De verdachte heeft zich samen met zijn vrouw schuldig gemaakt aan de verduistering van een groot geldbedrag dat toebehoorde aan het [vereniging] . De verdachte was sinds 2010 als penningmeester verantwoordelijk voor de kasgelden en de bankrekeningen van de [vereniging] van het [vereniging] . Welke verantwoordelijkheden een penningmeester zijn toegedicht zijn algemeen bekend en behoeven dan ook geen nadere toelichting om de ernst van het feit te duiden.
Begin september 2011 bedroeg het saldo op de betaalrekening van de [vereniging] bijna € 15.000,00. De verdachte heeft, al dan niet met hulp van zijn vrouw, vanaf
5 september 2011 in totaal 412 niet-verifieerbare afschrijvingstransacties voor een bedrag van in totaal € 51.465,63 vanaf de betaalrekening verricht. Deze transacties bestonden uit
395 contante geldopnames bij geldautomaten, 11 pinbetalingen en 6 overboekingen naar de rekening van de verdachte dan wel die van derden. Daarbij werden dikwijls op dezelfde dag een of meerdere contante geldbedragen opgenomen bij verschillende geldautomaten (voornamelijk) in de woonplaats van de verdachte. De handelwijze van de verdachte concentreerde zich daarbij niet enkel op het opnemen, het pinnen en het overboeken van (contante) geldbedragen vanaf de betaalrekening van de [vereniging] . Vanaf juni 2012 tot februari 2013 heeft de verdachte door middel van een veertigtal overboekingen vanaf de achterliggende spaarrekening het saldo op de betaalrekening aangezuiverd met ruim € 10.000,00. Deze bedragen zijn (al dan niet gedeeltelijk) direct na overboeking opgenomen bij geldautomaten. Het saldo op de betaalrekening bedroeg eind februari 2013 nog slechts € 6,09. De overboekingen vanaf de spaarrekening vonden sindsdien niet langer plaats, kennelijk daar deze reeds was uitgeput. De verdachte was sindsdien aangewezen op bijschrijvingen op de rekening van giften, subsidiegelden en bijdragegelden van het [naam 2] , alsmede van stortingen van collectegeld. Begin april 2013 werd een bedrag van € 2.220,00 aan bijdragegeld bijgeschreven op de betaalrekening. In de daaropvolgende dagen vonden opnieuw meerdere contante geldopnames plaats.
Naast afschrijvingen vanaf de spaar- en betaalrekening van de [vereniging] heeft de verdachte door middel van 34 stortingen een geldbedrag van in totaal € 6.863,05 bijgeschreven op de betaalrekening. Alvorens de verdachte een geldbedrag op de betaalrekening stortte, werd een al dan niet aan de storting gelijk bedrag vanaf de betaalrekening contant opgenomen bij een geldautomaat.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bij het plegen van het feit een uiterst dubieuze handelwijze erop nahield. Deze handelwijze kan als uitgekiend en weloverwogen worden beschouwd, om zich (indirect) te verrijken met gemeenschapsgelden, bijdragen en giften van burgers en bedrijven en bijdragegelden afkomstig van het [vereniging] .
Als penningmeester was de verdachte op de hoogte van de financiële situatie van het [vereniging] , hetgeen hem er kennelijk toe heeft gebracht om – met het oog op zijn eigen geldelijk gewin – dit lucratieve feit te plegen en, aldus, deze gelden ten bate van persoonlijke doeleinden aan te wenden. Deze gelden waren echter bestemd voor het voorkomen en verzachten van menselijk lijden, het beschermen van levens en gezondheid en het waarborgen van respect voor de mens. De bijzondere aandacht van het [vereniging] gaat uit naar hen die het meest kwetsbaar zijn tijdens gewapende conflicten, rampen en andere noodsituaties. De verdachte heeft door zijn handelen de belangen van de organisatie en die van de kwetsbare personen die afhankelijk zijn van de weldoening van het [vereniging] met voeten getreden. De rechtbank neemt de verdachte deze omstandigheden zeer kwalijk.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie (strafblad) van de verdachte volgt dat hij nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten voordele van de verdachte mee in de bepaling van de strafmodaliteit- en maat.
De aard en de ernst van het feit enerzijds en verdachtes blanco strafblad, alsmede de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, anderzijds in acht genomen, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aan de orde is. Daarentegen is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, alsmede een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, passend en geboden is. De rechtbank beoogt met het voorwaardelijk deel van de straf de verdachte ervan te weerhouden om nieuwe strafbare feiten te plegen. Voorts bepaalt de rechtbank dat de tijd die de veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht op de uitvoering van de taakstraf, waarbij de rechtbank iedere in voorarrest doorgebrachte dag bepaalt op twee uur te verrichten arbeid.