Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[verzoeker] ,
[verzoekers] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak hebben verzoekers, echtelieden wonende te [woonplaats], op 8 maart 2017 een verzoek ingediend om de wettelijke schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren, alsook een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Dit verzoek werd behandeld op de zitting van 24 april 2017, waar verzoekers vergezeld waren van vertegenwoordigers van de gemeente Zwolle en de belastingdienst. De belastingdienst, vertegenwoordigd door de heren [A] en [B], heeft geweigerd in te stemmen met het aangeboden schikkingsvoorstel, dat inhield dat zij tegen finale kwijting een percentage van 19,61% van hun vorderingen zou ontvangen, terwijl het totaalbedrag aan vorderingen € 147.855,00 bedraagt.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de belastingdienst in redelijkheid tot haar weigering heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt dat de belastingdienst recht heeft op volledige betaling van zijn vordering en dat de schuldenaar moet aantonen dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de belangenafweging tussen de belastingdienst en de verzoekers, waarbij is vastgesteld dat de belastingdienst de enige schuldeiser is en dat de omvang van de schuld aanzienlijk is. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de belastingdienst onterecht heeft geweigerd in te stemmen met de schuldregeling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken van de echtelieden afgewezen, wat betekent dat de belastingdienst niet verplicht is om in te stemmen met het dwangakkoord. Dit vonnis is uitgesproken op 1 mei 2017 door mr. Bosch in aanwezigheid van de griffier.