ECLI:NL:RBOVE:2017:3409

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
197891 / FT-RK 202/17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot schuldsanering wegens niet te goeder trouw handelen met zakelijke schulden

Op 24 april 2017 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door een alleenstaande man van 48 jaar, hierna te noemen verzoeker. Verzoeker, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft in het verleden een eenmanszaak gehad en heeft een totale schuldenlast van € 28.539,15. Tijdens de zitting op 10 april 2017 is verzoeker verschenen en heeft hij zijn situatie toegelicht. Hij heeft in 2015 een zakelijk krediet ontvangen van het ROZ voor de aanschaf van een vrachtwagen, maar heeft dit geld gebruikt voor het betalen van zakelijke rekeningen. Verzoeker heeft verklaard dat hij dacht dat zijn financiële situatie zou verbeteren, maar dit bleek niet het geval te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet te goeder trouw heeft gehandeld ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, met name omdat hij het krediet niet voor het beoogde doel heeft aangewend en zijn eenmanszaak kort na het verkrijgen van het krediet heeft beëindigd.

De rechtbank overweegt dat verzoeker niet heeft aangetoond waar hij het geleende geld aan heeft besteed en dat hij, gezien zijn financiële situatie, het krediet niet had moeten aannemen. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoekschrift. Daarom wordt het verzoek tot schuldsanering afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b van de Faillissementswet. De rechtbank heeft ook geen omstandigheden gevonden die een andere beslissing rechtvaardigen, zoals bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. De beslissing van de rechtbank is dat het verzoek wordt afgewezen, en verzoeker heeft het recht van hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 197891 / FT-RK 202/17
datum vonnis: 24 april 2017
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats ] ,
verzoeker,
verder te noemen: [verzoeker] .

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 10 april 2017. Ter zitting is [verzoeker] verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] is een alleenstaande man van 48 jaar. Hij ontvangt een bijstandsuitkering van
€ 928,29 per maand.
In de periode van 2000 tot 28 januari 2016 een eenmanszaak gehad, genaamd ‘ [X] ’.
De totale schuldenlast van [verzoeker] bedraagt volgens het verzoekschrift € 28.539,15 waaronder de volgende schulden:
  • ROZ Twente, € 19.912,69, ontstaan in 2015, en
  • International Card Services € 7.477,06, ontstaan in 2011.

De toelichting van [verzoeker]

Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij in 2015 geld heeft gekregen van het ROZ voor de aanschaf van een vrachtwagen, maar dat hij het geld voor het betalen van zakelijke rekeningen heeft gebruikt. [verzoeker] dacht dat het wel weer goed zou komen, maar dat bleek niet zo te zijn. De boekhouding is op orde en de belastingaangiften zijn ingediend. De restschuld van de woning is kwijtgescholden door NHG. [verzoeker] werkt niet en heeft van de Sociale Dienst vrijstelling van de sollicitatieplicht gekregen van 1 februari tot 1 juni 2017. Het gaat niet zo goed met hem, omdat hij alles is kwijtgeraakt.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het ROZ in 2015 een zakelijk krediet aan [verzoeker] heeft verstrekt voor de aanschaf van een vrachtwagen. Gebleken is dat [verzoeker] de kredietsom niet heeft gebruikt voor de aanschaf van een vrachtwagen. [verzoeker] is kort daarna - te weten: begin 2016 - gestopt met zijn eenmanszaak, omdat de zaak (financieel) niet meer te redden was. Er resteert een (zakelijke) schuldenlast van ruim
€ 28.000,00. [verzoeker] heeft tegen de uitdrukkelijke afspraak met het ROZ in geen vrachtwagen aangeschaft. Uit de bij het verzoekschrift gevoegde brief van het ROZ blijkt dat [verzoeker] ook niet heeft aangetoond waar hij het krediet wel aan heeft besteed. Ook ter zitting is niet duidelijk geworden waar [verzoeker] het geleende geld aan heeft besteed. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om het krediet niet aan te nemen indien hij, gelet op de slechte financiële situatie van het bedrijf, het krediet niet voor het beoogde doel – te weten de aanschaf van een vrachtwagen – zou kunnen aanwenden. Enkele maanden nadat het ROZ het krediet heeft verstrekt heeft [verzoeker] al geconcludeerd dat de financiële situatie aanleiding gaf om het bedrijf te beëindigen. Deze handelwijze leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat niet geoordeeld kan worden dat [verzoeker] zijn goede trouw ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan het ROZ aannemelijk heeft gemaakt.
De overige schuldenlast behoeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen nadere bespreking.
Het verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw).
Omstandigheden als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. zijn evenmin aannemelijk geworden, zodat het verzoek ook op deze grond niet kan worden toegewezen.

De beslissing:

de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. J.M. Marsman, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
De schuldenaar heeft gedurendeacht dagen na de dag van deze uitspraakhet recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend worden ingesteld bij door een advocaat ondertekend verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.