) was gekomen. Deze trein reed van Zwolle in de richting van Emmen over een enkelvoudig spoor. Verdachte, die werkzaam is bij het bedrijf “ [hoveniersbedrijf] ”, zou de hoogwerker na een tweedaagse klus over de desbetreffende overweg rijden alwaar de hoogwerker aan de Tolhuisweg zou worden opgehaald. Daags ervoor had verdachte de hoogwerker op dezelfde wijze van de Tolhuisweg over de overweg naar de plaats van de werkzaamheden gereden. Het ongeval heeft plaatsgevonden terwijl verdachte nog bezig was met de hoogwerker de overweg over steken toen de bellen van de spoorweg begonnen te rinkelen en de spoorbomen naar beneden gingen ter aanduiding van een naderende trein (verder: de AHOB-cyclus) en vervolgens een trein, met nummer 13819, komende uit een bocht, de overweg naderde. De draaikrans van de hoogwerker bevond zich op dat moment midden op de overweg. Toen verdachte de trein opmerkte, was hij vanwege de uitzonderlijk lage maximumsnelheid van de hoogwerker niet meer in staat om de overweg tijdig vrij te maken. Ondanks dat verdachte met armgebaren heeft getracht de machinist van de trein te waarschuwen, was het gezien de hoge snelheid van de trein voor de machinist niet meer mogelijk zodanig te remmen dat een botsing met de hoogwerker kon worden voorkomen. Bij het ongeval is de machinist om het leven gekomen en zijn een conducteur en een treinpassagier gewond geraakt. Verdachte zelf heeft vlak voor de botsing nog tijdig uit de manbak van de hoogwerker kunnen springen en heeft geen verwondingen opgelopen. Na onderzoek is vastgesteld dat er zowel aan de hoogwerker als aan de trein geen technische gebreken aanwezig waren en dat er geen bijzonderheden waren aan het betreffende spoorbaanvak of overweg Lageveld. Verder is geconcludeerd dat er ten tijde van het ongeval geen belemmerende atmosferische omstandigheden waren en dat zowel voor de bedienaar van de hoogwerker als de machinist het zicht goed was. [2]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting - conform de inhoud van een op schrift gesteld requisitoir - de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft daartoe - zakelijk weergegeven - onder meer aangevoerd:
Verdachte wordt in de kern verweten dat hij met een uiterst traag rupsvoertuig een spooroverweg is overgestoken, zonder zich te vergewissen van de geldende dienstregeling en spitstijden, en dat hij het spoor bij een naderende trein niet vrij heeft kunnen maken. Gelet op alle feiten en omstandigheden is er sprake van de lichtste categorie schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, te weten aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid.
De machinist is als gevolg van dit ongeval overleden en aan twee inzittenden van de trein, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , is zodanig lichamelijk letsel toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich - conform de inhoud van een op schrift gesteld pleidooi - op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en dat het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Geconcludeerd moet worden, aldus de raadsman, dat van grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 WVW 1994 en artikel 165 lid 2 Sr geen sprake is geweest. Wat betreft de vijf elementen die in de tenlastelegging bij zowel het primaire, het subsidiaire als het meer subsidiaire feit zijn opgenomen als de verwijten die verdachte worden gemaakt heeft de raadsman het volgende opgemerkt:
-
onvoldoende geïnformeerd
Verdachte erkent dat hij onvoldoende heeft geïnformeerd naar de dienstregeling die op het traject gold. Het klopt echter niet, gezien hetgeen hierover in het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) is opgemerkt, dat het voor verdachte mogelijk was concrete informatie van ProRail te verkrijgen over het tijdstip waarop de trein in kwestie de bewuste overweg zou passeren;
-
van tevoren overtuigen
Verdachte was er ten tijde van de oversteek van overtuigd dat hij de overweg veilig kon oversteken. Destijds golden er geen ‘spelregels’ ten aanzien van exceptioneel transport dat een overweg passeert. Nu daarbij tevens geen advies kon worden ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en geen ad hoc informatie kon worden verkregen bij ProRail, kan verdachte niet worden verweten dat hij zich er niet meer van heeft overtuigd dat hij de oversteek met de hoogwerker veilig kon maken;
-
tijd
Ten laste is gelegd dat, nu de hoogwerker 76 seconden nodig had om de overweg over te steken en de AHOB-cyclus 32 seconden bedroeg, verdachte te weinig tijd had om met de hoogwerker de overweg over te gaan. In dit onderdeel van de tenlastelegging wordt echter ten onrechte uitgegaan van een situatie waarin iemand begint met oversteken van een spoorwegovergang op het moment dat de AHOB-cyclus in werking is getreden. Verdachte is echter al veel eerder begonnen met het maken van de oversteek, maar heeft helaas het verkeerde tijdstip gekozen om de overweg over te gaan. Anders dan de tenlastelegging suggereert, is het niet zo dat de oversteek met de hoogwerker nooit mogelijk was geweest;
-
artikel 15a lid 1 en 2 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV)
Verdachte heeft door zijn handelen niet artikel 15a lid 1 en 2 RVV overtreden. Blijkens de Nota van Toelichting bij dit artikel verbiedt artikel 15a RVV - kort samengevat - een overgang op te gaan als er aan de andere kant van het spoor onvoldoende ruimte is om door te rijden. Dit betreft een andere situatie dan waarvan in het onderhavige geval sprake is geweest. Verdachte kan daarnaast ook niet worden verweten dat hij artikel 15a lid 2 RVV heeft overtreden doordat hij de trein niet voor heeft laten gaan. Op het moment dat hij met de hoogwerker begon te rijden, was de trein immers nog helemaal niet in zicht.
De omstandigheid dat verdachte enkel heeft verzuimd om informatie over de dienstregeling in te winnen, levert geen aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid op, te meer nu blijkens het rapport van de OVV het maar de vraag is of het ongeluk daarmee voorkomen had kunnen worden. Het raadplegen van de dienstregeling zou volgens de OVV namelijk geen antwoord hebben geboden op de vraag of er daadwerkelijk geen trein zou komen. Verdachte is ook niet de enige geweest die er van uitging dat er ruim voldoende tijd was om de oversteek te maken. Zowel de bewoner van Het Lage Veld als verdachtes werkgever die ook ter plaatse was, is hiervan uitgegaan. Verdachte is aldus op de informatie die hij had ten onrechte er van uitgegaan dat hij ruim voldoende tijd had om de oversteek te maken, maar van nonchalance of nalatigheid is geen sprake geweest.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het primair ten laste gelegde als volgt.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld, zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994 en op de wijze zoals is ten laste gelegd, moet worden beoordeeld of de gedragingen van verdachte zeer althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Voor de beoordeling van verdachtes verkeersgedrag in het onderhavige geval beziet de rechtbank het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In de tenlastelegging zijn vijf elementen opgenomen van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt en waarop de officier van justitie de vereiste schuld heeft gebaseerd.
