ECLI:NL:RBOVE:2017:3586

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
08/960070-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op preliminaire verweren en onderzoekswensen in een strafzaak met internationale dimensies

Op 19 september 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een beslissing genomen op de preliminaire verweren en onderzoekswensen van de verdediging in een strafzaak. De zaak betreft een verdachte die in 1973 is geboren en die wordt verdacht van misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken. Tijdens de zitting op 5 september 2017 heeft de verdediging aangevoerd dat de rechtbank Overijssel onbevoegd is om van de ten laste gelegde feiten kennis te nemen. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie de verdachte niet in het arrondissement van de rechtbank had mogen dagvaarden, omdat de officier van justitie van het landelijk parket niet belast was met de vervolging van de strafbare feiten. De rechtbank overweegt dat artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat rechtbanken, waaronder de rechtbank Overijssel, bevoegd zijn indien de officier van justitie bij het landelijk parket met de vervolging is belast. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk sprake is van een verdenking van misdrijven die onder de criteria van ernstige inbreuk op de rechtsorde vallen, en verwerpt het verweer van de verdediging.

Daarnaast heeft de rechtbank beslist over de verzoeken tot het horen van getuigen. Sommige verzoeken zijn afgewezen omdat de verdediging onvoldoende onderbouwing heeft gegeven, terwijl andere verzoeken zijn toegewezen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris voor verdere behandeling. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de oproeping van de verdachte en zijn raadsman zal worden bevolen voor de hervatting van het onderzoek. De beslissing is genomen door de rechters B.T.C. Jordaans, J.H.W.R. Orriëns-Schipper en W. Foppen, met mr. H.R. Lageveen als griffier.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/960070-15
Datum beslissing: 19 september 2017
Beslissing van de rechtbank Overijssel op het preliminaire verweer en de onderzoekswensen van de verdediging, gedaan ter zitting van 5 september 2017, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [land 1] op [geboortedatum 1] 1973,
per adres: [adres 1] .

OVERWEGINGEN

De verdediging heeft ter terechtzitting van 5 september 2017 een preliminair verweer gevoerd en haar onderzoekswensen ingediend. Daarop heeft ook de officier van justitie te dier zake een standpunt bepaald, één en ander als verwoord in het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 september 2017.
Het verweer: rechtbank onbevoegd
De verdediging heeft zich bij wijze van preliminair verweer op het standpunt gesteld dat de rechtbank Overijssel onbevoegd is om van de aan verdachte ten laste gelegde feiten kennis te nemen.
Hiertoe is, kort samengevat, aangevoerd dat het Openbaar Ministerie verdachte niet in het arrondissement van de rechtbank Overijssel had mogen dagvaarden, aangezien niet gezegd kan worden dat de officier van justitie van het landelijk parket met de vervolging van de strafbare feiten is belast.
In onderhavige zaak is volgens de verdediging geen inbreuk gemaakt op de rechtsorde in Nederland, althans niet ernstig, terwijl evenmin is gebleken dat de rechtstaat in ernstige mate wordt bedreigd, zeker niet in Nederland.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) noemt een aantal rechtbanken, waaronder de rechtbank Overijssel, die gelijkelijk bevoegd zijn indien de officier van justitie bij het landelijk parket met de vervolging van het strafbare feit is belast.
In artikel 1 van het besluit van 6 mei 2013, houdende regels ten aanzien van het landelijk parket en het functioneel parket, alsmede ten aanzien van het mandateren van bevoegdheden van de officier van justitie staat, voor zover hier van belang, vermeld dat de officier van justitie bij het landelijk parket belast is met de vervolging van:
a. misdrijven die gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin deze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding waarvan een hoge mate van gespecialiseerde deskundigheid noodzakelijk is;
b. misdrijven die in nationaal of internationaal verband worden gepleegd en waarvoor vervolging door het landelijk parket in aanmerking komt, gezien de taakverdeling tussen de regionale eenheden van de politie en een dienst van de landelijke eenheid van politie die tot taak heeft:
1°. het binnen vooraf door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden verrichten van onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit die naar aard of organisatie een landelijk of internationaal karakter hebben en die de rechtsstaat in ernstige mate bedreigen.
De rechtbank acht zich op grond van artikel 2 Sv in samenhang met voormeld besluit bevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank is er wel degelijk sprake van een verdenking van misdrijven die ressorteren onder de hiervoor vermelde criteria onder a. c.q. onder b. sub 1. In dat verband wordt onder meer overwogen dat er sprake zou zijn geweest van een internationaal opererende groep verdachten die in georganiseerd verband in het kader van te plegen misdrijven gebruik zou hebben gemaakt van, met als gevolg een potentieel ondermijnend effect op, de financiële infrastructuur in Nederland. Zo is er volgens de verdenking hier te lande een onderneming genaamd [bedrijf 1] in de Kamer van Koophandel ingeschreven en is er een ING bankrekening geopend via welke met gebruikmaking van Venezolaanse creditcards een bedrag van ongeveer € 150,- miljoen zou zijn getransigeerd. Ook zijn er pinterminals van Nederland naar Curaçao verzonden. Het verweer wordt daarom verworpen.
Getuigen:
Het verzoek tot het horen van de getuigen in de pleitnota genoemd onder f, g, h, i en l wordt afgewezen, omdat de verdediging het verzoek daartoe zo summier heeft onderbouwd dat de rechtbank niet in staat is het verzoek te toetsen aan de maatstaf van het verdedigingsbelang. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuigen van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Nu de verdediging dit onvoldoende heeft gedaan, zullen de verzoeken worden afgewezen.
De verdediging heeft ten aanzien van de door haar opgegeven getuigen genoemd onder a, b, c, d, e, j en k voldoende gemotiveerd waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing.
De rechtbank zal daarom het horen van deze door de verdediging gevraagde getuigen door de rechter-commissaris toewijzen.
Voorts zal de rechtbank ook in de onderhavige zaak als getuigen horen de personen die ook in de zaak tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zullen worden gehoord, voor het bijwonen van welke verhoren derhalve ook de raadsman van verdachte dient te worden uitgenodigd.

