ECLI:NL:RBOVE:2017:3502

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
5766896 \ HA VERZ 17-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst op verzoek van werkgever wegens onvoldoende meewerken aan re-integratie door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werknemer, [verweerster], door de werkgever, Gezondheidscentrum voor Asielzoekers B.V. (GCA). De ontbinding is gebaseerd op de e-grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW, omdat de werknemer onvoldoende meewerkte aan haar re-integratie. Voorafgaand aan de beslissing heeft de kantonrechter een deskundigenoordeel van het UWV opgevraagd om te beoordelen of het verzoek tot ontbinding mogelijk verband hield met de ziekte van de werknemer. Het UWV concludeerde dat de werknemer in staat was om te voldoen aan de re-integratieverplichtingen, waaronder het in acht nemen van normale gedrags- en omgangsnormen en het nakomen van afspraken.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer herhaaldelijk niet is verschenen op afspraken en zich ongepast heeft gedragen, wat heeft geleid tot een onwerkbare situatie. Ondanks waarschuwingen heeft de werknemer niet adequaat gereageerd op haar re-integratieverplichtingen. De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat het handelen van de werknemer als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt, wat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. De ontbindingsdatum is vastgesteld op 15 september 2017. Tevens is aan de werknemer een transitievergoeding van € 1.624,16 bruto toegekend, en zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5766896 \ HA VERZ 17-21
Beschikking van de kantonrechter van 30 augustus 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEZONDHEIDSCENTRUM VOOR ASIELZOEKERS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wageningen,
verzoekende partij, hierna te noemen GCA,
gemachtigde: mr.drs. D. Eringa-Oudijk
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij, hierna te noemen [verweerster] ,
gemachtigde: mr. H.A. van der Kleij.

1.De procedure

1.1.
Na de tussenbeschikking van 10 mei 2017 zijn in deze procedure overgelegd:
- de akte overlegging producties van de zijde van [verweerster] ;
- de antwoordakte overleggen van producties van de zijde van GCA;
1.2.
Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.