Hierna zal de rechtbank deze elementen bespreken en daaraan een conclusie verbinden.
-
Verdachte heeft onvoldoende geïnformeerd naar het tijdstip waarop de treinen de overweg zouden passeren.
Ten aanzien van het feit dat verdachte zich geen concrete informatie heeft verschaft over de tijdstippen waarop de treinen volgens de treinenloop van die dag de bewuste overweg zouden passeren, heeft de raadsman een terechte opmerking gemaakt. De conclusie dat verdachte daartoe niet de mogelijkheid heeft gehad, kan worden afgeleid uit de door de raadsman aangehaalde passage uit het door de OVV uitgebrachte rapport, te weten:
“Omdat er geen publiek toegankelijke informatie is over de actuele treinenloop, is het voor weggebruikers niet mogelijk zelfstandig over te steken als er meer oversteektijd nodig is dan de tijd die de overweginstallatie biedt. In een dergelijk geval is men aangewezen op ProRail.
(...)
ProRail geeft aan dat, in een situatie die zich in Dalfsen voordeed, de betrokkenen
telefonisch contact kunnen opnemen met de afdeling publiekscontacten. Het
telefoonnummer daarvan is vermeld op de website van ProRail.
(...)
Ook als de medewerkers van het hoveniersbedrijf contact hadden opgenomen met ProRail, had dit in dit geval niet tot op een oplossing geleid. ProRail geeft aan er niet op ingesteld te zijn individuele overweggebruikers op ad-hoc-basis van dienst te zijn. Medewerkers van de afdeling publiekscontacten kunnen wel in algemene zin advies geven over het passeren van overwegen, maar kunnen geen detailinformatie verstrekken over bijvoorbeeld de actuele treinenloop op een bepaald baanvak. (...)“.
Het thans op de website van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geplaatste artikel met de titel “passeren van een overweg”, met daarin een aantal belangrijke spelregels voor een veilige passage van een spooroverweg door exceptioneel transport is, blijkens het rapport van de OVV pas openbaar gemaakt na het onderhavige ongeval, zodat geconcludeerd moet worden dat verdachte daar op 23 februari 2016 geen acht op heeft kunnen slaan.
Het eveneens in dit gedachtenstreepje van de tenlastelegging opgenomen verwijt dat verdachte zich niet - afgezien van de hiervoor vastgestelde onmogelijkheid concrete informatie over de treinenloop van die dag te verkrijgen - op de hoogte heeft gesteld van de geldende dienstregeling voor het treinverkeer op het traject Zwolle - Emmen vice versa, zal de rechtbank hierna bespreken.
-
Verdachte heeft zich er van tevoren niet van overtuigd of de overweg veilig met de hoogwerker kon worden overgestoken en of hij tijdig de overweg geheel vrij kon maken. Verdachte wist of kon weten dat de tijd die nodig was om de overweg over te steken langer was dan de tijd die nog restte op het moment dat AHOB-cyclus in werking trad;
Ten laste is gelegd - kort samengevat - dat verdachte 76 seconden nodig heeft gehad om met de hoogwerker de overweg over te gaan, terwijl er gezien de AHOB-cyclus van 32 seconden, onvoldoende tijd was om de oversteek te maken. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze redenering in het onderhavige geval niet opgaat. Er wordt namelijk uitgegaan van een situatie waarin de bestuurder van een voertuig begint met oversteken van een overweg op het moment dat de AHOB-cyclus in werking treedt, en aldus slechts 32 seconden heeft om de overweg te passeren totdat de trein de overweg heeft genaderd. Op het moment dat de AHOB-cyclus in werking trad, bevond de hoogwerker zich echter reeds op de overweg. Verdachte is met de oversteek begonnen voordat er een trein zichtbaar was en voordat de bellen begonnen te rinkelen en de lampen begonnen te knipperen. Indien de hoogwerker op dat moment de overweg reeds grotendeels zou zijn overgegaan, had de hoogwerker in theorie aan die 32 seconden voldoende tijd gehad kunnen hebben om de overweg geheel over te steken. Te meer nu de overwegbomen van een makkelijk breekbaar materiaal zijn gemaakt, zodat de hoogwerker ondanks het dalen van de overwegbomen door had kunnen rijden [3] . Op de wijze zoals is ten laste gelegd, zou het voor een langzaam rijdend voertuig zoals de hoogwerker in kwestie nimmer mogelijk zijn de overweg te passeren. Dat is echter onjuist.
-
verdachte heeft in strijd gehandeld met artikel 15a lid 1 en 2 RVV;
Artikel 15a RVV luidt:
1.
Weggebruikers mogen een overweg opgaan, indien zij direct kunnen doorgaan en de overweg geheel kunnen vrijmaken.
2.
Bij overwegen laten weggebruikers een spoorvoertuig voorgaan en laten daarbij de overweg geheel vrij.
In de Nota van Toelichting bij het in 1994 ingevoerde artikel 15a RVV valt het volgende te lezen (Nota van Toelichting bij Besluit van 16 november 1994, Stb. 1994, 815, pagina 25):
(..)
Artikel 1, onderdeel G
Dit nieuwe artikel 15a geeft een voor het RVV 1990 vrij uitgebreide regeling voor het gedrag bij overwegen. Gezien het gevaar dat ontstaat wanneer een overweg niet tijdig ontruimd kan worden, werd het wenselijk geacht uitdrukkelijk te bepalen dat men alleen een overweg op mag gaan wanneer direct doorgegaan kan worden.
De regel dat de hele overweg behoort te worden vrijgelaten, moet voorkomen dat een voertuig op brede overwegen tussen de sporen wordt opgesteld. Anders dan bij een kruising van wegen, waar het wel is het toegestaan om zich tussen de verkeersstromen op te stellen, kan dat gezien de bijzonder gevaarlijke situaties die kunnen ontstaan op overwegen, daar uiteraard niet worden toegestaan.
(..)
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat blijkens de hiervoor aangehaalde passage uit de Nota van Toelichting bij artikel 15a RVV, dit artikel - kort samengevat - verbiedt een overgang op te gaan als er aan de andere kant van het spoor onvoldoende ruimte is om door te rijden. Van een dergelijke situatie is in casu geen sprake geweest. Daarnaast is het tweede lid evenmin van toepassing. Op het moment dat verdachte met de hoogwerker de overweg opging, was er immers nog geen trein in zicht en dacht verdachte dat er ook geen trein aankwam. Van een situatie waarin verdachte de trein “voor diende te laten gaan” was dan ook helemaal geen sprake. Van de in het tweede lid bedoelde situatie is slechts sprake in het geval van een (nagenoeg) gelijktijdig naderen van voertuigen van bijvoorbeeld een kruising. Geconcludeerd moet worden dat verdachte aldus artikel 15a lid 1 en 2 niet heeft overtreden.
