ECLI:NL:RBOVE:2017:3453

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
196481 / FT-RK 46/17 en 196482 / FT-RK 47/17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van twee verzoekers die de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) vroegen. De verzoekers, een gehuwd paar met een inwonende dochter, hebben een aanzienlijke schuldenlast van in totaal € 27.301,52. De rechtbank heeft hen in een oproepbrief opgedragen om verschillende financiële documenten over te leggen, waaronder een recente loonstrook en een specificatie van hun belastingschulden. Echter, de verzoekers hebben deze gevraagde stukken niet ingediend.

Tijdens de zitting op 13 maart 2017, waar de verzoekers samen met hun dochter aanwezig waren, werd duidelijk dat de verzoekers de oproepbrief niet goed begrepen hadden. De rechtbank heeft hen vragen gesteld over de oorsprong van hun schulden, die onder andere aan het UWV, CJIB en de Belastingdienst waren. De verzoekers gaven aan dat hun schulden voornamelijk waren ontstaan door een combinatie van onduidelijkheid over hun financiële situatie en fouten in hun belastingaangiften. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verzoekers niet voldoende onderbouwd waren met bewijsstukken, en dat zij niet in staat waren om de juistheid van hun verklaringen te verifiëren. Daarom heeft de rechtbank de verzoeken afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet, omdat de omstandigheden die in lid 3 van dat artikel zijn genoemd, niet aannemelijk waren gemaakt. De beslissing om de verzoeken af te wijzen werd genomen door mr. J.M. Marsman en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team toezicht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummers: 196481 / FT-RK 46/17 en 196482 / FT-RK 47/17
datum vonnis: 27 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op de verzoeken van:

[verzoeker] ,

en
[verzoekster] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers.

Het procesverloop

Verzoekers hebben een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De rechtbank heeft verzoekers in de oproepbrief opgedragen uiterlijk één week voor de zitting een recente loonstrook en uitkeringspecificatie, kopie van het terugvorderingsbesluit van het UWV en een specificatie van de belastingschulden over te leggen. Verzoekers hebben de gevraagde stukken niet overgelegd.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 maart 2017. Ter zitting zijn verzoekers, vergezeld van hun dochter, mevrouw [X] , verschenen. Mevrouw [X] heeft een aantal vragen van de rechtbank en antwoorden van verzoekers vertaald. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
Verzoekers zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en hebben een inwonende dochter van 23 jaar.
[verzoeker] ontvangt een WIA-uitkering van € 1.071,19 per maand en [verzoekster] werkt 3 tot 10 uur per week als schoonmaakster en verdient € 373,35 per maand.
De schuldenlast van verzoekers bedraagt volgens het verzoekschrift in totaal € 27.301,52, waaronder de volgende schulden:
  • Belastingdienst, € 2.054,25, € 4.580,00 en € 1.476,00, ontstaan in 2014 en 2015,
  • UWV, € 5.397,53, ontstaan in 2014 en 2015,
  • CJIB, € 1.207,00, ontstaan in 2014 en
  • Zilveren Kruis, € 6.030,95 en € 1.220,01, ontstaan in 2014 en 2015.
De toelichting van en namens verzoekers
Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat zij geen Nederlands verstaat, omdat zij nooit Nederlands heeft geleerd. [verzoeker] verstaat goed Nederlands, maar vindt het moeilijk om vragen in het Nederlands te beantwoorden. [verzoekster] werkt in de schoonmaak, maar mag geen schoonmaakmiddelen gebruiken en moet haar levenlang medicijnen gebruiken in verband met onder andere hoge koorts, astma en rugklachten. De schulden zijn in 2014/2015 ontstaan, omdat er beslag op het inkomen lag. Sinds 2015 is er sprake van budgetbeheer en zijn er geen schulden meer ontstaan. De in de oproepbrief gevraagde stukken zijn niet overgelegd, omdat verzoekers niet begrepen wat er in de oproepbrief stond en hun dochter, [X] , de brief niet heeft gelezen.
Ten aanzien van de schuld aan het UWV hebben verzoekers verklaard dat de terugvordering aan het UWV is ontstaan, omdat [verzoeker] via een uitzendbureau in Dordrecht heeft gewerkt zonder dat hij als normale werknemer werd geregistreerd. Het zou ‘witwerk’ zijn, maar dit bleek niet zo te zijn. [verzoeker] geeft toe dat hij fouten heeft gemaakt en heeft al jaren spijt. De schuld aan Zilveren Kruis is ontstaan, omdat verzoekers de verzekeringspremie van hun inwonende dochter van 23 jaar tot vorig jaar moesten betalen. De schuld aan het CJIB is ontstaan, omdat de auto van [verzoeker] niet verzekerd was. [verzoeker] heeft via internet een verzekering afgesloten, maar heeft per ongeluk 2017 in plaats van 2016 als ingangsdatum van de verzekering ingevuld. In 2016 heeft [verzoeker] de auto verkocht voor € 600,00. De belastingschulden zouden inkomsten- en motorrijtuigenbelasting betreffen en zijn ontstaan na het verkeerd invullen van de belastingaangiften in 2014.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoekers ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Uit het verzoekschrift blijkt dat er onder andere schulden aan het CJIB, UWV en de Belastingdienst zijn. Ter zitting heeft de rechtbank vragen gesteld over het ontstaan van deze schulden, maar verzoekers hebben hierover geen deugdelijke verklaring gegeven. De schuld aan het CJIB is ontstaan in 2014, maar zou volgens de verklaring van verzoekers zijn ontstaan omdat er bij het afsluiten van de autoverzekering het jaartal 2017 in plaats van 2016 is ingevuld. Dit verklaart naar het oordeel van de rechtbank echter niet waarom de auto in 2014 niet was verzekerd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verzoekers hun goede trouw ten aanzien van de schuld aan het CJIB onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt.
Ten aanzien van de schuld aan UWV heeft [verzoeker] verklaard dat de schuld is ontstaan, omdat hij heeft via een uitzendbureau heeft gewerkt maar niet als werknemer was geregistreerd. De rechtbank maakt uit de verklaringen van [verzoeker] op dat hij zwart heeft gewerkt en dat het UWV zijn uitkering heeft teruggevorderd. Uit het verzoekschrift blijkt dat het gaat om terugvorderingen uit 2010 en 2015. De schulden aan de Belastingdienst zouden het gevolg zijn van het verkeerd invullen van de belastingaangifte(n) in 2014. Verzoekers hebben hun verklaringen ter zitting niet met enig bewijsstuk onderbouwd. De rechtbank heeft verzoekers in de oproepbrief opgedragen onder andere het terugvorderingsbesluit van het UWV en een specificatie van de belastingschulden over te leggen. Verzoekers hebben de gevraagde stukken echter niet overgelegd, zodat de rechtbank de juistheid van de verklaringen van verzoekers niet kan controleren en moet concluderen dat verzoekers hun goede trouw ten aanzien van het ontstaan van de schulden aan het UWV en de Belastingdienst onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt.
De overige schuldenlast behoeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen nadere bespreking.
De verzoeken zullen worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw).
Omstandigheden als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. zijn evenmin aannemelijk geworden, zodat de verzoeken ook op deze grond niet kunnen worden toegewezen.

De beslissing:

de rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Gewezen door mr. J.M. Marsman, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.