ECLI:NL:RBOVE:2017:3376

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 mei 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
198985 FT RK 17/347 en 198982 FT RK 17/346
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling dwangakkoord in schuldsanering door belastingdienst

In deze zaak hebben verzoekers, echtelieden wonende te [woonplaats], op 8 maart 2017 een verzoek ingediend om de wettelijke schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren, alsook een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Dit verzoek werd behandeld op de zitting van 24 april 2017, waar verzoekers vergezeld waren van vertegenwoordigers van de gemeente Zwolle en de belastingdienst. De belastingdienst, vertegenwoordigd door de heren [A] en [B], heeft geweigerd in te stemmen met het aangeboden schikkingsvoorstel, dat inhield dat zij tegen finale kwijting een percentage van 19,61% van hun vorderingen zou ontvangen, terwijl het totaalbedrag aan vorderingen € 147.855,00 bedraagt.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de belastingdienst in redelijkheid tot haar weigering heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt dat de belastingdienst recht heeft op volledige betaling van zijn vordering en dat de schuldenaar moet aantonen dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de belangenafweging tussen de belastingdienst en de verzoekers, waarbij is vastgesteld dat de belastingdienst de enige schuldeiser is en dat de omvang van de schuld aanzienlijk is. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de belastingdienst onterecht heeft geweigerd in te stemmen met de schuldregeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken van de echtelieden afgewezen, wat betekent dat de belastingdienst niet verplicht is om in te stemmen met het dwangakkoord. Dit vonnis is uitgesproken op 1 mei 2017 door mr. Bosch in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummers: 198985 FT RK 17/347 en
198982 FT RK 17/346
datum vonnis: 1 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op de verzoeken van:
1.
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[verzoekers] ,
echtelieden, beiden wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: gemeente Zwolle,
tegen

de Belastingdienst/MKB,

postbus 10014, 8000 GA Zwolle,
verweerder,
verschenen bij de heren [A] en [B] .

Het procesverloop

[verzoeker] , [verzoekers] hebben op 8 maart 2017 verzoeken ingediend de wettelijke schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren en hebben daarbij een verzoek ingediend tot vaststelling van een dwangakkoord (verzoek ex artikel 287a Faillissementswet).
Het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van
24 april 2017, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Ter zitting zijn verzoekers verschenen, vergezeld van [C] en mevrouw [G] , beiden werkzaam bij gemeente Zwolle. De belastingdienst is verschenen bij de heren [A] en [B] . Voorts waren aanwezig de heren [E] en [F] , werkzaam bij het ROZ.
Door verzoekers en verweerder zijn pleitnotities overgelegd, die aan dit proces-verbaal zijn gehecht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten
Verzoekers hebben een schuldregeling aangeboden aan hun enige schuldeiser, de belastingdienst. Dit aanbod houdt – kort weergegeven - in dat de belastingdienst – tegen finale kwijting - een percentage van 19,61 zal ontvangen op zijn vorderingen op verzoekers en hun vennootschap onder firma Café [X] van in totaal € 147.855,00. Het voor dit akkoord benodigde bedrag van € 29.000,00 zal door verzoekers worden verkregen uit een door de gemeente Deventer te verstrekken BBZ-krediet. De belastingdienst heeft geweigerd in te stemmen.
De behandeling ter zitting:
Verzoekers en verweerders hebben pleitnotities overgelegd.
[C] heeft namens verzoekers verklaard dat, als geen dwangakkoord tot stand komt, het faillissement of een schuldsaneringsregeling moet worden aangevraagd, terwijl, gelet op de leeftijd van verzoekers, een uitkering zal moeten worden aangevraagd. Als het akkoord tot stand komt, hoeft geen beroep op een uitkering te worden gedaan.
De heer [A] heeft verklaard dat de belastingdienst de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft toegepast. De schuld is het gevolg van het feit dat er geen boekhouding werd gevoerd, zodat er sprake is van opzet/grove schuld. De Leidraad Invordering kent in dat soort gevallen geen mogelijkheid tot kwijtschelding.
De overwegingen van de rechtbank
Vast staat dat de belastingdienst, die vorderingen heeft tot een totaal van € 147.855,00, weigert in te stemmen met het door verzoekers aangeboden schikkingsvoorstel van
€ 29.000,00, te financieren uit een door de gemeente Deventer aan verzoekers te verstrekken bedrijfskrediet.
In artikel 287a lid 5 Faillissementswet is bepaald dat de rechtbank een verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling toewijst, indien de weigerende schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Voorop staat derhalve dat een schuldeiser recht heeft op volledige betaling van zijn vordering en daarom in beginsel de bevoegdheid heeft zijn medewerking aan een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling – waarbij hij slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand doet van zijn recht op voldoening – te weigeren. Het is dan ook aan de schuldenaar (hier: [verzoeker] , [verzoekers] ) om in het kader van zijn verzoek ex artikel 287a eerste lid Fw specifieke feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser, gelet op de wederzijdse belangen, in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen.
Bij de beoordeling van het verzoek tot een gedwongen schuldregeling en de in dat kader voorgeschreven belangenafweging, kunnen voorts de volgende omstandigheden een rol spelen:
Is het schikkingsvoorstel door een onafhankelijke en deskundige partij getoetst (bijvoorbeeld een gemeentelijke kredietbank); is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd; is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht; biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldeiser: hoe groot is de kans dat de weigerende schuldeiser evenveel of meer zal ontvangen; is aannemelijk dat gedwongen medewerking aan een schuldregeling voor de schuldeiser concurrentieverstorend werkt; bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen; wat is de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft bij volledige nakoming; hoe groot is het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast; staat de weigerende schuldeiser alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeiser; is er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is nagekomen.
De belastingdienst is, naar verzoekers stellen, enig schuldeiser.
Het feit dat er slechts één schuldeiser is, heeft naar het oordeel van de rechtbank grote invloed op de hierboven omschreven belangenafweging. Tegenover de (belangen van) de weigerende schuldeiser (i.c. de belastingdienst) staan immers geen (belangen van) overige met de schuldregeling instemmende crediteuren, maar alleen de belangen van verzoekers.
De omvang van de gezamenlijke schulden van verzoekers aan de belastingdienst is, met
€ 147.855,00, aanzienlijk en is, naar de belastingdienst stelt, het gevolg van opzet of grove schuld omdat er door verzoekers geen boekhouding is gevoerd.
Gelet op de wederzijdse belangen is niet komen vast te staan dat de belastingdienst in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Van de daarvoor benodigde onevenredigheid tussen het belang van de belastingdienst bij uitoefening van haar bevoegdheid tot weigering van haar instemming en het belang van verzoekers dat door die weigering wordt geschaad is, gelet op het vorenstaande, niet althans onvoldoende gebleken.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de belastingdienst in redelijkheid tot zijn weigering heeft kunnen komen, zodat de verzoeken van [verzoeker] , [verzoekers] om de belastingdienst te bevelen in te stemmen met de schuldregeling zullen worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bosch, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 mei 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen dit vonnis kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – indien de schuldenaar zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet handhaaft, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.