Gelet op het voorgaande is het verwijt dat van de ten laste gelegde elementen resteert, dat verdachte met de hoogwerker de overweg is overgegaan terwijl hij van tevoren niet de dienstregeling heeft geraadpleegd om zich ervan te vergewissen dat hij de overweg veilig zou kunnen overgaan zonder dat een trein de overweg zou passeren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de daaromtrent belangrijke feiten en omstandigheden als volgt.
- Vast is komen te staan dat verdachte de dag voor het ongeval, op 22 februari 2016, met de hoogwerker reeds het spoor in tegenovergestelde richting, via de overweg van de Tolhuisweg naar Het Lage Veld, is overgegaan. Blijkens de foto’s in het dossier van de treinen die op die ochtend de overweg hebben gepasseerd, moet dit tussen 9.11 uur en 9.26 uur zijn geweest. [4] Verdachte heeft op die 22 februari 2016, alvorens hij de overweg overging, niet naar de (specifieke) treintijden gevraagd of informatie opgezocht. Ook tijdens de bij “ [hoveniersbedrijf] ” gebruikelijke Last Minute Risico Analyse (LMRA) die voorafgaand aan een klus wordt gemaakt, is dit niet ter sprake gekomen. Tijdens de LMRA hebben verdachte en diens leidinggevende, de heer [leidinggevende] , wel naar het spoor staan kijken om een inschatting te maken van de tijd die er tussen twee treinen zat, zo heeft verdachte ter zitting verklaard. Dit is echter van korte duur geweest en verdachte heeft daarbij de treintijden niet geklokt;
- Volgens verdachte en zijn leidinggevende [5] , heeft de bewoner van [adres] , de heer [naam 1] , hen de ochtend van 22 februari 2016 verteld dat er vier treinen per uur reden en dat ze de meeste tijd zouden hebben indien ze direct na een passerende trein aan de oversteek zouden beginnen. Verdachte is vervolgens op 22 februari 2016 met de hoogwerker de overweg overgestoken nadat een trein was gepasseerd. Verdachte heeft ingeschat dat dit ongeveer drie minuten in beslag heeft genomen. De exacte tijd weet hij niet omdat hij niet op een telefoon of op een horloge heeft gekeken. Volgens verdachte zat er voor zijn gevoel ongeveer een kwartier tussen deze trein en de daarop volgende trein, hetgeen gezien de van toepassing zijnde dienstregeling op dat moment klopt;
- De volgende dag, op 23 februari 2016, nadat de klus was geklaard, heeft verdachte met de hoogwerker de overweg van Het Lage Veld willen oversteken zodat de hoogwerker op de Tolhuisweg kon worden opgehaald. Vaststaat dat verdachte ook toen, voorafgaand aan het oversteken, niet heeft geïnformeerd naar de geldende dienstregeling op het betreffende traject. Volgens de bewoonster van [adres] , mevrouw [naam 2] [6] , zou zij voordat verdachte de oversteek ging maken nog wel hebben gezegd dat het spits was en dat er meer treinen langskwamen. Verdachte heeft zelf ter zitting echter ontkend dit van [naam 2] gehoord te hebben. Dat het spits was, heeft verdachte zich niet gerealiseerd, zo heeft hij verklaard;
- Verdachte is op 23 februari 2016 nadat de AHOB-cyclus was aangevangen met betrekking tot de trein vóór de trein waarmee de aanrijding heeft plaatsgevonden, die - zo is later vastgesteld - om 8.43.33 uur de overweg zou passeren, naar de hoogwerker gelopen om deze voor te bereiden om daarmee de overweg over te gaan. Verdachte heeft de manbak van de hoogwerker in de juiste richting gedraaid om zodoende het spoor over te kunnen steken. Verdachte zou op enig moment uit de manbak zijn gestapt en naar het spoor zijn gelopen om te kijken of er vanuit beide richtingen geen trein aankwam. Vervolgens is hij weer naar de hoogwerker gelopen en is hij in de manbak gestapt, heeft hij de manbak op de juiste hoogte gezet en is hij aan de oversteek begonnen. Verdachte had van tevoren ingeschat dat dit alles vijf minuten in beslag zou nemen; twee minuten voorbereiding en ongeveer 3 minuten om de oversteek te maken. Gezien de maximumsnelheid waarmee de hoogwerker kan rijden in de stand “haas”, van 0,28 meter per seconde, en de afstand van 21,35 meter die de hoogwerker moest afleggen, had de hoogwerker 1 minuut en 16 seconden nodig om de overweg te passeren en vrij te maken [7] ;
- Op het moment dat verdachte met de draaikrans van de hoogwerker op het midden van het spoor reed, en de manbak zich voorbij het spoor bevond, heeft verdachte gezien dat er een trein vanuit de richting Dalfsen, komende uit de bocht, aan is komen rijden. De afstand tussen de trein en de overweg bedroeg op dat moment ongeveer 250 meter en berekend is dat de machinist pas vanaf een afstand van 247 meter voor de overweg zicht daarop heeft gekregen [8] . Tussen de laatste trein van 8.43 uur en de daarop volgende trein, met nummer 13819, heeft, anders dan de vijftien minuten waar verdachte van uitging, slechts 5 minuten en 10 seconden gezeten [9] . Verdachte is niet gestopt met rijden en heeft getracht met armgebaren in de richting van de trein de machinist op het gevaar te wijzen. Hoewel de trein nog heeft geremd, zo is vastgesteld aan de hand van technisch onderzoek, kon niet meer worden voorkomen dat de trein, die toen nog met 131 kilometer per uur reed [10] , tegen de hoogwerker is gebotst en vervolgens is ontspoord.
