Op 13 maart 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) door twee verzoekers, die samenwonend zijn na een eerdere scheiding. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet (Fw.). De rechtbank oordeelde dat de verzoekers niet te goeder trouw hebben gehandeld in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek, omdat zij in die periode bijna geen betalingen hebben gedaan aan hun schuldeisers en tegelijkertijd nieuwe kredieten zijn aangegaan. Dit leidde tot een aanzienlijke schuldenlast van beide verzoekers, waarbij de verzoeker een schuld van € 219.932,94 en de verzoekster een schuld van € 186.727,81 had. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers onvoldoende inspanningen hebben geleverd om hun financiële situatie te verbeteren en dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich tijdens de schuldsaneringsregeling zal inspannen om extra inkomsten te genereren. De rechtbank benadrukte dat de verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij actief op zoek is naar werk, ondanks haar schuldenpositie. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen na een zitting op 27 februari 2017, waar beide verzoekers aanwezig waren. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de verzoekers hebben het recht om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen bij het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.