2.De verdere feiten

2.1.
In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 23 juni 2017 is onder andere opgenomen:
3.1 OnderzoeksactiviteitenDe dossiergegevens werden bestudeerd.
Een door cliënt ingevulde vragenlijst werd bestudeerd.
Client werd gezien op het spreekuur d.d. 22-06-2017. (…)
(…)
5 Conclusie- In staat om te voldoen aan de haar opgelegde re-integratie-verplichtingen, waaronder ook het in acht nemen van normale gedrags- en omgangsnormen, het nakomen van afspraken en het volgen van de juiste medische behandeling.- Er is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hierdoor is cliënt aangewezen op werkzaamheden rekening houdend met beperkingen.
2.2. In de bij het deskundigenoordeel behorende ‘Rapportage arbeidsdeskundige’ van 30 juni 2017 is onder meer het volgende opgenomen:
2.1
Onderzoeksactiviteiten
Bestudering gegevens uit de aanvraag en eventuele bijlagen.
Op 30 juni 2017 heb ik op kantoor overleg gehad met de verzekeringsarts (…) betreffende de gestelde conclusie.
(…)
4. CONCLUSIE
De conclusie van de verzekeringsarts luidt dat [verweerster] in staat is om te voldoen aan de haar opgelegde re-integratie-verplichtingen, waaronder ook het in acht nemen van normale gedrags- en omgangsnormen, het nakomen van afspraken en het volgen van de juiste medische behandeling.
Hier zijn verder geen arbeidsdeskundige aspecten meer aan toe te voegen.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De inhoud van de tussenbeschikking van 10 mei 2017 wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. In die beschikking heeft de kantonrechter vastgesteld dat er sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerster] ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Derhalve dient beoordeeld te worden of in dit geval het opzegverbod aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. In verband daarmee is [verweerster] in de gelegenheid gesteld om de re-integratieadviezen van de bedrijfsarts aan het deskundigenoordeel van het UWV te onderwerpen, teneinde te beoordelen of en in hoeverre zij in staat is om, mede gelet op haar psychische gesteldheid, te voldoen aan de haar opgelegde re-integratieverplichtingen, waaronder ook het in acht nemen van normale gedrags- en omgangsnormen, het nakomen van afspraken en het volgen van de juiste medische behandeling.
3.2.
Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts van 23 juni 2017 en van de arbeidsdeskundige van 30 juni 2017 moet [verweerster] in staat worden geacht tot het in acht nemen van normale gedrags- en omgangsnormen en tot het nakomen van afspraken en het volgen van de juiste medische behandeling. [verweerster] heeft tegen die conclusie aangevoerd dat de beoordeling van de verzekeringsarts als niets meer dan een herhaling van zetten moet worden gezien en dat dit oordeel daarom niet van toegevoegde waarde is. De kantonrechter kan [verweerster] hierin niet volgen. [verweerster] is immers in het kader van dit onderzoek opnieuw gezien door de verzekeringsarts op 22 juni 2017 en naar aanleiding daarvan is de rapportage opgesteld. Dat de beschrijving van de beperkingen in de eerdere rapportage van de arbeidsdeskundige van 16 november 2016 overeenkomt met de beschrijving daarvan in de rapportage van 23 juni 2017, kan op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat de verzekeringsarts geen deugdelijk oordeel heeft afgegeven over de mogelijkheden van [verweerster] om te kunnen voldoen aan de haar opgelegde re-integratie-verplichtingen. Bij het oordeel van de verzekeringsarts is uitgegaan van de aangepaste werkzaamheden in het kader van de re-integratie. [verweerster] heeft voorts aangevoerd dat ook de geneeskundige verklaring uit april 2016, opgemaakt in verband met de mogelijke opname in een psychiatrisch ziekenhuis, bij de beoordeling betrokken moet worden. Zij heeft deze verklaring bij haar laatste akte overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter is de inhoud van deze verklaring niet van doorslaggevende betekenis in de beoordeling die thans voorligt, aangezien die rapportage niet is opgemaakt ten behoeve van de re-integratie van [verweerster] en dus ook niet ingaat op de re-integratiemogelijkheden van [verweerster] .
De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om de conclusie van het laatste deskundigenoordeel van het UWV niet te volgen en zal daar dan ook vanuit gaan. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de aangevoerde ontslaggronden (verstoorde arbeidsrelatie dan wel verwijtbaar handelen van [verweerster] ) geen verband houden met de ziekte van [verweerster] . Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal daarom hierna beoordeeld worden. De kantonrechter merkt daarbij op dat in verband met de (subsidiair) aangevoerde e-grond door GCA is voldaan aan de verplichting uit artikel 7:671 lid 5 BW.
3.3.
Uit het bericht van de bedrijfsarts van 21 december 2016 (2.14 tussenbeschikking) volgt dat [verweerster] in staat moet worden geacht zich normaal te kunnen gedragen en zich aan afspraken moet kunnen houden en deze na kan komen en deze visie van de bedrijfsarts wordt bevestigd door het laatstelijk gegeven deskundigenoordeel van het UWV. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het handelen van [verweerster] , in het kader van haar re-integratie moet worden aangemerkt als verwijtbaar handelen. [verweerster] heeft immers verzuimd haar re-integratieverplichtingen deugdelijk na te komen, door bij herhaling niet te verschijnen op afspraken die in dat kader zijn gemaakt. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft in november 2016 al geconcludeerd dat [verweerster] onvoldoende meewerkte aan haar re-integratie. Vervolgens heeft de loonstaking van GCA, die, na correctie, betrekking had op de periode 28 november 2016 tot 1 december 2016, er evenmin toe geleid dat [verweerster] zich heeft aangepast. Daar komt bij dat [verweerster] zich ongepast heeft gedragen richting medewerkers, toen zij op 14 december 2016 wel verscheen bij het AZC voor het verrichten van aangepaste werkzaamheden. Bij brief van 2 augustus 2016 was [verweerster] al eens uitdrukkelijk aangesproken op haar gedrag (2.6 tussenbeschikking). Het voorval van 14 december 2016 heeft geresulteerd in de ‘laatste officiële waarschuwing en re-integratie’ bij brief van 15 december 2016. Ondanks alle waarschuwingen aan haar adres is [verweerster] op 19 december 2016 en op 21 december 2016 niet op het werk verschenen en heeft zij daarmee opnieuw niet meegewerkt aan haar re-integratie. Bij brief van 20 december 2016 is daarom voor de tweede keer een loonstaking aangekondigd. Ook op het spreekuur van de bedrijfsarts van 12 januari 2017 is [verweerster] niet verschenen. Van een afdoende verklaring van [verweerster] voor het niet verschijnen op afspraken en voor haar onaangepaste gedrag is niet gebleken. Voor zover de reiskosten voor [verweerster] een probleem waren, heeft GCA onweersproken gesteld dat zij daarvoor aan [verweerster] een voorschot heeft verstrekt om dat probleem te verhelpen.
3.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de aldus ontstane situatie niet in de eerste plaats aan te merken als een verstoring van de verstandhouding, maar wel als ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] . Het is immers het handelen van [verweerster] zelf, waarvoor zij zelf verantwoordelijk is, dat heeft geleid tot de conclusie dat zij bij herhaling onvoldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie. Dat als gevolg hiervan een onwerkbare situatie is ontstaan, spreekt voor zich. De kantonrechter zal daarom op basis van de e-grond (artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW) overgaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 7:671b lid 8, onder b, BW wordt de ontbindingsdatum bepaald op 15 september 2017.
3.5.
GCA heeft onder punt 28 van het verzoekschrift gesteld bereid te zijn aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen. Zij is daarvan niet teruggekomen toen zij – subsidiair – ook de e-grond aan haar verzoek ten grondslag legde. De kantonrechter verstaat het standpunt van GCA daarom zo, dat GCA het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar acht dat aan [verweerster] een transitievergoeding wordt onthouden. Dat standpunt heeft [verweerster] niet weersproken. De kantonrechter zal daarom overeenkomstig het verzoek een transitievergoeding toekennen van € 1.624,16 bruto.
3.6.
In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
De kantonrechter:
5.1
ontbindt de tussen partijen bestaan de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 september 2017;
5.2
kent aan [verweerster] een transitievergoeding toe van € 1.624,16 bruto en veroordeelt GCA tot betaling van dit bedrag;
5.3
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017. (ap)