De rechtbank stelt vast dat verdachte er op 23 februari 2016 op heeft vertrouwd dat hij, net als de dag ervoor, ongeveer een kwartier de tijd had, gerekend vanaf de laatst gepasseerde trein, om met de hoogwerker de overweg over te steken. Verdachte heeft zich hierin gesterkt gevoeld door de opmerking van de heer [naam 1] dat er vier treinen per uur langs Het Lage Veld reden. Deze omstandigheden kunnen verdachte echter niet verschonen. Het moge duidelijk zijn dat ook indien er vier treinen per uur een overweg passeren, dit niet automatisch betekent dat dit één trein per kwartier is, maar dat de interval tussen die vier treinen kan verschillen. Verdachte had bovendien door de dienstregeling via de daarvoor aanwezige internetsites [11] te raadplegen, direct kunnen zien dat het tussen 8.00 uur en 9.00 spits was en dat er meer dan de gebruikelijke vier treinen per uur de overweg zouden passeren. Het is onbegrijpelijk dat verdachte is afgegaan op de mededeling van een bewoner dan wel de situatie zoals hij die de vorige dag had ervaren bij het rijden van de hoogwerker naar de plaats van het werk over de overgang, waarbij door verdachte, zoals hiervoor al is aangegeven, slechts het interval van een kwartier tussen twee opvolgende treinen als - wankel en risicovol - ijkpunt is genomen. Het had op de weg van verdachte gelegen om op 23 februari 2016 allereerst de dienstregeling te raadplegen om zich op de hoogte te stellen van de frequentie van de treinen rond het tijdstip van 8.00-9.00 uur. Ook zonder het nagaan van de dienstregeling had het, gezien het tijdstip van de dag, voor verdachte duidelijk moeten zijn dat in de spits wel eens meer treinen zouden kunnen rijden dan op andere uren. Dat, zoals hiervoor al is overwogen, het niet kunnen verkrijgen van concrete informatie over het treinenverloop op die dag, verdachte niet is tegen te werpen moge zo zijn; indien hij de dienstregeling had bekeken had hij geweten dat het interval tussen treinen in de spits op het betreffende traject geen kwartier is maar varieert tussen vijf en negen minuten. Dit heeft hij nagelaten, hetgeen hem is te verwijten. Het is voorts niet te begrijpen dat tijdens de LMRA, wat het uitgelezen moment is om over een veilige uitoefening van de werkzaamheden te spreken, niet over de treintijden is gesproken. Het moet immers voor verdachte vooraf evident zijn geweest welk groot gevaar het oversteken van een overweg met een langzaam rijdend rupsvoertuig met een gewicht van ruim 10.000 kilogram met zich zou kunnen brengen indien deze niet tijdig de overweg voor een aankomende trein vrij zou kunnen maken. Dat verdachte onnadenkend is geweest met betrekking tot de tijd die hij dacht te hebben om de oversteek te maken, blijkt eveneens uit het feit dat verdachte na het passeren van de voorlaatste trein om 8.43 uur niet gelijk met de hoogwerker over kon steken maar nog zeker twee minuten heeft genomen om de hoogwerker daartoe gereed te maken. Daarnaast is vast komen te staan dat verdachte zich op de momenten van oversteken niet bewust van concrete tijdstippen en tijd is geweest.
De rechtbank concludeert, gezien het voorgaande, dat verdachte, doordat hij op 23 februari 2016 heeft verzuimd de dienstregeling te raadplegen, de onverantwoorde gok heeft genomen dat hij met de hoogwerker de overweg wel kon oversteken zonder dat hij in botsing zou komen met een trein. De stelling van de raadsman dat het maar de vraag is of door het raadplegen van die dienstregeling ongelukken voorkomen hadden kunnen worden omdat treinen niet altijd volgens de dienstregeling rijden, is daarbij niet relevant. Indien in een dergelijk geval een aanrijding zou zijn ontstaan zou verdachte, doordat hij wel met de dienstregeling rekening zou hebben gehouden, in ieder geval aan zijn zorgplicht op dit punt hebben voldaan. In deze zaak staat bovendien vast dat de desbetreffende trein volgens de dienstregeling heeft gereden en dat indien verdachte zich wel in de dienstregeling had verdiept, hij deze aanrijding had kunnen voorkomen. Verdachte heeft aldus door zijn nalatigheid, (misplaatst) vertrouwen dat “het wel zou kunnen” en zijn gebrek aan voorzorg, de veiligheid van personen zeer in gevaar gebracht.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verdachte de hoogwerker heeft bestuurd in de uitoefening van zijn beroep en dat hij ten tijde van het ongeval doende was om het certificaat ‘machinale kroonverzorging en afbreken bomen met hoogwerker’ te behalen. Om die redenen is de rechtbank van oordeel dat verdachte een zekere ‘Garantenstellung’ heeft, een extra verantwoordelijkheid en daarmee grotere zorgplicht. Hiervan is te meer sprake nu, zoals genoemd, verdachte een zeer zwaar voertuig heeft bestuurd, waarbij in het geval van een botsing met een dergelijk voertuig andere verkeersdeelnemers groter gevaar lopen dan bij een botsing met een lichter voertuig, zoals een personenauto. Gelet op die omstandigheid mocht van verdachte worden verwacht dat hij meer nog dan een gewone verkeersdeelnemer alert zou zijn op het verkeer, te meer nu het verkeer in dit geval een passerende trein met een aanzienlijk groot gewicht en met een zeer hoge snelheid betrof.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over verdachtes nalatig handelen met betrekking tot het inwinnen van de noodzakelijke informatie over de dienstregeling en de verzwarende omstandigheid van de ‘Garantenstellung’ van oordeel dat verdachtes handelen als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Als gevolg van het ongeval is de machinist, [slachtoffer 1] , om het leven gekomen [12] . Daarnaast hebben twee inzittenden van de trein, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , letsel bekomen.
De rechtbank merkt het lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gezien de geldende jurisprudentie, niet aan als zwaar lichamelijk letsel maar als zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage en in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair
hij op 23 februari 2016 te Dalfsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, telescoophoogwerker, als bedoeld in artikel 1.1 lid 2, onder a paragraaf ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’ van de Regeling voertuigen, komende vanuit de richting Het Lage Veld en gaande in de richting van de Tolhuisweg, daarmee rijdende op de weg, Het Lage Veld,
aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij in onvoldoende mate had geïnformeerd naar en/of zich had doen informeren over de op die datum van toepassing zijnde dienstregeling van de op de spoorweg en/of het spoorbaanvak Zwolle-Mariënberg rijdende spoorvoertuigen/treinen
en
terwijl hij, verdachte, gelet op de zeer lage maximum snelheid waarmee die telescoophoogwerker kon worden voortbewogen, zich er niet van tevoren van heeft overtuigd dat die overweg met die telescoophoogwerker veilig kon worden overgestoken of dat hij tijdig die overweg geheel vrij kon maken,
met voormelde telescoophoogwerker is gebotst tegen een op die/dat spoorweg/spoorbaanvak Zwolle-Mariënberg rijdende trein, ten gevolge waarvan die trein is ontspoord en gekanteld tot stilstand is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood en anderen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank laat ten behoeve van de leesbaarheid in de bewezenverklaring een aantal onderdelen uit de tenlastelegging weg. Hierdoor wordt de strafrechtelijke betekenis van het ten laste gelegde niet wezenlijk veranderd.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten last gelegde artikel 165 Sr een specialis is van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW 1994. Bij een bewezenverklaring van het feit dat verdachte zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest, dient, met toepassing van artikel 55 lid 2 Sr, ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het primair ten laste gelegde te volgen wegens niet kwalificeerbaarheid van het feit.