BESLISSING

De rechtbank beslist:
- dat het onderzoek wordt geschorst voor onbepaalde tijd;
- dat het verzoek tot het horen van de getuigen genoemde onder f, g, h, i en l wordt afgewezen;
- dat de stukken in handen worden gesteld van de
rechter-commissarisbelast met de
behandeling van strafzaken, teneinde als
getuigente horen:
a.
[getuige 1], geboren op [geboortedatum 2] 1966 te [land 2] , wonende
aan de [adres 2] (te bereiken op [nummer 1] );
[getuige 2]geboren op [geboortedatum 3] 1984 te [land 3] ;
[getuige 3], geboren op [geboortedatum 4] 1967 te [land 1] , wonende
aan de [adres 3] (te bereiken op [nummer 2] );
[getuige 4], geboren op [geboortedatum 5] 1957 te [land 3] ;
[getuige 5], geboren op [geboortedatum 8] 1971 te [land 3] ;
[getuige 6], geboren op [geboortedatum 7] 1961 te
[land 4] ;
[getuige 7]directeur van de [bedrijf 2] );
- dat de adresgegevens van de getuigen genoemd onder d, e, j en k binnen twee weken door de verdediging, eventueel met behulp van het openbaar ministerie, bij de rechter-commissaris dienen te worden aangeleverd;
- dat de rechter-commissaris ook in de onderhavige zaak als getuigen zal horen de personen die ook in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] , met parketnummer [nummer 3] , en [medeverdachte 2] , met parketnummer [nummer 4] , zullen worden gehoord, voor het bijwonen van welke verhoren derhalve ook de raadsman van verdachte dient te worden uitgenodigd. Dit betreffen de volgende getuigen:
- [getuige 8] , wonende aan de [adres 4]
(te bereiken op [nummer 5] );
- [getuige 9] , wonende aan de [adres 5]
(te bereiken op [nummer 6] );
- [getuige 10] , wonende aan de [adres 6]
(te bereiken op [nummer 7] );
- medeverdachte [medeverdachte 1] , geboren te [geboortedatum 9] 1966 te [geboorteplaats] ( [land 5] );
- dat op de voet van artikel 316, lid 2, Sv één van de rechters die over de zaak oordelen, te weten
mr. W. Foppen, als rechter-commissariswordt aangewezen. De rechtbank houdt het ervoor dat de officier van justitie en de verdachte met deze aanwijzing instemmen en dat zij, indien zij met deze aanwijzing niet instemmen, zulks
binnen twee wekenna dit vonnis aan de rechtbank kenbaar maken;
- dat een eventuele beslissing over telehoren wordt overgelaten aan de rechter-commissaris na afweging van de aangevoerde argumenten en betrokken belangen;
-dat de oproeping wordt bevolen van de verdachte en zijn raadsman tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat.
Aldus gedaan door mrs. B.T.C. Jordaans, voorzitter, J.H.W.R. Orriëns-Schipper en W. Foppen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017.
Mr. W. Foppen is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.