ECLI:NL:RBOVE:2017:3336

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
198724 FT RK 17/317
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens schulden te kwader trouw en onberecht vermogensdelict

Op 24 april 2017 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die op 1 maart 2017 een verzoekschrift indiende, werd bijgestaan door een beschermingsbewindvoerder van Bureau Tjeenk Willink. Tijdens de zitting op 10 april 2017 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was, vergezeld van medewerkers van de bewindvoerder. De rechtbank heeft de relevante stukken, waaronder een opgave van openstaande boetes van het CJIB en een uittreksel van de Justitiële Documentatiedienst, in haar beoordeling betrokken.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot schuldsanering moest worden afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 onder c en b van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker had aanzienlijke schulden aan het CJIB, voortkomend uit verkeersboetes, en de rechtbank concludeerde dat verzoeker niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van deze schulden. De rechtbank achtte het niet aannemelijk dat verzoeker de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling zou nakomen, mede gezien zijn verklaring dat hij zich 'meegesleept' voelde naar de WSNP, wat de rechtbank interpreteerde als een gebrek aan eigen initiatief.

Daarnaast werd opgemerkt dat verzoeker verdacht werd van een vermogensdelict, dat nog niet was berecht. De rechtbank concludeerde dat er geen vertrouwen was dat verzoeker de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen, en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door mr. Bosch en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 198724 FT RK 17/317
datum uitspraak: 24 april 2017 (mbh)
Vonnis van rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
beschermingsbewindvoerder: Bureau Tjeenk Willink te Epe.

Het procesverloop

Verzoeker heeft op 1 maart 2017 een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling met bijlagen ingediend.
Op 6 april 2017 heeft de beschermingsbewindvoerder nadere stukken overgelegd.
Het verzoek is behandeld op 10 april 2017.
Ter zitting verscheen verzoeker, vergezeld van de dames [A] en [B] , werkzaam ten kantore van de beschermingsbewindvoerder.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op vandaag.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank acht geslagen op:
  • het door verzoeker overgelegde verzoekschrift met bijlagen;
  • de door de beschermingsbewindvoerder overgelegde nadere stukken;
  • een opgave van het CJIB van ten name van verzoeker openstaande boetes;
  • een uittreksel van de Justitiële Documentatiedienst ten name van verzoeker.

De beoordeling

De feiten:
Verzoeker is niet gehuwd of gehuwd geweest.
Verzoeker heeft een uitkering krachtens de Participatiewet volgens de norm van een kamerbewoner. Verzoeker huurt een kamer.
Verzoeker heeft volgens zijn opgave een schuldenlast van € 7.271,40, waaronder schulden aan het CJIB tot een bedrag van € 3.022,00. Volgens opgave van het CJIB bedragen de schulden € 3.232,00, bestaande uit 8 (verkeers)boetes, opgelegd in samenhang met drie verschillende kentekens.
Het standpunt van of namens verzoeker:
Mevrouw [A] verklaart dat het beschermingsbewind goed loopt en dat er, voor zover bekend, geen nieuwe schulden zijn ontstaan. De kamerhuur wordt voldaan en de huurschuld die op het schuldenoverzicht staat, is ontstaan vóór instelling van het beschermingsbewind.
Verzoeker heeft verklaard dat hij de auto’s, waarmee hij boetes heeft opgelopen, niet meer heeft. De boetes zijn ontstaan toen er sprake was van alcohol- en drugsgebruik door verzoeker. Verzoeker gebruikt al een jaar geen alcohol of drugs meer. Verzoeker wordt sinds 2016 behandeld en dat gaat volgens hem goed. Verzoeker slaapt vaak in een auto, die van een kennis is. Verzoeker doet dit omdat hij boven een café woont, waar drugs worden verkocht en waar geluidsoverlast is.
Verzoeker voelt zich meegesleept naar de WSNP en vindt dat raar.
De motivering van de beslissing:
1. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen. Hiertoe dient het volgende.
2. In de eerste plaats moet het verzoek worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 onder c Fw.
De rechtbank acht het namelijk niet aannemelijk dat verzoeker de verplichtingen tijdens de schuldsaneringsregeling zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van verzoeker ter zitting dat hij is meegesleept naar de WSNP, hetgeen de rechtbank niet anders kan verstaan dan dat het niet de uitdrukkelijke, eigen wens van verzoeker is een wsnp-verzoek te doen. Dit klemt te meer gelet op alle verplichtingen die voor verzoeker uit een wettelijke schuldsaneringsregeling zullen voortvloeien. De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat verzoeker die verplichtingen uit een schuldsaneringsregeling naar behoren na zal komen.
Daarnaast is uit een door de rechtbank opgevraagd JDS-uittreksel gebleken dat verzoeker verdacht wordt van een op 22 januari 2015 gepleegd vermogensdelict (winkeldiefstal), welk strafbaar feit nog niet is berecht.
3. In de tweede plaats moet het verzoek worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 onder b Fw. Gebleken is immers dat verzoeker schulden heeft aan het CJIB wegens diverse (verkeers)boetes, opgelegd in 2015 en 2016 , tot een totaalbedrag van € 3.232,00. Verzoeker is ten aanzien van het ontstaan van die schulden niet te goeder trouw geweest en de aard van die schulden maakt een verdere motivering overbodig.
4. Nu het onderhavige verzoek mede wordt afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 onder c Fw. is er voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw, zo daar een beroep op zou zijn gedaan, geen plaats.

De beslissing

De rechtbank:
Wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. Bosch, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 24 april 2017, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.De schuldenaar heeft gedurende