De rechtbank overweegt als volgt.
De lex specialis-regeling, zoals neergelegd in artikel 55 lid 2 Sr, is van toepassing - kort samengevat - in het geval op het eerste gezicht meer dan één strafbepaling lijkt te zijn overtreden, maar deze strafbepalingen in een bijzondere verhouding tot elkaar staan, in die zin dat de ene een bijzondere vorm van de andere inhoudt. De onderlinge rangorde van strafbepalingen impliceert dat de werking van de algemene strafbepaling (de ‘generalis’) door de bijzondere (de ‘specialis’) wordt uitgesloten.
De rechtbank is van oordeel dat van een generalis-specialis verhouding geen sprake is wat betreft de artikelen 6 WVW 1994 en 165 Sr, zoals in artikel 55 lid 2 Sr is bedoeld. Artikel 6 WVW 1994 is de variant in de WVW 1994 op de delicten van Titel 7 van boek 2 Sr, waaronder artikel 165 Sr. Titel 7 handelt over de misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht. Het gaat hier om de ‘gemeengevaarlijke delicten’. Artikel 6 WVW 1994 en artikel 165 Sr hebben met elkaar gemeen dat schuld aan het verkeersongeval voldoende is en dat het gevolg van dat ongeval een causaliteitskwestie betreft. Het uiteindelijke gevolg is wat betreft artikel 165 Sr geen constitutief vereiste voor een bewezenverklaring van dat feit. Indien gevaar voor het spoorwegverkeer is ontstaan, kan dat reeds tot strafbaarheid leiden. Voor artikel 6 WVW 1994 ligt dit geheel anders. Indien geen sprake is van een concreet ontstaan gevaar in de vorm van een ongeval waarbij een zekere mate van letsel is ontstaan of de dood is ingetreden, kan artikel 6 WVW 1994 niet van toepassing zijn. Artikel 165 Sr is te beschouwen als een ‘gemeengevaarlijk’ delict, daar waar artikel 6 WVW 1994 een ‘krenkingsdelict’ betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 6 WVW 1994 aldus, ten opzichte van artikel 165 Sr, als een verzelfstandigd delict te betitelen.
Het verweer zal derhalve worden verworpen en het bewezenverklaarde zal gekwalificeerd worden als overtreding van artikel 6 WVW 1994.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 6 en 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
Het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het primair bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar met een proeftijd van twee jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, uitgaande van een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde, een passende strafmaat te vinden die - onder meer - rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de gevolgen die het feit voor hem heeft gehad.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden een verschrikkelijk ongeluk veroorzaakt. Verdachte stak met een hoogwerker een spooroverweg over en is daarbij in botsing gekomen met een trein die de overweg passeerde. Ondanks dat verdachte heeft getracht de machinist nog te waarschuwen door middel van armgebaren, was dit gezien de hoge snelheid van de trein tevergeefs. De trein is als gevolg van de botsing ontspoord en de machinist, de heer [slachtoffer 1] , is om het leven gekomen. Van de overige inzittenden van de trein zijn twee personen, een conducteur, de heer [slachtoffer 2] , en een passagier, mevrouw [slachtoffer 3] , gewond geraakt. Zij hebben zowel lichamelijke als psychische gevolgen ondervonden en waren pas geruime tijd na het ongeval weer in staat hun werkzame leven op te pakken. Ook voor de andere betrokkenen moet het een beangstigende gebeurtenis zijn geweest. Verdachte heeft zelf net op tijd uit de manbak van de hoogwerker kunnen springen. Alvorens de spoorweg met de hoogwerker over te steken, heeft verdachte verzuimd de geldende dienstregeling te raadplegen om zich ervan te vergewissen dat er geen trein aankwam. Verdachte is er ten onrechte van uitgegaan dat het interval tussen twee elkaar opvolgende treinen ongeveer een kwartier bedroeg, terwijl dit op het tijdstip van oversteken slechts vijf minuten en tien seconden was. Het is daarbij onbegrijpelijk dat verdachte, en overigens ook zijn leidinggevende met wie verdachte de klus heeft verricht, dit punt van de dienstregeling niet bij de voorafgaande risico-inventarisatie ter sprake heeft gebracht en dat geen van beiden concreet heeft onderzocht of en hoe het spoor veilig kon worden overgestoken met deze extreem trage hoogwerker. Verdachte, in ultimo verantwoordelijk nu hij de bestuurder was, heeft aldus onverantwoorde risico’s genomen met alle gevolgen van dien; in de eerste plaats het overlijden van de machinist. De echtgenote van de heer [slachtoffer 1] , heeft ter zitting verwoord dat het tot op heden onwerkelijk is dat haar man er niet meer is en dat het gemis voor haar en haar gezin onvoorstelbaar groot is.
Verdachte zelf gaat gebukt onder de grote lijdensdruk die door de gevolgen van het feit op hem wordt uitgeoefend. Gebleken is dat verdachte tot op heden psychologische hulp nodig heeft en dat hij binnenkort met EMDR-therapie zal starten. Verdachte is zeer oprecht in zijn spijtbetuigingen en ter zitting is gebleken hoeveel het gebeurde ook hem nog steeds raakt. Verdachte heeft na het ongeval aan de nabestaanden van de heer [slachtoffer 1] kenbaar gemaakt open te staan voor contact, maar zij hebben, ondanks dat zij het gebaar van verdachte waarderen, aangegeven daaraan geen behoefte te hebben. Verdachte heeft zijn werk weer hervat, maar hij is (nog) niet in staat werkzaamheden rond het spoor te verrichten.
Ten aanzien van het bepalen van de modaliteit en hoogte van een op te leggen straf en/of maatregel overweegt de rechtbank het volgende. Vooropgesteld zij dat de rechtbank zich er van bewust is dat het leed dat is aangericht, voor de nabestaanden van de heer [slachtoffer 1] onherstelbaar is en door geen enkele straf of maatregel kan worden weggenomen. Dit neemt niet weg dat verdachte schuldig is aan het onderhavige feit en dat in beginsel een sanctie zal moeten volgen. De rechtbank neemt bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Bij overtreding van artikel 6 WVW 1994, zoals in het onderhavige geval, waarbij sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en waarbij iemand om het leven is gekomen, geldt als oriëntatiepunt een werkstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. De rechtbank ziet in het exceptionele karakter van deze zaak en met name de grote impact die het feit tot op heden voor verdachte heeft reden van deze oriëntatiepunten af te wijken. Verdachte zal er mee moeten (leren) leven dat door zijn nalatigheid en onvoorzichtigheid een ander om het leven is gekomen en twee personen gewond zijn geraakt en dat de nabestaanden van de overleden machinist enorm leed is toegebracht, hetgeen - zoals is gebleken - zwaar op verdachte drukt. Hoewel verdachte, als bestuurder van de hoogwerker en ervaren daarin als eerste verantwoordelijke voor het veilig manoeuvreren met dit voertuig wordt beschouwd, weegt de rechtbank mee dat verdachte die bewuste dag tezamen met zijn leidinggevende de werkzaamheden heeft verricht. Van een leidinggevende, die zijn personeel moet aansturen en oog moet hebben voor het creëren van een veilige werkplek, had mogen worden verwacht dat er meer aandacht voor de risico’s zou zijn geweest, in welk verband de rechtbank de in het bedrijf gehanteerde LMRA - kort voorafgaand aan de start van het werk - in dit geval onvoldoende acht om deze risico’s uit te bannen. Ondanks dat verdachte een eigen verantwoordelijkheid heeft gehad bij de besturing van de hoogwerker, gaat de rechtbank er om die reden van uit dat er in zekere zin van gedeelde schuld sprake is geweest, waarbij zij nog opmerkt dat verdachte een jonge werknemer is die nog maar kort in dienst was van het bedrijf waarbij de gezagsverhoudingen een prangender rol plegen te spelen. De rechtbank acht, tevens rekening houdend met het blanco strafblad van verdachte, het opleggen van een werkstraf van 100 uren passend en geboden, met dien verstande dat, zoals genoemd, het niet de verwachting is dat deze straf enige vorm van genoegdoening aan de nabestaanden zal bieden. Gelet op het exceptionele karakter van het feit, acht de rechtbank het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid, ook in voorwaardelijke vorm, niet opportuun.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 22c, 22d en 91 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
Het misdrijf: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander werd gedood en een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. V.P.K. van Rosmalen en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal, zijn dit processen-verbaal uit het dossier van Politie Eenheid Oost-Nederland, d.d. 7 juli 2016. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal en wordt de inhoud van het bewijsmiddel zakelijk weergegeven.
1.1
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] , pagina 84 e.v., onder meer inhoudende:
Ik ben de steward van de ongevalstrein bij Dalfsen. Op dinsdag 23 februari 2016, om 06.45 uur vanochtend ben ik mijn werkdag begonnen. (..)
Om 07.03 uur, ben ik met treinnummer 520, welke ook bekend staat als dienst 13347,
vanuit Zwolle naar Coevorden gereden en ook weer terug. (..) Om 08.03 uur zijn we weer uit Zwolle vertrokken, richting Coevorden. We zijn gestopt op station Dalfsen en reden daar om 08.45 uur weer weg richting Ommen. Ik bevond mij toen achter in de trein. (..)
De trein vertrekt uit Dalfsen richting station Ommen. Ik denk dat de trein al behoorlijk vaart maakte. Ik schat de snelheid tussen de 120 en 140 kilometer per uur. We waren net Dalfsen uit, toen ik voelde dat de trein afremde. Dit was volop remmen. Het voelde, als dat er door automatisch remmen ingegrepen werd, zoals dat gebeurd bij stop tonend sein. Het was een noodremming. Dit was feller dan een Automatische Trein Beveiliging (ATB) Door de remming kwam ik al los van mijn zitplaats. Ik hoorde de klap. Ik voelde dat ik uit de bank vloog en ik ging ongeveer 4 meter door de lucht heen. Ik vloog/bewoog over een tafeltje heen, kwam door een openstaande deur heen. Ik belandde tegen een houten balie aan. (..) Dat er zo geremd is, is onze redding geweest. (..) Ik voelde dat de trein, vanuit mijn positie, naar links kantelde en ik voelde op een gegeven moment zelfs gras. Ik denk dat de ramen gesprongen waren. Ik ben de gehele tijd bij bewustzijn geweest.
(..)
Ik heb als letsel een gekneusde onderrib en een shock van het gebeuren. (..)
1.2
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] , pagina 89 e.v., onder meer inhoudende:
(..)
V: Had u voor het ongeval op 23 februari 2016, lichamelijke of geestelijke klachten, waardoor u uw werkzaamheden niet kon verrichten?
A: Voor het ongeval had ik geen lichamelijke of geestelijke klachten waardoor ik mijn werkzaam
heden niet zou kunnen uitoefenen.
V: Wat waren / zijn de klachten die u ten gevolge van het treinongeval hebt opgelopen?
V: Hoelang hebt u last gehad van deze klachten?
A: Ten gevolge van het treinongeval heb ik in eerste instantie enkele gekneusde ribben bekomen. (..)Dit waren de fysieke klachten. Direct na het ongeval ben ik veel gaan denken, dit kwam mede omdat ik in verband met de gekneusde ribben zeer slecht kon slapen. Na enige tijd, vanaf 02 april 2016 ben ik weer een paar uurtjes op de trein gegaan. (gaan werken). Dit bracht echter diverse spanningen en emoties met zich mee, vooral tijdens het remmen. Ik was over alert. Dit heb ik nu op dit moment nog steeds en ik ga vanaf heden psychische hulp zoeken. Deze hulp is gevonden bij het H&K te Zwolle, waar ik aanstaande maandag 9 mei 2016 het eerste gesprek heb. Na het ongeval ben ik zeer snel geïrriteerd, ook tegenover mijn naaste familie, ik was duidelijk niet mijzelf, dat ben ik nog steeds niet. Ik had hier voor het ongeval geen last van.
V: Wanneer bent u weer gaan werken?
A: Ik ga vanaf 09 mei 2016, mijn werk op therapeutische basis voor 60% hervatten. Er is nog geen uitzicht, wanneer ik weer volledig kan werken. Er is wel uitzicht op volledig herstel.
(..)
1.3
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] , pagina 93 e.v., afgelegd op 24 februari 2016, onder meer inhoudende:
“Gisteren ben ik van huis gegaan. Ik ben met de bus naar het station Zwolle gegaan.
Ik heb daar de trein genomen van 08.33 uur. Ik moest naar mijn werk in Hardenberg. Ik was dus op weg naar station Hardenberg met deze trein. Toen ik instapte, stapte ik aan de voorzijde van de trein in, want daar is de stiltecoupé. Ik zat dus in de ruimte, coupé, achter de machinist. Ik zat in de rijrichting van de trein. De trein rijdt weg uit Zwolle. Ik zat in een vierzitsbank. Tegenover mij zat nog een passagier, een man. Hij stapte op station Dalfsen uit de trein. We moesten, in Dalfsen, even wachten op de trein uit Emmen. Als die trein gepasseerd is, dan gaat mijn trein weer rijden. Ik weet niet of ik een soort black-out had, of
mijn ogen dicht had, toen hoorde ik een harde knal. Dat klonk harder dan vuurwerk.
Verder hoorde ik niets. Er was ook geen waarschuwing vooraf door de omroep van de
trein. Ik dacht wat gebeurt er. Ik heb me nog ergens aan vastgegrepen. Ik heb verder
niets gezien, maar had later wel door dat de trein gekanteld was. Ik weet nog dat ik ergens uitgegleden ben. Het ging allemaal zo snel. ik voelde dat de trein stilhield. Ik ben opgestaan en hoorde nog twee andere passagiers. Ik dacht ik ben gelukkig niet alleen, ik ben wel geholpen door iemand, die een veiligheidshelm droeg. Ik denk dat hij van die hoogwerker was. Hij vroeg mij hoe het ging. Ik gaf aan last te hebben van mijn borst. Hij haalde er toen nog iemand bij van, volgens mij, de boerderij. Het leek allemaal lang te duren, voordat er hulpverlening kwam, maar dat was in werkelijkheid niet het geval. (..)
Ik was rond 10.00 uur in het Isala ziekenhuis te Zwolle. Volgens de artsen en verpleging, heb ik een gebroken borstbeen en overal blauwe plekken. (..)
1.4
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] , pagina 97 e.v., onder meer inhoudende:
(..)
V: Had u voor het ongeval op 23 februari 2016, lichamelijke of geestelijke klachten, waardoor u uw werkzaamheden niet kon verrichten?
A: Ik heb voor het ongeval geen lichamelijke of geestelijke problemen gehad en kon goed
functioneren..
V: Wat waren / zijn de klachten die u ten gevolge van het treinongeval hebt opgelopen?
V: Hoelang hebt u last gehad van deze klachten?
A: Na het ongeval had ik overal blauwe plekken, pijn op de botst ten gevolge van een gebroken
borstbeen en ik was vreselijk moe. Ik heb nog steeds veel last van de borst, maar dit wordt wel
beduidend minder. Echter tot 6 a 7 weken na het ongeval kon ik met name vanwege de pijn
helemaal niets. Ik heb zeker 6 a 7 weken paracetamol en diclofinac gehad tegen de pijn.
V: Wanneer bent u weer gaan werken?
A: Ik ben vandaag, 4 mei 2016, voor het eerst na het ongeval weer naar mijn werk gegaan op
therapeutische basis. Het ging allemaal goed, 2 a 3 uurtjes, maar voor mij was het te kort, ik had al meer gewild. Ik hoop in juni 2016 mijn werkzaamheden weer volledig te hervatten.
V: Hoe voelt u zich nu op dit moment?
A: Ik voel mij op dit moment redelijk, ik heb betere dagen gehad.
(..)
1.5
Proces-verbaal van verhoor van [naam 1] , pagina 100 e.v., onder meer inhoudende:
O: U bent op 23 februari 2016 als getuige gehoord inzake de treinramp die op die dag
voor uw woning heeft plaatsgevonden. Ik wil u graag nog een paar aanvullende vragen
stellen.
(..)
V: Heeft u met de werknemer(s) van de firma [hoveniersbedrijf] uit Lemelerveld die dag of de
dag ervoor nog gesproken over de tijden dat de treinen bij jullie voor de woning zou
passeren i.v.m. het oversteken van de hoogwerker?
A: Niet specifiek over de tijden, maar er is wel door mij gewaarschuwd over de
passerende treinen. Ik heb gezegd dat als er een trein gepasseerd is je dan de
meeste tijd hebt om over te steken.
V: De bestuurder van de hoogwerker heeft verteld dat tijdens het koffie drinken op de
dag voor het ongeval ter sprake is gebracht door u dat er vier treinen per uur langs
kwamen. Kunt u zich dat nog herinneren?
(..)
V: Hebben de werknemer(s) u naar deze tijden gevraagd?
A: Nee, dit is niet ter sprake geweest.
V: Had u het idee dat de medewerker(s) zelf informatie hadden verzameld over het
tijdsverloop van de treinen voor uw woning?
A: Nee, niet dat ik gehoord heb.
(..)
1.6
Proces-verbaal van verhoor van [naam 2] , pagina 103 e.v., onder meer inhoudende:
O: U bent op 23 februari 2016 als getuige gehoord inzake de treinramp die op die dag
voor uw woning heeft plaatsgevonden. Ik wil u graag nog een paar aanvullende vragen
willen stellen.
(..)
V: Heeft u met de werknemer(s) van de firma [hoveniersbedrijf] uit Lemelerveld die dag of de
dag ervoor nog gesproken over de tijden dat de treinen bij jullie voor de woning
zouden passeren i.v.m. het oversteken van de hoogwerker?
A: Ik heb daar niet met hen over gesproken, want op maandag 22 februari ben ik om
5.5
uur van huis weg gegaan naar mijn werk. Op dinsdag 23 februari was ik wel vrij.
Ik hoorde die morgen wel dat de mensen van [hoveniersbedrijf] er waren, maar ik lag toen nog in
bed. Ik ben toen opgestaan en keek uit het raam en zag ze staan zagen aan de boom. Ik
heb ze toen nog wel gesproken die morgen omstreeks 08.30 uur volgens mij. Ik vroeg
of ze koffie wilden, dat wilden ze niet. Er is toen nog wel ter sprake gekomen
dat het spits was en dat er in de spits meer treinen voorbij kwamen. Ik heb dat
gezegd, ik weet niet meer of dan n.a.v. een vraag van een van hen was of dat ik dat
zelf heb gezegd.
V: Hebben de werknemer(s) u naar de trein tijden gevraagd?
A: Nee niet aan mij die dag.
(..)
1.7
Proces-verbaal van verhoor van [leidinggevende] , pagina 106 e.v., onder meer inhoudende:
(..)
V: Wat is uw functie bij de firma [hoveniersbedrijf] ?
A: Ik ben mede-eigenaar van het bedrijf. Mijn partner en ik hebben vier man in vaste dienst. [verdachte] werkt bij ons nog op contract basis tot oktober dit jaar.
V: Hoe was de taakverdeling bij het omzagen van de boom op het erf van perceel [adres]
in Dalfsen op zowel 22 als 23 februari 2016?
A: We werken en overleggen samen. Ik heb als baas natuurlijk wel een idee hoe ik de
klus aan ga pakken, maar de mening van de werknemer wordt ook gehoord. [verdachte] zou met de
hoogwerker aan het werk gaan. Dat is ook zijn ding. Hij wilde dit zelf ook. [verdachte] heeft
met de hoogwerker de takken bovenin de boom weg gezaagd. Ik zou onder de boom staan
om de takken op te vangen. (..)
V: Wist u hoe het treinverloop zou zijn op dinsdag 23 februari 2016 i.v.m. het
oversteken van de hoogwerker over de spoorlijn van Dalfsen-Ommen?
A: Dat had ik op maandag 22 februari 2016 tijdens het koffiedrinken aan dhr. [naam 1]
in zijn woning gevraagd. Wij moesten toen nog wachten op de hoogwerker. Hij vertelde
ons toen dat er vier treinen ieder uur voorbij gingen. Ik dacht toen dat er na het passeren van iedere trein voldoende tijd zou zijn om met de hoogwerker het spoor over te steken.
V: Hoe is dat toen gegaan op maandag 22 februari 2016 met het oversteken van de
hoogwerker?
A: Na het koffie drinken was de hoogwerker aangekomen. Wij hebben deze toen in
ontvangst genomen van een medewerker van de [naam 3] uit Hoogeveen. [verdachte] is toen met de hoogwerker naar het spoor gereden. Ik was toen ook bij het spoor toen hij de
oversteek heeft gemaakt.
(..)
V: Hoeveel tijd zat er toen tussen het passeren van de volgende trein van Ommen naar
Dalfsen dus, nadat [verdachte] die oversteek had gemaakt op maandag de 22e februari?
A: De hoogwerker was toen door [verdachte] al in het weilandje voor de woning gezet toen
deze trein passeerde. Voor mijn gevoel zat er wel een kwartier toen tussen.
V: Had u, voordat u de klus bij genoemde woning zou gaan doen, informatie ingewonnen
bij mogelijk Arriva, de NS of zelf op internet hiernaar gekeken?
A: Nee dat had ik niet.
(..)
2.
De door verdachte ter terechtzitting van 12 september 2017 afgelegde verklaring, - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
In het tijdvak 22 en 23 februari 2016 heb ik samen met mijn leidinggevende [leidinggevende] , werkzaamheden verricht op het perceel aan [adres] te Dalfsen. Tijdens deze werkzaamheden was het mijn taak om de telescoophoogwerker, een rupsvoertuig, te besturen. Op 22 februari 2016 ben ik met de hoogwerker reeds in de ochtend het spoor via de overweg van de Tolhuisweg naar Het Lage Veld overgegaan. Vóór de oversteek heb ik de dienstregeling niet geraadpleegd en heb ik ook niet anderszins informatie over de geldende treintijden opgezocht. Ook bij de Last Minute Risico Analyse die, zoals altijd, voorafgaand aan een klus door mij en degene met wie ik de klus doe, wordt gemaakt, zijn de tijdstippen waarop de treinen de overweg passeren niet ter sprake gekomen. Van de bewoner van [adres] , de heer [naam 1] , hadden we tijdens het koffie drinken te horen gekregen dat er vier treinen in het uur gingen. Ik ben op 22 februari 2016 de overweg met de hoogwerker overgegaan, direct nadat er een trein was gepasseerd. De oversteek heeft voor mijn gevoel ongeveer drie minuten geduurd. Tussen deze trein en de daarop volgende trein heeft ongeveer een kwartier gezeten naar mijn gevoel. De volgende dag, nadat de klus was geklaard, wilde ik met de hoogwerker de spoorweg oversteken in de richting van de Tolhuisweg. Voorafgaand aan het passeren van de overweg heb ik wederom niet geïnformeerd naar de geldende dienstregeling op het betreffende traject en ook toen is er niet specifiek tussen mij en [leidinggevende] hierover gesproken. Ik heb mij ook niet gerealiseerd dat het spits was. Het exacte tijdstop op dat moment, weet ik niet omdat ik daarvoor niet op een telefoon of op een horloge heb gekeken. Ik heb op enig moment op 22 februari 2016 wel naar het spoor staan kijken om een inschatting te maken van de tijd die er tussen twee treinen zat, maar dit is van korte duur geweest en ik heb de tijden niet geklokt. Ik ben nadat de AHOB-cyclus was aangevangen naar de hoogwerker gelopen om daarmee de overweg over te gaan. Ik had toen net een sigaret aangestoken. Ik ben naar de hoogwerker gelopen en ik heb de manbak in de juiste richting gedraaid om zodoende het spoor over te kunnen steken. Ik ben vóór de oversteek nog naar het spoor gelopen om te kijken of er geen trein aankwam. Vervolgens ben ik weer naar de hoogwerker gelopen. Ik heb gezien dat mijn sigaret half was opgerookt. Vervolgens ben ik in de manbak gestapt, heb ik de manbak op de juiste hoogte gezet, en ben ik begonnen aan de oversteek. Ik reed net als de vorige dag in de hoogste stand, te weten “haas”, wat 0,28 meter per seconde is. Ik had van tevoren ingeschat dat dit alles vijf minuten in beslag had moeten nemen, twee minuten voorbereiding en ongeveer drie minuten om de oversteek te maken. Op het moment dat ik met de draaikrans van de hoogwerker op het midden van het spoor reed, en de manbak zich voorbij het spoor bevond, heb ik gezien dat er een trein vanuit de richting Dalfsen, uit een bocht, aan kwam rijden. Ik ben doorgegaan met rijden en ik heb getracht met armgebaren in de richting van de trein de machinist op het gevaar te wijzen. De trein is echter tegen de hoogwerker gebotst en is vervolgens ontspoord.

Voetnoten

1.
2.P-V VOA1: een p-v samenvatting onderzoek, pagina 4 t/m 32, met fotobijlagen.
3.https://www.rdw.nl/sites/ontheffingen/Paginas/Passeren-van-een-overweg.
4.Politie p-v: Proces-verbaal van bevindingen, pagina 130 t/m 134.
5.Zie bijlage.
6.Zie bijlage.
7.P-V VOA 1: proces-verbaal samenvatting onderzoek, pagina 18 en 19. P-V TOV, pagina 4 t/m 5, met bijlage foto 10.
8.PV VOA 1: proces-verbaal samenvatting onderzoek, pagina 6 en 27.
9.Politie p-v: proces-verbaal van bevindingen, pagina 138 t/m 143. P-V VOA 1: proces-verbaal samenvatting onderzoek, pagina 25.
10.P-V VOA 1: proces-verbaal samenvatting, pagina 22 t/m 24.
11.www.ns.nl/reisplanner en https://9292ov.nl.
12.Politie p-v: Proces-verbaal van bevindingen, pagina 110 t/m 111. Proces-verbaal van bevindingen, pagina 114.